Facetten van het Boeddhisme


naar Index

9.10. Nibbana, het einddoel



geheel herziene versie van

Nibbana: een bloemlezing, 2007 / 2550.

Herzien in 2023 / 2566, aangepast in 2025 / 2568

Copyright ©  2025 / 2568

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogpunt

Voorwoord

Het doel: Nibbāna

Omschrijvingen van het woord Nibbana

De sfeer van Nibbana

De vuurtoespraak

Het afwerpen van de last

Uitdoving van begeerte

Het drievoudige stil zijn

Het inzien van niet-zelf en van oorzakelijk ontstaan

De wereld

De oorsprong van de wereld

        De beëindiging van het lijden

Het lokmiddel

De boei (1)

De boei (2)

Tweeheid

Vredig en stralend; vrijheid van zorgen

Alleen vertoeven

Ideale eenzaamheid

Kenmerken van Nibbana

Het verwoestbare en het onverwoestbare

Yama, de vorst van de dood

Het stuk stof

Deze en de andere oever

Het ontkomen aan de elementen

Waar gaat het geestelijke en het lichamelijke te niet ?

De gelijkenis van het stuk hout

Het doel en het pad ernaartoe

Uitwissing

Het zichtbare Nibbāna

De stroom; heiligheid; nibbana

De grootste zegeningen

De acht wereldwetten

Resumé

Uit het Milindapanha

Geraadpleegde bronnen

Afkortingen

Nibbana, het einddoel

Voorwoord

Nibbana kan niet onder woorden worden gevat. Toch wordt hier een poging gedaan om duidelijk te maken wat Nibbana NIET is en wat er WEL onder verstaan moet worden. Ik doe dat met de woorden van de Boeddha zelf, of met die van zijn grote discipelen. Want waar de zon schijnt, is het licht van een kleine kaars niet nodig.

Het doel: Nibbāna

        

Siddhattha Gotama verliet vóór zijn Verlichting zijn welgestelde en veilige leven als zoon van de gouverneur van de stam van de Sakyas. Hij wilde het antwoord te weten komen op de vraag hoe er een einde komt aan onvoldaanheid, onzekerheid, frustratie, ziekte, ouder worden en dood. Hij ging op zoek naar de weg die naar de hoogste vrede leidt. Beroemde leraren konden hem die weg niet leren. Siddhattha ging toen alleen verder. In etappes kwam hij aan in de buurt van Uruvela. Daar bleef hij.

Eerst beoefende hij zelfkwelling, maar Siddhattha zag in dat zelfkwelling en vasten hem niet de hoogste vrede zouden brengen. Hij besefte dat concentratie, geleid door geordende beschouwingen, de weg was naar de hoogste vrede. Hij ging in een bos neerzitten aan de voet van een vijgenboom. Hij dacht er geconcentreerd na over ouderdom, geboorte en dood. Hij zag dat alles onderling afhankelijk is. En op 35-jarige leeftijd vond hij het antwoord op de vraag hoe er een einde komt aan onvoldaanheid, frustratie, ziekte, ouder worden en dood. Hij vond de weg die leidt naar de onvergelijkbare innerlijke vrede. Hij werd de volmaakt Ontwaakte, de Verhevene, de Verlichte, de Boeddha van dit tijdperk.

Vlak na de Verlichting overwoog de Verhevene dat zijn leer moeilijk te begrijpen is, namelijk oorzakelijk ontstaan. Ook is moeilijk te begrijpen de opheffing van alle formaties, het opgeven van alle bestaanssubstraten, de vernietiging van de dorst, de gelijkmoedigheid, de opheffing, het Nibbana. (SVI.1).

Over Nibbana zei de Boeddha bij een andere gelegenheid het volgende: “Het doel van de lange tocht is het tot stilstand komen van alles wat gevormd is, de bevrijding van alle steunen van bestaan, de opdroging van het verlangen, het zich afwenden, de opheffing, het Nibbana.” (A.V.140)

De leer van de Boeddha is erop gericht ons te bevrijden van alles wat frustratie, leed kan brengen. Het doel van het Boeddhisme is Nibbana. Duidelijk heeft de Boeddha gesproken over Nibbana en ook dat wij ons geen voorstelling ervan moeten maken. Want elke voorstelling ervan is verkeerd.

Dus wat hier geschreven is, geeft géén idee van wat Nibbana precies is. Wel kunnen wij aan de hand van meerdere teksten uit de Pali Canon ervan verzekerd zijn dat Nibbana geen opgaan in een ‘niets’ is. En het is ook niet zoiets als een blijvende, vaste kern in de mens of een ziel die na de dood teruggaat naar een Oppergod.

        

Omschrijvingen van het woord Nibbana

        Nibbana betekent letterlijk: uitdoving. Het is de uitdoving van de vuren van passies, van begeerte, afkeer en onwetendheid. Het is geen ophouden van alles.

Andere benamingen voor Nibbana zijn: het onbeweeglijke (M.131), het onverwoestbare (S.XXII.32), het ongevormde, het doel, het driftloze, de waarheid, het transcendente, het fijne, datgene wat heel moeilijk te zien is, datgene wat niet verwelkt, het blijvende, het onoplosbare, het onzichtbare, datgene wat niet afgezonderd is, het stille, het doodloze, het uitverkorene, het geluk, de vrede, de opdroging van de dorst, het verwonderlijke, het buitengewone, datgene wat zonder nood is, het noodloze ding, de wensloosheid, het onbenarde, het niet prikkelbare, het zuivere, de bevrijding, datgene wat zonder hechten is, het eiland, de geborgenheid, de bescherming, de toevlucht, de andere oever. (S.43.1-44)

De sfeer van Nibbana

Over de sfeer van het hoge doel kan niets worden geschreven. Het is als met de geur van een bloem of de smaak van een sappige vrucht of de aanraking van fluweel of zijde. Ook zoiets kan niet in woorden worden uitgelegd. Alleen eigen ervaring kan dat leren.

Bij meerderen heerst(e) de mening dat Nibbāna een ophouden, een verdwijnen van alles is. Maar dat is geenszins het geval. Nibbāna is een toestand die door iedereen kan worden verwerkelijkt. Het is het grootste geluk; het is de opperste vrede en hoogste vrijheid die er bestaat.

Wij weten nog niet uit eigen ervaring hoe de sfeer van Nibbāna is. Maar dát die sfeer bestaat, is zeker. Ze is door de Boeddha en door de Arahants verwerkelijkt. Zij zijn onze gidsen op de weg naar dat hoge doel. Door geleidelijke oefening is er vooruitgang en geleidelijk bedwingen wij dan de vele hindernissen, bedwingen wij onszelf. De geest is van nature rein. Maar er zijn vlekken op. Die vlekken kunnen verwijderd worden door het volgen van de leer van de Boeddha. Als alle boeien, hindernissen, vlekken en onzuiverheden van de geest volledig zijn verwijderd, dan is de geest helemaal rein en stralend.[1] En dan kunnen wij in eigen persoon het geluk, de vrede en de vrijheid van Nibbāna ervaren.

“Nibbāna is omschreven als een bovenwereldse staat die reeds in dit leven verwezenlijkt kan worden. Het is een toestand die vrij is van de hartstochten, maar het is niet een staat van niets-heid. Het is een blijvende zalige sfeer van bevrijding, welke bevrijding het resultaat is van de volledige uitroeiing van de hartstochten. Metafysisch is Nibbāna de uitdoving van lijden; psychologisch is het de opheffing van egoïsme; ethisch is het de verwijdering van begeerte, afkeer en onwetendheid. Nibbāna heet ‘leeg’ niet omdat die sfeer nietsheid is, maar omdat die sfeer leeg is van begeerte, afkeer en onwetendheid. Nibbāna is noch een eeuwig zijn (eternalisme) noch een eeuwig niet meer zijn (nihilisme). In Nibbāna is niets eeuwig en evenmin is er iets vernietigd behalve dan de hartstochten,” zo schreef de eerwaarde Narada Thera.[2]

De vuurtoespraak

Boven is vermeld dat Nibbana de uitdoving is van de vuren van passies, van begeerte, afkeer en onwetendheid. Over het uitdoven van die vuren onderwees de Boeddha te Gayāsīsa, nabij Gayā, de monniken met de Vuur-toespraak.

 

“Monniken, alles staat in vuur en vlam, alles staat in brand. De betekenis hiervan nu is als volgt. Het oog staat in brand; vormen staan in brand. In brand staat het oog-bewustzijn; dit is het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van oog en vorm. In brand staat oog-contact; dit is het samenvallen van oog, vorm en bewustzijn. In brand staat ook alwat ontstaat met oog-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En waarmee staat dit alles in vuur en vlam, waarmee gloeit het? Het gloeit met het vuur van begeerte, met het vuur van afkeer en met het vuur van illusie. Ik zeg dat het gloeit met geboorte, ouderdom en dood, met leed, geweeklaag, pijn, zorg en wanhoop.

Het oor staat in brand; geluiden staan in brand. In brand staat het oor-bewustzijn; dit is het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van oor en geluid. In brand staat oor-contact; dit is het samenvallen van oor, geluid en bewustzijn. In brand staat ook alwat ontstaat met oor-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En waarmee staat dit alles in vuur en vlam, waarmee gloeit het? Het gloeit met het vuur van begeerte, met het vuur van afkeer en met het vuur van illusie. Ik zeg dat het gloeit met geboorte, ouderdom en dood, met leed, geweeklaag, pijn, zorg en wanhoop.

 De neus staat in brand; geuren staan in brand. In brand staat het neus-bewustzijn; dit is het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van neus en geuren. In brand staat neus-contact; dit is het samenvallen van neus, geluiden en bewustzijn. In brand staat ook alwat ontstaat met neus-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En waarmee staat dit alles in vuur en vlam, waarmee gloeit het? Het gloeit met het vuur van begeerte, met het vuur van afkeer en met het vuur van illusie. Ik zeg dat het gloeit met geboorte, ouderdom en dood, met leed, geweeklaag, pijn, zorg en wanhoop.

 De tong staat in brand; smaken staan in brand. In brand staat het tong-bewustzijn; dit is het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van tong en smaken. In brand staat tong-contact; dit is het samenvallen van tong, smaken en bewustzijn. In brand staat ook alwat ontstaat met tong-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En waarmee staat dit alles in vuur en vlam, waarmee gloeit het? Het gloeit met het vuur van begeerte, met het vuur van afkeer en met het vuur van illusie. Ik zeg dat het gloeit met geboorte, ouderdom en dood, met leed, geweeklaag, pijn, zorg en wanhoop.

Het lichaam staat in brand; aanrakingen staan in brand. In brand staat het lichaam-bewustzijn; dit is het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van lichaam en aanrakingen. In brand staat lichaam-contact; dit is het samenvallen van lichaam, aanraking en bewustzijn. In brand staat ook alwat ontstaat met lichaam-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En waarmee staat dit alles in vuur en vlam, waarmee gloeit het? Het gloeit met het vuur van begeerte, met het vuur van afkeer en met het vuur van illusie. Ik zeg dat het gloeit met geboorte, ouderdom en dood, met leed, geweeklaag, pijn, zorg en wanhoop.

De geest staat in brand; gedachten staan in brand. In brand staat het geest-bewustzijn; dit is het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van geest en gedachten. In brand staat geest-contact; dit is het samenvallen van geest, gedachten en bewustzijn. In brand staat ook alwat ontstaat met geest-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En waarmee staat dit alles in vuur en vlam, waarmee gloeit het? Het gloeit met het vuur van begeerte, met het vuur van afkeer en met het vuur van illusie. Ik zeg dat het gloeit met geboorte, ouderdom en dood, met leed, geweeklaag, pijn, zorg en wanhoop.

Monniken, wanneer een edele volgeling die de waarheid heeft gehoord, aldus ziet, dan vindt hij vervreemding in het oog en dan vindt hij vervreemding in vormen. Hij vindt vervreemding in oog-bewustzijn; hij vindt vervreemding in oog-contact; en ook vindt hij vervreemding in alwat ontstaat met oog-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

En evenzo vindt hij vervreemding in het oor, in geluiden, in oor-bewustzijn, in oor-contact en in het gevoel dat ontstaat met oor-contact als noodzakelijke voorwaarde.

Hij vindt vervreemding in de neus, in geuren, in neus-bewustzijn, in neus-contact en in het gevoel dat ontstaat met neus-contact als noodzakelijke voorwaarde.

Hij vindt vervreemding in de tong, in smaken, in tong-bewustzijn, in tong-contact en in het gevoel dat ontstaat met tong-contact als noodzakelijke voorwaarde.

Hij vindt vervreemding in het lichaam, in aanrakingen, in lichaam-bewustzijn, in lichaam-contact en in het gevoel dat ontstaat met lichaam-contact als noodzakelijke voorwaarde.

Hij vindt vervreemding in de geest, in gedachten en ideeën, in geest-bewustzijn, in geest-contact en in het gevoel dat ontstaat met geest-contact als noodzakelijke voorwaarde.

 Kortom, wanneer een edele volgeling de waarheid ziet, dan vindt hij vervreemding in de zintuigen en in de erbij behorende objecten. Hij vindt vervreemding in zintuig-bewustzijn, het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van zintuig en bijbehorende object. Hij vindt vervreemding in alwat ontstaat met zintuig-contact als noodzakelijke voorwaarde en wat als prettig of als pijnlijk of als neutraal wordt gevoeld.

Wanneer hij vervreemding vindt, sterft het vuur van de hartstocht geleidelijk af. Met het geleidelijk afsterven van hartstocht is hij bevrijd. Wanneer hij bevrijd is, is er de kennis, het weten dát hij bevrijd is. Hij begrijpt dat zijn taak is volbracht. ‘Geboorte is uitgedoofd; het heilige leven is geleefd. Er gaat niets meer boven dit uit.’ Zo beseft hij dan.”

Zo sprak de Verhevene. De monniken waren blij en verheugden zich over zijn woorden. Gedurende deze toespraak werden de harten van al die monniken bevrijd van de smetten. Zij hechtten zich nergens meer aan. Allen waren volmaakte heiligen geworden. De vuren van hun passies, van begeerte, afkeer en illusie waren definitief uitgedoofd. (S.35.28)

Hier is een duidelijke omschrijving van Nibbāna reeds in dit leven. De uiteindelijke bevrijding van alle lijden bestaat in onthechting, het loslaten, zich nergens aan hechten. Ze bestaat in het doven van het vuur van verlangen naar iets of het doven van het vuur van afkeer van iets. Door het opheffen van alle onwetendheid komt de waarheid in ons aan het licht. Daardoor zien wij dat er geen enkele reden is om ons ergens aan te hechten: alles is immers veroorzaakt, veranderlijk, vergankelijk, niet alleen ‘het andere’ maar ook wijzelf.

Nibbana is volledige kalmte. De verlangens zijn uitgedoofd; men hecht niet meer aan iets, noemt niets meer zijn eigen. De strijd is dan gestreden; men heeft alle vormen van bestaan overschreden. (Zie Ud.3.10 en Ud.3.4; vgl. M.141 en S.45.7).

Hoe die uiteindelijke bevrijding kan worden gerealiseerd, heeft de Boeddha onderwezen. Volg het edele achtvoudige pad. (S.45.7; zie ook S.45.10 en S.45.34-40)

Om Nibbana te verwerkelijken, moet men dus de onwetendheid, de voorkeur en de afkeer helemaal opheffen. De Boeddha heeft dat ook in andere leerreden duidelijk gemaakt.

Het afwerpen van de last

Nibbana wordt ook genoemd het afwerpen van de last. Wat nu is de last, wie is de drager van de last, wat is het opladen van de last en hoe kan de last worden afgeworpen?  

De last bestaat uit de vijf groepen van hechten, namelijk lichamelijkheid, gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn. 

De drager van de last is het "individu",[3] namelijk deze of die geachte persoon met zo'n naam, van zo'n geslacht.

Het opladen[4] van de last is het verlangen dat wedergeboorte produceert, dat met lust en hebzucht verbonden is, dat hier en daar behagen schept, namelijk het verlangen naar zinnelijkheid, naar bestaan, naar niet-bestaan.

Het afwerpen van de last is de volledige opheffing en vernietiging van dat verlangen, de verzaking, vervreemding, bevrijding, de vrijheid van hechten.  

"Waarlijk, de groep van vijf is de last,

en ze wordt gedragen door de mens.

Het lijden in de wereld heet 'dragen van die last';

van de last bevrijd te zijn, dat is het geluk.

Wanneer de zware last is afgeworpen,

neemt hij nergens een andere last aan.

Wanneer de begeerte ontworteld is,

dan is hij stil, helemaal bevrijd."

(S.XXII.22; vgl. S.XXII.103-106 en A.VI.61)

De last bestaat uit datgene waaraan men gehecht is, namelijk het lichamelijke en het geestelijke: lichaam, gevoel, waarneming, gedachten en ideeën en bewustzijn.

Het 'dragen van die last' heet ook ‘het lijden in de wereld’.

Het verdwijnen van de last bestaat in wat wordt genoemd het verwijderen van het lichamelijke en het geestelijke. Dat verwijderen gaat door de volledige opheffing en vernietiging van die begeerte, het vrij zijn van gehechtheid eraan.

Het is dus niet een verwijderen van het lichaam met de geest. Door het inzien dat zij “mij” niet toebehoren, dat zij niet “van mij” zijn, verdwijnt gehechtheid aan lichaam en geest.[5] Door het verwijderen van verlangen naar lichaam en geest is er geen vastklampen, geen gehechtheid meer aan lichaam en geest. Dat heet “het bevrijd zijn van de last”; het is het verdwijnen van het verlangen naar of het verdwijnen van afkeer van het lichamelijke en het geestelijke.

Het lichamelijke en het geestelijke vinden in de geest dan geen steunpunt meer omdat het “ik” dat voorheen als steun diende, er niet meer is. (Vgl. M.106 en M.109)

Uitdoving van begeerte

          Dat de uitdoving van begeerte naar Nibbana leidt, is ook uitgelegd in de toespraak tot Mālunkyaputta. Deze eerwaarde ging op oude leeftijd naar de Verhevene en vroeg of de Verhevene hem in het kort de leer kon uitleggen.

        De Verhevene zei: “Mālunkyaputta, om meerdere redenen kan er in een monnik begeerte ontstaan. Wanneer nu bij een monnik de begeerte helemaal is uitgedoofd, met wortel en al is vernietigd zodat ze niet meer kan ontstaan, dan heeft die monnik de begeerte afgesneden, heeft de boei afgeschud, en heeft door het volledig doorzien van de eigenwaan een einde gemaakt aan het lijden.”

          De eerwaarde Mālunkyaputta leefde ijverig en vastbesloten. En na niet lange tijd zag en bereikte hij zelf het hoge doel. (A.IV.254)

Het drievoudige stil zijn

Er zijn drie soorten van stil zijn (moneyyāni)[6] namelijk: stil zijn in daden, stil zijn in woorden, stil zijn in de geest.

Het stil zijn in daden bestaat hierin: men ziet af van doden, ziet af van het nemen wat niet is gegeven, en ziet af van onkuisheid.

Stil zijn in woorden bestaat hierin: men ziet af van liegen, lasteren, beschimpen en van geklets.

Stil zijn in de geest bestaat hierin: men komt door uitdroging van de neigingen nog tijdens zijn leven in het bezit van de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid, ze zelf inziende en verwerkelijkende.

Dat zijn de drie soorten van stil zijn.

"Wie helemaal gestild is in daden, woord en geest,

iemand die bevrijd is van de neigingen, eigenaar van een dergelijk stil zijn,

zo'n stille geldt als alles-overwinnaar.[7]

Het inzien van niet-zelf en van oorzakelijk ontstaan

        Het inzien van oorzakelijk ontstaan en van de waarheden van anicca, vergankelijkheid, en van anatta, niet-zelf, is van groot belang voor het verwerkelijken van Nibbana. "Vorm, gevoel, waarneming, formaties, gedachten – dat alles is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf. Dat wat gezien, gehoord, gevoeld, waargenomen, gezocht, overwogen is, is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.

        Er is niets dat onvergankelijk, eeuwigdurend is. Als er een zelf was, zou er ook iets zijn dat tot dat zelf behoort. Maar er is geen zelf.

        Vorm, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn, – dat alles is vergankelijk en daarom kan dat niet als “mijn zelf” worden beschouwd. Wie dat inziet, wordt zonder begeerte ernaar. Daardoor wordt zijn geest bevrijd. Die persoon heeft geen grens, heeft de last afgelegd, is ongeboeid. Hij heeft onwetendheid geheel en al uitgeroeid. Hij heeft begeerte overwonnen. Hij heeft de vijf lagere boeien overwonnen. Hij heeft de illusie van “ik” overwonnen, geheel en al verwijderd. Hij is aan de andere oever aangekomen, is onvindbaar geworden.” (M.22).         

        Als iemand het kwade en de wortels ervan, het goede en de wortels ervan heeft onderkend, en de opwelling van het willen heeft opgegeven, als hij de opwelling van “ikheid” heeft vernietigd en het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven een einde aan het lijden. Hij is dan een volmaakte heilige. (M.9)

“Deze mensheid is ofwel gehecht aan de visie van zelf-productie of houdt vast aan de visie van productie door een ander. Sommigen begrijpen dit niet en kunnen het niet zien als een stekel.[8] Maar degene die het begrijpt, trekt deze stekel uit. Hij denkt niet: ‘Ik ben het middel,’ hij denkt niet: ‘Een ander is het middel.’ [9]

Deze mensheid is bezeten door eigenwaan, is erdoor geboeid, erdoor vastgebonden. Wraakzuchtig spreken zij vanwege hun visies en daarom gaan zij niet over samsâra[10] heen.” (Ud.6.6)

“Boven, beneden en overal bevrijd, iemand die niet van mening is: ‘Ik ben dit,’[11] hij heeft de stroom overgestoken die niet eerder was overgestoken, bevrijd met geen hernieuwd bestaan.” (Ud.7.1)

“Waarneming van niet zelf bereikt het punt waarop de waan verdwijnt van ‘ik ben’; en dat verdwijnen van die waan is de uitdoving (Nibbāna) hier en nu.” (Ud.4.1).

 

De wereld

 

Bij meerdere gelegenheden werd aan de Verhevene gevraagd in hoeverre men “wereld” zegt.

De Boeddha antwoordde: “De zes innerlijke en uiterlijke gebieden, de zes soorten van bewustzijn, de zes aanrakingen, de achttien soorten van gevoel, die vergaan, daar zegt men ‘wereld’ aan.” (S.35.82).

“De wereld is omsloten in dit lichaam dat met waarneming en bewustzijn is voorzien, en daar ook is het ontstaan van de wereld, het einde ervan en het pad dat leidt naar het einde van de wereld. En dat pad naar het einde van de wereld is het edele achtvoudige pad.” (A.IV.45; S.2.26; vgl S.35.116)

Met afzondering van de wereld wordt bedoeld dat men afziet van doden, stelen, liegen, lasteren, barse taal, gierigheid, uitschelden, hebzucht, toorn en hoogmoed, wanneer men matigheid beoefent en een beheerst gemoed heeft. (M.54)

De oorsprong van de wereld

        In een ander sutta (S.XII.44) spreekt de Boeddha over de oorsprong van de wereld en de ondergang ervan.

        “Ten gevolge van het zien en de zichtbare vormen ontstaat zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. Uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden. Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte. Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag en wanhoop. Dat is de oorsprong van de wereld.

        Ten gevolge van het oog (het zien) en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld.

        Ten gevolge van het oor (het horen) en de geluiden ontstaat het hoor-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld.

        Ten gevolge van de neus (het ruiken) en de geuren ontstaat het ruik-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld.

        Ten gevolge van de tong (het proeven) en de smaken ontstaat het smaak-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld.

        Ten gevolge van het lichaam (het voelen, aanraken) en de voelbare (aan te raken) voorwerpen ontstaat het aanrakingsbewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld.

        Ten gevolge van de geest (het denken) en de gedachten ontstaat het denk-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.XII.44)

De beëindiging van het lijden

        Ten gevolge van het zien en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit het volledige verdwijnen en de opheffing van die dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van de geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag en wanhoop opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. Dat is het beëindigen van lijden.

        Evenzo met horen en geluiden, ruiken en geuren, proeven en smaken, voelen en voelbare voorwerpen, denken en gedachten. (S.XII.44)

        m.a.w. door contact van een zintuig met een object ontstaat bewustzijn. Als het bewustzijn zich dat object toe-eigent, er aan gaat hechten, dan is dat geboorte van een ik-bewustzijn. ‘Ik zie, ik hoor etc.; dat is van mij.’ Maar als wordt ingezien dat er alleen losse elementen zijn, zonder een ik, dat ze allemaal veranderlijk en vergankelijk zijn, dat ze allemaal oorzakelijk zijn ontstaan, dan verdwijnt het hechten, dan verdwijnt het zich toe-eigenen. Het bewustzijn is dan zonder de metgezellen begeerte, afkeer en onwetendheid.[12]

Het lokmiddel

"Vorm, gevoel, waarneming, bewustzijn, en datgene wat formatie heeft, dat ben niet ik, dat behoort mij niet toe. Door zo te denken wordt men vrij ervan. Iemand die op die manier vrij geworden is, rustig van gemoed, van alle boeien bevrijd, hem heeft de legerschare van Mara niet gevonden." (S.IV.16)        

En de Verhevene voegde toe:

“Vormen, geluiden, smaken, geuren, aanrakingen en gedachten, ideeën en herinneringen, ze zijn een boos lokmiddel voor de wereld; daarin is de wereld verstrikt. De leerling van de Verlichte heeft dat lokmiddel overwonnen. Overheen het bereik van de dood straalt hij als de zon. (S.IV.17, vgl. S.35.116; A.IX.38; zie ook M.141.)

De boei (1)

De zintuigen en de erbij behorende objecten zijn op zich geen lokmiddel, maar wel het verlangen ernaar of de afkeer ervan.         

Zintuigen en de overeenkomende zintuiglijke objecten zijn op zich niet met elkaar verbonden. Maar de wilsprikkel, het verlangen of de afkeer die ontstaat door contact van zintuig en object, dat is de band, de boei waarmee zij verbonden zijn. Door de wilsprikkel, het verlangen of de afkeer te verwijderen, ontstaat de bevrijding, de vrijheid.

“Het oog is niet de boei van de vormen, noch zijn de vormen de boei van het oog. Maar wat er, door beide veroorzaakt, ontstaat aan wilsprikkel, dat is daarbij de boei.

De zintuigen zijn niet de boei van de zintuiglijke objecten, noch zijn de zintuiglijke objecten de boei van de zintuigen. Maar wat er, door beide veroorzaakt, ontstaat aan wilsprikkel, dat is daarbij de boei.

Juist zoals wanneer een zwarte en een witte os door middel van een juk met elkaar verbonden zijn; dan is de zwarte os niet de boei van de witte os, noch is de witte os de boei van de zwarte os. Maar het juk is de boei.

Juist zo is het zintuig (oog, oor, neus, tong, lichaam, geest) niet de boei van het zintuiglijk object (vorm, geluid, geur, smaak, aanraking, gedachte) noch is het zintuiglijk object de boei van het zintuig. Maar wat er, door beide veroorzaakt, ontstaat aan wilsprikkel, dat is daarbij de boei.

Als het zintuig de boei van het zintuiglijk object was, en als het zintuiglijk object de boei van het zintuig was, dan zou er geen heilig leven zijn tot volledige opdroging van het lijden. Maar omdat de wilsprikkel de boei is van beide, daarom is er een heilig leven tot volledige opdroging van het lijden.

Bij de volmaakte heilige zijn de zintuigen aanwezig. Hij ziet vormen met het oog; hij hoort geluiden met het oor; hij ruikt geuren met de neus; hij proeft smaken met de tong; hij heeft aanrakingen met het lichaam; hij denkt gedachten met de geest. Maar bij de volmaakte heilige is er geen wilsprikkel meer. Zijn gemoed is geheel en al bevrijd. (S.35.191)

De boei (2)

(Een Devatā vroeg:)

“Wat heeft de wereld tot boei?

Wat is het dwaalspoor ervan?

Na het opgeven waarvan spreekt men van Nibbana?"

(De Verhevene:)

"De wereld heeft vreugde tot boei,

piekeren is het dwaalspoor ervan.

Na het opgeven van de dorst spreekt men van Nibbana.” (S.I.64)

Wanneer men de dorst, het verlangen, de begeerte (en het tegendeel ervan: afkeer, vijandschap, kwaadwil, haat) heeft opgegeven, dan is men niet meer gehecht aan iets of iemand. Dan is men vrij.

Tweeheid

        

“Tweeheid zal ik jullie tonen,” zei de Boeddha. “Wat is tweeheid? - Het oog en de vormen, het oor en de geluiden, de neus en de geuren, de tong en de smaken, het lichaam en de tastbare objecten, het denken en de gedachten. Dat noemt men tweeheid. Een andere tweeheid is er niet.” (S.35.92)        

        “Op een tweeheid gebaseerd ontstaat bewustzijn. Op welke tweeheid?

Gebaseerd op het oog en de vormen ontstaat zien-bewustzijn. Het oog is onbestendig, veranderlijk, vergankelijk. De vormen zijn onbestendig, veranderlijk, vergankelijk. Deze tweeheid hier is wankelend, onstandvastig, onbestendig, veranderlijk, vergankelijk. Uit welke reden, uit welke voorwaarde nu steeds zien-bewustzijn ontstaat, een dergelijke reden, een dergelijke voorwaarde is onstandvastig, onbestendig, veranderlijk, vergankelijk. Het op iets veranderlijks gebaseerde, voorwaardelijk ontstane zien-bewustzijn - hoe kan dat bestendig zijn? Wat nu het samenkomen van die drie is, dat noemt men oog-contact. Het oog-contact is eveneens onbestendig, veranderlijk, vergankelijk. Uit welke reden, uit welke voorwaarde nu steeds oog-contact ontstaat, een dergelijke reden, een dergelijke voorwaarde is onbestendig, veranderlijk, vergankelijk. Het op iets veranderlijks gebaseerde, voorwaardelijk ontstane oog-bewustzijn - hoe kan dat bestendig zijn?

        Door contact voelt men, door contact heeft men plannen, door contact neemt men waar. Deze dingen hier zijn wankelend, onstabiel, onbestendig, veranderlijk, vergankelijk.

        Op gelijke wijze is het met de andere zintuigen. Zo ontstaan, gebaseerd op een tweeheid, zien-bewustzijn, hoor-bewustzijn, ruik-bewustzijn, smaak-bewustzijn, tast-bewustzijn en geest-bewustzijn.” (S.35.93; zie ook S.XXII.20)

        Ze zijn allemaal onstabiel, onbestendig, veranderlijk, vergankelijk, oorzakelijk ontstaan. 

        Met andere woorden: de zintuigen zijn veranderlijk en vergankelijk. De zintuiglijke objecten zijn veranderlijk en vergankelijk. Het bewustzijn dat ontstaat gebaseerd op zintuig en zintuiglijk object is veranderlijk en vergankelijk. Het zintuiglijk contact is veranderlijk en vergankelijk. Wat ontstaat ten gevolge van zintuiglijk contact is veranderlijk en vergankelijk. Niets daarvan is een blijvend iets. En wat niet blijvend is, wat vergankelijk is, daar moet men niet aan gehecht zijn. Is men er wel aan gehecht, dan ontstaat frustratie. Als men er niet aan gehecht is, als men dat alles loslaat, als men onthecht is, dan volgt een grote geestelijke vrijheid.

Vredig en stralend; vrijheid van zorgen

Vrijheid van zorgen heeft men als men in het nu en hier leeft. Dit onderwees de Boeddha eens aan een zekere godheid.

Eens vroeg een godheid:

“Diegenen die in het bos leven,

die vredig zijn en kalm, met een zuiver leven,

die slechts één maaltijd per dag eten:

hoe komt het dat zij er zo stralend uitzien?”

De Verhevene gaf ten antwoord:

“Zij treuren niet om het verleden,

zij hebben geen verlangens naar de toekomst,

het heden is voldoende voor hen.

Daarom zien zij er zo stralend uit.

Door naar de toekomst te verlangen,

door over het verleden bedroefd te zijn,

hierdoor kwijnen dwazen weg,

zoals een afgesneden zachte rietstengel.” (S.I.10)

De wijze beziet het heden zoals en wanneer het komt, zoals de Boeddha onderwees. Dit betekent dat men alleen datgene beschouwt wat juist gebeurt, en dan zo objectief mogelijk. Dat is heel moeilijk en alleen de Arahant, de heilige kan dit volmaakt.

Bij een andere gelegenheid onderwees de Gezegende dat gehechtheid aan iets of iemand zorg en leed brengt. Nadat hij een rijke veehouder had onderwezen, nam deze met zijn echtgenote de toevlucht tot de Boeddha. Maar bij de rijke veehouder ontstond toen de verleidelijke gedachte: “Wie kinderen heeft, heeft vreugde vanwege zijn kinderen. Wie vee heeft, geniet van zijn koeien. Want bezittingen zijn een vreugde voor de mens. Wie geen bezittingen heeft, kent geen vreugde.”

De Gezegende gaf ten antwoord: “Degene die kinderen heeft, is bezorgd om zijn kinderen. En de veehouder is bezorgd om zijn koeien. Want bezittingen zijn een zorg voor de mens. Wie vrij is van bezittingen, die heeft geen zorgen.”[13] (Sn. I.2. verzen 18-34)

Door gehechtheid aan iets of iemand, heeft men zorgen. Wie geen gehechtheid heeft, is zonder zorgen. Dit is ook uitgelegd in de volgende leerrede.

Alleen vertoeven

Eens werd aan de Boeddha gevraagd in hoeverre men alleen vertoeft, en in hoeverre men vertoeft met een tweede. Het antwoord luidde:

“Er zijn vormen die door het oog in het bewustzijn komen, geluiden die door het oor in het bewustzijn komen, geuren die door de neus in het bewustzijn komen, smaken die door de tong in het bewustzijn komen, tastbare objecten die door het lichaam in het bewustzijn komen, gedachten die door de geest in het bewustzijn komen: de verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename, overeenkomende met de begeerte, prikkelende. Wanneer men zich daarbij verheugt, ze verwelkomt, erop leunt, dan ontstaat voldoening bij hem die zich zo verheugt, ze zo verwelkomt, zo erop leunt. Als voldoening ontstaat, ontstaat lijden. En ook: waar voldoening is, is prikkeling. Als er prikkeling bij is, is men gebonden. Gebonden met de keten van voldoening vertoeft men met een tweede.

Iemand die zo vertoeft, zoekt nu in het bos afgelegen gebieden en zitplaatsen op, ver van lawaai vandaan, vrij van lawaai, door de mensen gemeden, waar alleen mensen kunnen zitten die geschikt zijn voor afzondering. Ook daar vertoeft hij met een tweede. En waarom? Zijn tweede is de dorst die niet overwonnen is. Daarom vertoeft hij met een tweede.

Er zijn vormen die door het oog in het bewustzijn komen, geluiden die door het oor in het bewustzijn komen, geuren die door de neus in het bewustzijn komen, smaken die door de tong in het bewustzijn komen, tastbare objecten die door het lichaam in het bewustzijn komen, gedachten die door de geest in het bewustzijn komen: de verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename, overeenkomend met de begeerte, prikkelende. Wanneer men zich daarbij niet verheugt, ze niet verwelkomt, niet erop leunt, dan wordt voldoening verwijderd bij hem die zich niet zo verheugt, ze niet verwelkomt, niet erop leunt. Als voldoening verwijderd is, wordt lijden verwijderd. En ook: als er geen voldoening is, dan is er geen prikkeling bij. Als er geen prikkeling bij is, is men niet gebonden. Bevrijd van de keten van voldoening vertoeft men alleen.

Of men nu vertoeft in het gezelschap van monniken en nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen, koningen of koninklijke ambtenaren, met pelgrims van een andere religie of met hun discipelen: wanneer men zo vertoeft, vertoeft men alleen. En wel omdat zijn tweede, de dorst, door hem is overwonnen. Daarom vertoeft men alleen."

Nadat hij deze leerrede had vernomen, ging de eerwaarde Migajala alleen leven en overdacht wat hij geleerd had. En na niet lange tijd werd hij een volmaakte heilige. (S.35.64; vergelijk ook S.35.92-93)

Ook tegenwoordig kan volmaakte heiligheid, Nibbana worden bereikt door het overwegen van deze leerrede en het inzien dat de dorst, het verlangen moet worden overwonnen. En als de volmaakte heiligheid niet wordt bereikt, dan is te hopen dat in ieder geval het begin van het pad naar heiligheid, stroomintrede, wordt betreden.

Ideale eenzaamheid

        

Nibbāna is een geestelijke eenzaamheid, een vertoeven zonder begeerte als metgezel. Hoe geestelijke eenzaamheid, het alleen vertoeven zonder een tweede, verkregen kan worden, is ook besproken in de volgende leerrede. Daarin verkondigde de Verhevene de samenvatting en de uiteenzetting van de ideale liefhebber van eenzaamheid.[14]

Eens sprak de Verhevene te Sāvatthi de monniken als volgt toe: “Monniken, ik zal jullie de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid. Luistert oplettend.

“Laat men niet het verleden nog eens opsporen

of smachten naar de toekomst;

wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,

nog niet bereikt is, wat nog moet komen.

Maar wat thans is, neemt men waar,

met inzicht, zoals en wanneer het komt.

In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,

in die staat moet de wijze groeien.

Vandaag nog moet men zich beijveren,

morgen kan de dood al komen - wie weet?

Want geen afspraak kunnen we maken

met de dood en zijn machtige heerscharen.

Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,

overdag en 's nachts, onvermoeibaar,

hij is door de Stille Wijze[15] genoemd:

‘de ideale liefhebber van eenzaamheid’.

En hoe spoort iemand het verleden nog eens op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘ Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Zo spoort hij het verleden nog eens op.

Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, wordt het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo spoort men het verleden nog eens op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest (d.w.z. denken, wilsacties e.d.) en ideeën. Men denkt aan het verleden en men verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan het verleden.

En hoe spoort iemand het verleden niet meer op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Zo spoort hij het verleden niet meer op.

Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, zonder dat het bewustzijn eraan gebonden is door verlangen, daardoor schept men er geen behagen in. En zo spoort men het verleden niet meer op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan het verleden maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen         heeft, is men niet gehecht aan het verleden.

En hoe smacht iemand naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Zo smacht hij naar de toekomst.

Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, verlangt men vurig naar iets wat nog niet verkregen is. Door dit verlangen schept men er behagen in en zo smacht men naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt dan aan wat er in de toekomst kan zijn en men verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan de toekomst.

En hoe smacht iemand niet naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Zo smacht hij niet naar de toekomst.

Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, zonder te verlangen naar wat nog niet verkregen is, daardoor schept men er geen behagen in. En zo smacht men niet naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan de toekomst maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan de toekomst.

En hoe is men gericht naar het heden?[16] Een niet-onderricht gewoon mens die geen rekening houdt met de edelen, is onbekwaam in de leer van de edelen, is ongeoefend in de leer van de edelen. Hij houdt geen rekening met de goede lieden, hij is onbekwaam in de leer van de goede lieden, is ongeoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beziet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is hij gericht naar het heden.

        

Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, is het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden met verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gehecht aan het heden.

En hoe is iemand niet gericht naar het heden? Een onderrichte edele volgeling die rekening houdt met de edelen, is bedreven in de leer van de edelen, geoefend in de leer van de edelen. Hij houdt rekening met de goede lieden, hij is bedreven in de leer van de goede lieden, is geoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij niet vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet niet gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beziet niet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet niet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet niet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is hij niet gericht naar het heden.

Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, zonder verlangen ernaar, is het bewustzijn er niet aan gebonden. Daardoor schept men er geen behagen in en zo is men niet gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden zonder verlangen. Men schept er geen behagen in en zo is men niet gehecht aan het heden.

‘Laat men niet het verleden nog eens opsporen

of smachten naar de toekomst;

wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,

nog niet bereikt is wat nog moet komen.

Maar wat thans is, neemt men waar,

met inzicht, zoals en wanneer het komt.

In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,

in die staat moet de wijze groeien.

Vandaag nog moet men zich beijveren,

morgen kan de dood al komen - wie weet?

Want geen afspraak kunnen we maken

met de dood en z'n machtige heerscharen.

Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,

overdag en ‘s nachts, onvermoeibaar,

hij is door de Stille Wijze genoemd:

'de ideale liefhebber van eenzaamheid’.

Dit is de samenvatting en de uiteenzetting van de ideale liefhebber van eenzaamheid.” (M.131 en S.35.63-64; vgl. Udana 1.10)

Met andere woorden, men kan aan het verleden, aan het heden of aan de toekomst denken, maar men moet niet gehecht zijn aan die gedachten. Men ziet het veranderlijke, vergankelijke van alles in, ziet ook dat er geen “zelf” is. Wat thans is, neemt men waar, met inzicht, zoals het komt en wanneer het komt. Men voegt er niets meer aan toe. Wat men waarneemt neemt men niet in bezit, men hecht er niet aan. Dat is de bevrijding van lijden.

Het enkelvoudige bewustzijn

        Het bewustzijn, citta, is dan waarlijk alleen, enkelvoudig. Het meervoudige bewustzijn gaat samen met iets anders, met begeerte naar iets, met afkeer van iets, met onwetendheid.

Het enkelvoudige bewustzijn hecht zich nergens aan; en omdat het geen begeerte, afkeer, onwetendheid als ‘metgezel’ heeft, is het vrij.

Het bewustzijn dat niets zijn eigen noemt, is oneindig en helder stralend. (M.49)

Iemand met een dergelijk enkelvoudig bewustzijn beschouwt het gevoel, de waarneming, de formaties, het bewustzijn niet als het zelf, als een ik. Hij is niet geboeid door de banden van het gevoel, van de waarneming, van de formaties, van het bewustzijn; hij is inwendig en uitwendig ongeboeid. Hij vindt de andere oever, is volledig bevrijd van lijden. (S.XXII.117; zie ook S.XXII.115).

Kenmerken van nibbana

“Drie kenmerken van het gevormde zijn er, namelijk: een ontstaan, een vergaan, en een verandering toont zich.

Drie kenmerken van het ongevormde zijn er, namelijk: geen ontstaan, geen vergaan, en geen verandering toont zich.” (A.III.47-48; A.III.5.7-8)

        

"Wat nu is het ongevormde? - Het is de opdroging van begeerte, het opdrogen van afkeer, de opdroging van onwetendheid, - dat noemt men het ongevormde." (S.43.1-12)

Nibbana is niet geschapen, is niet veroorzaakt, het is blijvend. Wie Nibbana verwerkelijkt heeft, blijft in die gelukzalige, vredige staat.

Het verwoestbare en het onverwoestbare

        

Nibbana wordt ook het onverwoestbare genoemd. De Boeddha sprak eens over het verwoestbare en het onverwoestbare.

"Monniken, het verwoestbare en het onverwoestbare zal ik jullie tonen.

Het verwoestbare is de lichamelijkheid. De opheffing, de uitdoving, de beëindiging ervan, dat is het onverwoestbare.

Het verwoestbare is het gevoel. De opheffing, de uitdoving, de beëindiging ervan, dat is het onverwoestbare.

Het verwoestbare is de waarneming. De opheffing, de uitdoving, de beëindiging ervan, dat is het onverwoestbare.

Het verwoestbare zijn de formaties. De opheffing, de uitdoving, de beëindiging ervan, dat is het onverwoestbare.

Het verwoestbare is het bewustzijn. De opheffing, de uitdoving, de beëindiging ervan, dat is het onverwoestbare.” (S.XXII.32)

De opheffing van lichamelijkheid, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn is het vrij zijn van verlangen ernaar of van afkeer ervan, het vrij zijn van gehechtheid eraan.

Yama, de vorst van de dood

 Eens wenste Yama, de vorst van de dood, dat de Verhevene hem de leer zo uitlegde dat hij die leer goed kon begrijpen.

De Verhevene zei toen:

“Degenen die door goddelijke boden zijn gewaarschuwd en zich overgeven aan nalatigheid, zij klagen heel lang wanneer zij in een lagere wereld terecht zijn gekomen.

Maar de edele, goede mensen die door de goddelijke boden zijn gewaarschuwd, geven zich nooit over aan nalatigheid in de heilige, edele leer, omdat zij het gevaar in het hechten zien, in geboorte, de oorzaak van de dood.

Onthecht vinden zij de bevrijding, vrij van wederkeer en sterven, zij die zekerheid hebben; de zaligen in wie reeds in dit leven de waan is uitgedoofd, zij zijn aan alle kwaad en gevaren, aan elk lijden ontkomen." (A.III.37)

Het stuk stof

   
           
De weg naar het hoge doel is voor wijze mensen. Niet alleen de intelligente en geleerde mens maar ook de minder begaafde kan het allerhoogste niveau van heiligheid (arahatta) en dus Nibbāna reeds in dit leven bereiken. Dit toont het volgende voorbeeld.

           Ten tijde van de Boeddha was er een jonge monnik met naam Culapanthaka die helemaal niet geleerd was zoals zijn broer, een mede-monnik. Culapanthaka had een slecht herinneringsvermogen. Zelfs na maanden kon hij de vier versregels niet opzeggen die hem door de Verhevene als oefenthema waren opgegeven. Door zijn broer werd hem daarom aangeraden de Orde te verlaten. Want domoren kon de Orde niet gebruiken, zo dacht deze. Maar de jonge monnik wilde blijven streven naar het Doodloze. Onderweg ontmoette hij de Boeddha die hem vroeg waar hij naartoe ging. - "Eerwaarde Heer, mijn broer heeft mij uit de Orde verstoten en daarom ga ik terug naar de wereld." - "Culapanthaka, waarom kwam je niet naar mij toe, toen jouw broer je verstootte? Kom nu, wat heb je te doen met het leven van een gezinshoofd. Je zult bij mij blijven."

Met deze woorden streek de Leraar hem met zijn hand over het hoofd en nam hem met zich mee, gaf hem een helder doekje en zei: "Wrijf dit doekje en zeg: 'Verwijdering van onzuiverheid, verwijdering van onzuiverheid.'"

Toen Culapanthaka het doekje wreef, werd dat smerig. Hij dacht toen: "Dit doekje was voorheen zuiver, maar door aanraking met mijn lichaam heeft het zijn oorspronkelijke karakter verloren en is vuil geworden. Veranderlijk en vergankelijk, waarlijk, zijn alle bestaande dingen." En hij ontwikkelde inzicht, begreep de gedachte van ontstaan, vergaan en dood.

De Boeddha wist dat Culapanthaka inzicht had bereikt en zei: "Culapanthaka, denk niet alleen aan een stukje doek. Maar binnen in jou zijn lust, onzuiverheid en andere smetten. Verwijder die. Begeerte en onwetendheid zijn waarlijk genaamd onzuiverheid. Monniken moeten zichzelf bevrijden van deze vorm van onzuiverheid en leven vol vertrouwen in de religie van hem die vrij is van begeerte en onwetendheid."

Door verder na te denken over het vergankelijke, het niet-blijvende van alle veroorzaakte dingen bereikte de jonge monnik Culapanthaka de staat van volledige heiligheid samen met de bovennatuurlijke eigenschappen en ook de kennis van de drie Pitakas.

En de Boeddha sprak het vers:

"Door onafgebroken inspanning, ernstig streven, discipline en zelfbeheersing, laat zo de wijze voor zichzelf een eiland maken dat door geen vloed kan worden overstroomd." (Dhp. 25)[17] 

Deze en de andere oever

Hierboven is sprake van de stroom doorkruisen en de andere oever bereiken. En ook is gezegd: "Iemand met een enkelvoudig bewustzijn vindt de andere oever." Wat met “deze oever en de andere oever” wordt bedoeld, heeft de Boeddha uitgelegd.

Sangārava, een brahmaan, ging eens naar de Verhevene en vroeg:

"Heer Gotama, wat is de oever aan deze kant en wat is de oever aan de andere kant?"

"Brahmaan, verkeerde visie is de oever aan deze kant, juist inzicht is de oever aan de andere kant. Verkeerde gezindheid, verkeerd denken is de oever aan deze kant, juiste gezindheid, juist denken is de oever aan de andere kant. Verkeerd taalgebruik is de oever aan deze kant, juist taalgebruik is de oever aan de andere kant. Verkeerde manier van handelen is de oever aan deze kant, juiste manier van handelen is de oever aan de andere kant. Verkeerd levensonderhoud is de oever aan deze kant, juist levensonderhoud is de oever aan de andere kant. Verkeerd streven is de oever aan deze kant, juist streven is de oever aan de andere kant. Verkeerde oplettendheid is de oever aan deze kant, juiste oplettendheid is de oever aan de andere kant. Verkeerde concentratie is de oever aan deze kant, juiste concentratie is de oever aan de andere kant. Verkeerde kennis is de oever aan deze kant, juiste kennis is de oever aan de andere kant. Verkeerde bevrijding is de oever aan deze kant, juiste bevrijding is de oever aan de andere kant. Brahmaan, dat is de oever aan deze kant, en dat is de oever aan de andere kant.

Zij die bij de correct onderwezen leer in harmonie met de leer leven, zullen de andere oever bereiken wanneer zij het rijk van de dood, dat men moeilijk overwint, overgestoken zijn.”

“Slechts een kleine menigte

bereikt de andere oever;

de anderen evenwel gaan allen

langs de oever heen en weer.

Zij die bij de correct onderwezen leer

in harmonie met de leer leven,

zij zullen de andere oever bereiken,

wanneer zij het rijk van de dood oversteken,

dat men moeilijk overwint.

Laat de wijze het donkere opgeven,

laat hij het licht ontplooien.

Van het huis naar het huisloze gekomen.

laat hij het geluk van de eenzaamheid zoeken,

waar men niet gemakkelijk zich gelukkig voelt.

En zonder wens en eigendom

moge de verstandige zijn hart zuiveren

van verontreiniging van de geest.

Zij die in de factoren van de Verlichting[18]

hun geest hebben ontwikkeld,

die door bevrijding van de drang tot bestaan

gelukkig zijn zonder enige gehechtheid -

degenen in wie de neigingen uitgedroogd zijn,

de stralenden zijn aan alle waan van de wereld ontkomen.” (A.X.117)

Waar gaat het geestelijke en het lichamelijke te niet ?

Het lichamelijke wordt meestal geanalyseerd in de zintuigen oog, oor, neus, tong en het lichaam. Maar het lichamelijke kan ook geanalyseerd worden in de grote elementen. Vier van die elementen zijn: aarde, water, vuur en lucht.

“Waar vinden die vier grote elementen volledig hun einde?”

 Deze vraag is verkeerd gesteld. Ze moet zo worden gesteld:

“Waar kunnen water, aarde, vuur en lucht geen basis meer vinden? Waar bestaat geen lang en kort, geen grof en fijn; waar bestaat niets lelijks en niets moois? Waar gaat het geestelijke en ook het lichamelijke volledig te niet?”

Het antwoord daarop luidt:

“Bewustzijn, het onzichtbare, het grenzenvrije,[19] alom licht, dáár kunnen water, aarde, vuur en lucht geen post meer vatten. Daar bestaat geen lang en kort meer, geen grof en fijn; daar bestaat niets lelijks en niets moois. Daar gaat het geestelijke en ook het lichamelijke volledig te niet. Door het ophouden van het bewustzijn verdwijnt dit alles.” (D.11)

‘Door het ophouden van het bewustzijn,’ wil zeggen: wanneer het samengestelde (ik-)bewustzijn vrij is van de metgezellen begeerte, haat en onwetendheid, blijft alleen het grenzenvrije bewustzijn, het enkelvoudige bewustzijn over.

‘Alles verdwijnt’ betekent niet dat Nibbana een verdwijnen in een niets is. Maar wanneer Nibbana verwerkelijkt is, kunnen de elementen niet meer postvatten in het bewustzijn. De elementen hebben in de geest geen houvast meer als men inziet dat er geen zelf is, geen ik. Het ik-bewustzijn verdwijnt, maakt plaats voor een zo-bewustzijn (zo is het ontstaan; zo is het vergaan), en men eigent zich niets meer toe. [Met dank aan de eerwaarde Nyanaponika]

En bij een andere gelegenheid sprak de Boeddha:

“Als de heilige in diepe, stille uren van gedachten de waarheid achterhaalt, dan is hij vrij van vreugde en van leed, en van vorm en vormloze staten eveneens. Waar water, aarde, vuur en lucht geen post vatten, daar branden geen lichtende sterren, noch schijnt er de zon. En de maan schijnt er niet met haar schitterende stralen. Maar het tehuis van de duisternis is daar niet.” (Ud.I.10)

Eens verbleef de Gezegende te Savatthi, in het park van Anathapindika. Bij die gelegenheid onderwees hij de monniken met een leerrede over Nibbāna. En die monniken luisterden vol aandacht en met open oren naar de leer; mentaal namen zij alles op. De woorden van de Verhevene luidden:

“Monniken, er bestaat die toestand waarin geen aarde is noch water, noch vuur noch lucht. Daarin is noch de sfeer van [de meditatieve verdiepingen van] oneindige ruimte noch van oneindig bewustzijn noch van nietsheid noch van noch bewust noch niet bewust zijn. Daarin is noch deze wereld noch een wereld aan gene zijde noch beide samen, noch maan en zon. Monniken, van daar is geen wording tot geboorte, zo verklaar ik. Daarheen is geen gaan (vanuit leven); daarin is geen duur; van daar is geen vallen; daar is geen ontstaan. Het is niet iets dat bevestigd is, het beweegt niet verder, het is niet op iets gebaseerd. Waarlijk, dat is het einde van lijden.”

En hij vervolgde met de woorden: “Moeilijk is de leer van niet-ik te zien; de waarheid is niet iets gemakkelijks om waar te nemen; begeerte is doorstoken door hem die weet; voor hem die ziet, blijft er niets over.”

En verder sprak hij: “Monniken, er is een ongeboren, een niet-ontstaan, ongeschapen, niet-samengesteld iets. Monniken, indien dat ongeborene, niet-ontstane, ongeschapene, niet-samengestelde er niet was, zou een ontsnapping vanuit dit hier wat geboren, ontstaan, geschapen, samengesteld is, niet waarneembaar zijn.”[20]

En hij eindigde met de woorden: “Voor degene die zich vasthecht, is er wankelen; voor degene die zich niet vasthecht, is er geen wankelen. Als er geen wankelen is, is er kalmte. Als er kalmte is, is er geen zich neigen. Als er geen neiging is, is er geen komen-en-gaan (naar geboorte). Als er geen komen-en-gaan is, is er geen sterven-en-wedergeboorte. Als er geen sterven-en-wedergeboorte is, is er geen ‘hier’ of ‘ginds’ noch iets tussen die twee. Dit waarlijk is het einde van lijden.” (Ud.VIII.1-4).

Het ontkomen aan de elementen

Het verwijderen van het verlangen en van de begeerte naar de elementen, het opgeven van verlangen en begeerte ernaar, dat is het ontkomen aan die elementen. En ook het opgeven van afkeer is het ontkomen aan de elementen. (Zie M.1)

Het verdwijnen van lichamelijkheid

        Door vier oorzaken kan lichamelijkheid verdwijnen: door verdwijnen in herkennen, door verdwijnen in het onderzoeken, door verdwijnen in het opgeven, door verdwijnen in het overschrijden.

        Hoe verdwijnt lichamelijkheid in het herkennen? Men weet dat alles wat lichamelijkheid is, in de vier grondstoffen (elementen) en de ervan afhankelijke lichamelijke dingen bestaat.

        Hoe verdwijnt lichamelijkheid in het onderzoeken? De zodanig herkende lichamelijkheid onderzoekt men in vergankelijkheid ervan, het niet bevredigende ervan, de onpersoonlijkheid ervan.

        Hoe verdwijnt lichamelijkheid in het opgeven? Na een dergelijk onderzoek geeft men het verlangen en de hebberigheid naar de lichamelijkheid op.

        Hoe verdwijnt lichamelijkheid door overschrijden? Voor degene die de vier onstoffelijke meditatieve sferen heeft verkregen, zijn de lichamelijke dingen (inclusief die van de fijnstoffelijke sfeer) verdwenen, te niet gemaakt, overschreden, volledig overschreden, overwonnen.

De gelijkenis van het stuk hout

In de gelijkenis van het stuk hout benadrukt de Boeddha dat men de middenweg moet bewandelen om tot Nibbāna te komen.[21]

Eens zag de Verhevene een stuk hout in een rivier drijven. En naar aanleiding daarvan sprak hij de gelijkenis: “Als men niet toestaat dat men naar een van beide oevers wordt gedreven, als men niet zinkt in het midden van de stroom noch op droog land wordt geworpen, als men niet door mensen of geesten wordt gegrepen noch door een draaikolk omlaag wordt getrokken, en als men van binnen niet verrot, dan leidt de stroom iemand naar Nibbāna en dan zal vrijheid worden bereikt. Want juist begrip leidt naar bevrijding.

Wat nu is de betekenis hiervan? - De ene oever betekent: de zes innerlijke en subjectieve grondslagen van ons geestelijk leven.[22] De andere oever doelt op de zes uitwendige of objectieve grondslagen. Het zinken in het midden van de stroom heeft betrekking op het feit dat men door de genietingen van de zintuigen wordt verzwolgen. Op droog land te worden geworpen wijst naar de hindernis waardoor vooruitgang wordt belemmerd. Die hindernis bestaat uit hoogmoed en eigendunk. Door mensen gegrepen te worden betekent: al zijn tijd te besteden in en voor de gemeenschap, bezig met van alles behalve met de eigen ontwikkeling. Door geesten gegrepen te worden betekent: een deugdzaam en religieus leven te leiden, hoofdzakelijk in de hoop als resultaat van de verdienste herboren te worden in een hemelse sfeer. Door een draaikolk omlaag getrokken duidt op het hechten aan het voortzetten van de genietingen in de wereld. Inwendig verrotten doelt op immoreel gedrag, huichelarij, voorwendende goed en deugdzaam te zijn maar inwendig vol verdorvenheid.

Nibbāna is het einde van de stroom, waar geen strijd meer nodig is om beide oevers niet te raken en om de andere belemmeringen te ontgaan. Nibbāna is het ongeborene, ongeschapene; het is de bevrijding van lijden.”

Het doel en het pad ernaartoe

Het einddoel van de leer van de Boeddha is Nibbana. De vrede van Nibbana, het ongevormde, is niet onder woorden te brengen. Maar hoe men Nibbana bereikt, kan wel worden meegedeeld, namelijk door de opheffing van begeerte, afkeer en onwetendheid.

Eens zei de Boeddha:

“Het Doodloze, Nibbana, het ongevormde is de opdroging van begeerte, voorkeur, de opdroging van afkeer, de opdroging van onwetendheid. Het is de vernietiging van alle begeerten, afkeer en onwetendheid; is volledige kalmte. De neigingen en driften zijn opgedroogd. De verlangens zijn uitgedoofd; men hecht niet meer aan iets, noemt niets meer zijn of haar eigen. De strijd is dan gestreden; hij of zij heeft alle vormen van bestaan overschreden. (S.43.1-12; zie Ud.3.10 en Ud.3.4; vgl. M.141 en S.45.7).

Het edele achtvoudige pad is het pad dat naar Nibbana leidt: men ontplooit juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie.[23] Dat noemt men het pad dat naar het ongevormde leidt. Monniken, zorg dat jullie inzicht krijgen, wees niet nonchalant opdat jullie er later geen spijt van krijgen." (S.45.7; S.43.12. Zie ook S.45.10 en S.45.34-40).

Het overdenken van de wet van oorzakelijk ontstaan leidt naar het Doodloze.

        Verder worden de factoren van Verlichting[24] als pad naar het ongevormde genoemd. (S.43.1-10)

Ook het koesteren van de volgende gedachten leidt naar Nibbana.

“Er zijn drie heilzame gedachten waardoor wijsheid vermeerderd wordt, waardoor weten ontstaat. Die drie heilzame gedachten leiden naar Nibbāna. Het zijn:

1) De gedachte van reinheid; het vrij zijn van de lust van de zinnen.

2) De gedachte van liefdevolle vriendelijkheid;[25] het vrij zijn van kwaadwil.

3) De gedachte van ontzien;[26] het vrij zijn van geweld doen.

Wie deze drie gedachten koestert, brengt zijn denken dat vroeger rondzwierf, tot rust zoals de regen het stof verwijdert. Degene in wie het denken tot rust kwam, heeft reeds in dit leven de plaats van de vrede bereikt.” (It.87)

Zuiverheid van gedrag, zuiverheid van de geest, zuivering van visie, zuivering van het overwinnen van twijfel, zuivering door weten en zien van pad en niet-pad, zuivering van weten en het zien van de weg van oefening, zuivering door weten en zien - dit alles zijn verschillende halteplaatsen op de zevenvoudige weg naar nibbāna. Die plaatsen moet men één voor één oversteken totdat het doel, nibbāna, bereikt is. (M.24).

Uitwissing

        Over de opheffing van zelf en andere verkeerde inzichten onderwees de Boeddha hoe juist gedacht moet worden, en wel: “Anderen mogen verkeerd handelen in denken, taalgebruik of in daden, maar ik zal juist handelen in denken, in taalgebruik en in daden.” Zo te denken is hoger dan het bereiken van de meditatieve verdiepingen (jhanas).

Opheffing van verkeerde inzichten - Uitwissing

        

        Te Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. De eerwaarde Mahacunda ging er ’s avonds naar de Boeddha en vroeg: “Het volstaat zeker dat een monnik alleen het begin kent van de verschillende leerstellingen in de wereld, om ze te weerleggen.” – De Boeddha gaf ten antwoord: “Die leerstellingen moeten aldus beschouwd worden: ‘Dit behoort mij niet toe; dit ben ik niet; dit is niet mijn zelf’.

        Iemand kan het eerste jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

        Iemand kan het tweede jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

Iemand kan het derde jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

        Iemand kan het vierde jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

        Iemand kan de sfeer van grenzeloos bewustzijn bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven in vrede.’

        Iemand kan de sfeer van niets is er bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven in vrede.’

        Iemand kan de grens van mogelijke waarneming bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven in vrede.’

        Maar Cunda, hierin moet uitwissing geoefend worden (door te denken):

1.    Anderen kunnen kwaad doen, maar wij zullen argeloos worden en geen kwaad doen.

2.    Anderen kunnen levende wezens doden, maar wij zullen afzien van het doden en kwellen van levende wezens.

3.    Anderen kunnen nemen wat niet is gegeven, maar wij zullen afzien van het nemen wat niet is gegeven.

4.    Anderen kunnen onkuis leven, maar wij zullen kuis leven.

5.    Anderen kunnen valse getuigenis afleggen en liegen, maar wij zullen afzien van valse getuigenis en van liegen.

6.    Anderen kunnen lasteren, maar wij zullen afzien van lasterpraat.

7.    Anderen kunnen ruwe taal bezigen, maar wij zullen afzien van het gebruik van ruwe taal.

8.    Anderen kunnen zich overgeven aan roddelpraatjes, maar wij zullen afzien van geroddel.

9.    Anderen kunnen hebzuchtig zijn, maar wij zullen niet hebzuchtig zijn.

10. Anderen kunnen gedachten van kwaadwil hebben, maar wij zullen geen gedachten van kwaadwil hebben.

11. Anderen kunnen verkeerde visies hebben, maar wij zullen juiste visies hebben.

12. Anderen kunnen verkeerde bedoelingen hebben, maar wij zullen juiste bedoelingen hebben.

13. Anderen kunnen verkeerde taal gebruiken, maar wij zullen juiste taal gebruiken.

14. Anderen kunnen verkeerde daden verrichten, maar wij zullen juiste daden verrichten.

15. Anderen kunnen een verkeerd levensonderhoud hebben, maar wij zullen een juist levensonderhoud hebben.

16. Anderen kunnen verkeerde inspanning doen, maar wij zullen juiste inspanning doen.

17. Anderen kunnen verkeerde oplettendheid hebben, maar wij zullen juiste oplettendheid hebben.

18. Anderen kunnen verkeerde concentratie hebben, maar wij zullen juiste concentratie hebben

19. Anderen kunnen verkeerde kennis en verkeerd weten hebben, maar wij zullen juiste kennis en juist weten hebben.

20. Anderen kunnen verkeerde bevrijding hebben, maar wij zullen juiste bevrijding hebben.

21. Anderen kunnen overweldigd zijn door traagheid en starheid, maar wij zullen vrij zijn van traagheid en starheid.

22. Anderen kunnen opgewonden en rusteloos zijn, maar wij zullen niet opgewonden en niet rusteloos zijn.

23. Anderen kunnen twijfelen, maar wij zullen vrij zijn van twijfel.

24. Anderen kunnen boos zijn, maar wij zullen niet boos zijn.

25. Anderen kunnen vijandig zijn, maar wij zullen niet vijandig zijn.

26. Anderen kunnen kleineren en verachten, maar wij zullen niet kleineren en niet verachten.

27. Anderen kunnen overheersen en heerszuchtig zijn, maar wij zullen niet overheersen en niet heerszuchtig zijn.

28. Anderen kunnen afgunstig en vol nijd zijn, maar wij zullen niet afgunstig en niet vol nijd zijn.

29. Anderen kunnen jaloers zijn, maar wij zullen niet jaloers zijn.

30. Anderen kunnen bedriegen, maar wij zullen niet bedriegen.

31. Anderen kunnen huichelaars zijn, maar wij zullen geen huichelaars zijn.

32. Anderen kunnen koppig zijn, maar wij zullen niet koppig zijn en niet verstokt.

33. Anderen kunnen hoogmoedig zijn, maar wij zullen niet hoogmoedig zijn.

34. Anderen kunnen moeilijk te vermanen zijn en onhandelbaar, maar wij zullen gemakkelijk te vermanen zijn en handelbaar.

35. Anderen kunnen slechte vrienden hebben, maar wij zullen edele vrienden hebben.

36. Anderen kunnen nalatig en onoplettend zijn, maar wij zullen oplettend en achtzaam zijn.

37. Anderen kunnen onbetrouwbaar zijn, maar wij zullen betrouwbaar zijn.

38. Anderen kunnen zonder schaamte zijn, maar wij zullen vol schaamte zijn.

39. Anderen kunnen gewetenloos zijn, maar wij zullen gewetensvol zijn.

40. Anderen kunnen zonder leren zijn, maar wij zullen veel leren.

41. Anderen kunnen lui zijn, maar wij zullen energiek zijn.

42. Anderen kunnen gebrek hebben aan oplettendheid, maar wij zullen gevestigd zijn in oplettendheid.

43. Anderen kunnen zonder wijsheid zijn, maar wij zullen begiftigd zijn met wijsheid.

44. Anderen kunnen een verkeerd begrip hebben overeenkomstig hun persoonlijke opvattingen, zij kunnen daar vast aan houden en het niet gemakkelijk verwerpen, maar wij zullen geen verkeerd begrip hebben overeenkomstig persoonlijke opvattingen, wij zullen daar niet vast aan houden en zullen het met gemak verwerpen.

        Zó moet uitwissing geoefend worden.”[27] 

* * *

           Deze leerrede kan kort samengevat worden met de volgende woorden:

            Anderen kunnen verkeerde wilsacties verrichten in daad, woord en gedachten, maar wij zullen vrij zijn van verkeerde wilsacties in daad, woord en gedachten. Zó moet geoefend worden.

        Deze omschrijving komt overeen met wat de Boeddha zei over ‘de andere oever'.

Het zichtbare Nibbāna

De brahmaan Jānussoni vroeg eens aan de Boeddha: “Heer Gotama, in hoeverre is het Nibbana duidelijk zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend, naar het doel leidende, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zich?“

“Uit begeerte, uit haat, uit onwetendheid, met de geest overweldigd door begeerte, door haat, door onwetendheid, streeft men naar eigen nadeel, naar het nadeel van anderen, naar beider nadeel; uit begeerte, uit haat, uit onwetendheid lijdt men geestelijke pijn en zorgen. Maar wanneer de begeerte, de haat, de onwetendheid is opgeheven, dan streeft men niet naar eigen nadeel, noch naar het nadeel van anderen noch naar beider nadeel; men lijdt geen geestelijke pijn en zorgen.

In zoverre men de volledige uitdoving van de begeerte, van de haat en van de onwetendheid ervaart, in zoverre is het Nibbana duidelijk zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend, naar het doel leidende, begrijpelijk voor de wijze, iedereen voor zichzelf.” (A.III.56; S.45.7)[28]

Het beëindigen van lijden is het volledig wegebben en het volledig uitdoven van begeerte, het verwerpen, het opgeven en het achterlaten ervan; het is de bevrijding ervan en het zich losmaken ervan. (M.141)

"Zinnelijke genietingen zijn niet blijvend. Door er aan gebonden te zijn, erdoor verlamd, kan men niet komen tot niet meer wederkeer uit het bereik van de dood."

        "Uit begeerte stamt het kwaad; uit begeerte stamt het lijden. Uit de opheffing van begeerte volgt opheffing van het kwaad; uit de opheffing van het kwaad volgt opheffing van lijden."

        "Niet de veelvuldige zinnelijke genietingen die er in de wereld zijn, maar het willen en verlangen van de mens is de lust der zinnen. De veelvuldige genietingen in de wereld blijven bestaan, maar de wijze verwijdert de begeerte ernaar.” (Zie A.III.411; vgl. Sn.III.5, verzen 490-499; S.1.29-30; S.2.28; Dhp. 398 en S.VI.1)

“Wie het lage en het hoge in de wereld onderzoekt,

wie niet wordt bewogen door iets in de wereld,

wie stil is en helder, onverstoorbaar en wensloos,

hij heeft geboorte en ouderdom overwonnen.”

(Sn. V.3, vers 1048)

“Wie elk oord van bestaan heeft begrepen,

        wie naar geen ervan verlangen koestert,

        wie vrij is van begeerte en zonder wens,

        hij of zij hoeft niet meer te strijden:

aangekomen is die persoon aan de oever.”

(Sn.I.12, vers 210)

Met het zichtbare Nibbāna is bedoeld de volledige uitdoving van de hartstochten tijdens dit leven. Door die uitdoving wordt een toekomstige wedergeboorte onmogelijk gemaakt.

De stroom; heiligheid; nibbana

Er zijn vier personen in de wereld:

a) Degene die met de stroom[29] meegaat. - Hij is degene die behagen schept in zinsverlangens en die verkeerde daden verricht.

b) Degene die tegen de stroom in gaat. - Hij is degene die geen behagen schept in zinsverlangens en die geen verkeerde daden verricht, maar die het volmaakt zuivere heilige leven leidt zelfs onder pijn en kwalen en onder tranen zuchtend.[30]

c) Degene die veilig in de stroom staat. - Hij is degene die de vijf lagere boeien heeft verbroken, die spontaan is wedergeboren in de sfeer van de geestgeboren wezens, waar hij of zij nibbāna verwerkelijkt zonder naar de zinnelijke sfeer terug te keren.[31]

d) Degene die de stroom heeft overgestoken en op de andere oever op vast land staat, de heilige die op veilige grond staat. - Hij is degene die door uitdroging van de neigingen nog in dit leven de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid zelf inziet en verwerkelijkt.[32]

Zij die onbeheerst in hun zinnelijkheid

met ongestilde begeerte het zin-genot genieten,

die steeds opnieuw onderhevig zijn aan ouderdom en geboorte,

omdat zij aan de levensdorst helemaal zijn uitbesteed,

zij laten zich door de levensstroom drijven.

Daarom blijft een dapper iemand steeds bezonnen

en volgt geen lusten noch het slechte.

Zelfs onder pijnen zal hij lusten vermijden.

'Tegen de stroom in strijdend' heet hij dan.

Wie de vijf hartstochten[33] heeft overwonnen,

de opleiding voltooid en niet in staat om terug te vallen,

wie zijn geest en zijn zinnen beheerst,

een dergelijk iemand heeft de veilige standplaats bereikt.

Wie hoge en lage dingen doorschouwt,[34], 

bij wie ze voor altijd zijn vernietigd en verdwenen,

een heilige die zijn levensdoel heeft voltooid,

hij vond het einde van de wereld, ging naar de andere oever. (A.IV. 5)

De grootste zegeningen

Bij de grootste zegeningen[35] wordt als zegening nr. 34 vermeld: Het verwerkelijken van Nibbāna. En als resultaat daarvan de zegeningen nrs 35-38:

Een gemoed te hebben dat niet door de grillen van het leven wordt bewogen; een gemoed te hebben dat vrij is van verdriet; een gemoed te hebben dat bevrijd is van smetten; een gemoed te hebben dat vrij is van angst en dat vol is van vrede.”


        De grillen van het leven zijn die omstandigheden die noodzakelijkerwijs verbonden zijn met het leven in deze wereld, namelijk: winst en verlies, eer en schande, lofprijzingen en smaad, vreugde en verdriet. Het gemoed van de volmaakte heilige is “in het midden”, smetteloos, d.w.z. vrij van begeerte, vrij van afkeer en vrij van onwetendheid. Hij of zij is vrij van alle angst, is beschermd tegen de belemmeringen van zintuiglijke verlangens, is vrij van hernieuwd bestaan in deze wereld van lijden en onvoldaanheid, is vrij van verkeerde meningen.

“Zoals een rots niet bewogen wordt door de wind, evenzo zijn de wijzen niet verstoord door lofprijzing of berisping.” (Dhp.81)

De acht wereldwetten

Over de grillen van het leven en hoe een goed begrip ervan leidt naar Nibbana, is het volgende gezegd:

Er zijn acht wereldwetten; zij volgen de loop van de wereld en de loop van de wereld volgt deze acht wereldwetten. Welke zijn zij?

1-2. Winst en verlies,

3-4. eer en minachting,

5-6. lof en verwijt,

7-8-. vreugde en verdriet.

Deze acht wereldwetten zijn voor de onwetende leek dezelfde als voor de wetende edele discipel. Maar er is een verschil.

Daar valt de onwetende wereldling winst ten deel. En er valt hem verlies, eer, minachting, lof, verwijt, vreugde en verdriet ten deel. Maar hij overweegt daarbij niet dat ze allemaal vergankelijk zijn, ellendig, aan verandering onderhevig. En winst en verlies, eer en minachting, lof en verwijt, vreugde en verdriet houden zijn geest omsponnen. Hij is gehecht aan de winst die hem ten deel valt, en over verlies ergert hij zich. Hij is gehecht aan de eer die hem ten deel valt, en minachting ergert hem. Hij is gehecht aan de lof die hem ten deel valt, en verwijt ergert hem. Hij is gehecht aan de vreugde die hem ten deel valt, en verdriet ergert hem. Zo verslaafd aan toeneiging en afkeer, wordt hij niet bevrijd van geboren worden, ouder worden en sterven, van zorgen, gejammer, smart, droefenis en wanhoop, wordt hij niet bevrijd van lijden. (A.VIII.5)

In het ongeluk kan men de kracht van anderen leren kennen. Met betrekking waarop werd dit gezegd? - Daar wordt iemand getroffen door het verlies van familieleden of van bezittingen, of hij wordt ziek. Hij overweegt dan niet: ‘Zo is dit leven in de wereld, zo is het wanneer men een dergelijke vorm van bestaan heeft, dat acht wereld-wetten de loop van de wereld volgen en de loop van de wereld die acht wereld-wetten volgt, namelijk: winst en verlies, eer en verachting, lofprijzing en berisping, vreugde en verdriet.’ En getroffen door het verlies van zijn familieleden of van zijn bezit of vanwege een ziekte jammert hij, steunt en klaagt hij, slaat huilend op zijn borst en wordt wanhopig. (A.IV.192)

Een wetende, edele discipel evenwel valt winst ten deel, hem valt verlies ten deel, eer, minachting, lof, verwijt, vreugde en verdriet. Maar hij denkt erover na en begrijpt het overeenkomstig de werkelijkheid: 'Weliswaar is voor mij deze winst, dit verlies, deze eer, deze minachting, deze lof, dit verwijt, deze vreugde en dit verdriet ontstaan, maar ze zijn vergankelijk, ellendig, aan de verandering onderhevig.' En winst en verlies, eer en minachting, lof en verwijt, vreugde en verdriet houden zijn geest niet omsponnen. Hij is niet gehecht aan de winst die hem ten deel valt, en verlies ergert hem niet. Hij is niet gehecht aan de eer die hem ten deel valt, en minachting ergert hem niet. Hij is niet gehecht aan de lof die hem ten deel valt, en verwijt ergert hem niet. Zo zich vrij makend van toeneiging en afkeer, wordt hij bevrijd van geboren worden, ouder worden en sterven, van zorgen, gejammer, smart, droefenis en wanhoop, wordt hij bevrijd van lijden.

Dat is de verscheidenheid, dat is de bijzonderheid, dat is het verschil tussen de wetende, edele discipel en de onwetende wereldling. (A.VIII.6)

Iemand wordt getroffen door het verlies van familieleden of van bezittingen, of hij wordt ziek. Maar hij overweegt dan: ‘Zo is dit leven in de wereld, zo is het wanneer men een dergelijke vorm van bestaan heeft, dat acht wereld-wetten de loop van de wereld volgen en de loop van de wereld die acht wereld-wetten volgt, namelijk: winst en verlies, eer en verachting, lofprijzing en berisping, vreugde en verdriet.’ En getroffen door het verlies van zijn familieleden of van zijn bezit of vanwege een ziekte jammert hij niet, noch steunt en klaagt hij, noch slaat hij huilend op zijn borst en hij wordt niet wanhopig. (A.IV.192)

 

Winst, verlies, verering en minachting,

ook lof en verwijt, vreugde evenals verdriet,

deze wereldwetten zijn heel veranderlijk,

vol onbestendigheid, onderhevig aan verandering.

De wijze, de bezonnene doorziet ze,

onderkent ze als onderhevig aan verandering.

Gewenste dingen kwellen hem niet meer

en ook bij ongewenste dingen komt geen wrevel bij hem op.

In hem zijn toeneiging en ook afkeer

vernietigd, verdwenen, niet meer daar.

Het zorgenvrije, zuivere oord kennende,

is hij aan de andere oever van het bestaan aangekomen. (A.VIII.5-6)

Resumé

De leer van de Boeddha is erop gericht ons te bevrijden van alles wat frustratie, leed kan brengen. Dat einddoel van de leer heet Nibbana. Het is de uitdoving van de vuren van passies, begeerte, afkeer en onwetendheid. Nibbāna is geen ophouden, geen verdwijnen van alles. Nibbāna is het grootste geluk; het is de opperste vrede en hoogste vrijheid die er bestaat.

        Nibbana is geen verdwijnen in een niets. Nibbana is het afwerpen van de last die bestaat uit de vijf groepen van hechten, namelijk lichamelijkheid, gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn. Die last komt door verlangen naar of afkeer van iets.  Bevrijding van de last bestaat in de vernietiging van verlangen en afkeer. En ook in het inzien van het kenmerk van niet-zelf. Door het volledig inzien van dat kenmerk vinden het lichamelijke en het geestelijke in de geest geen steunpunt meer. Men is vrij geworden, is rustig van gemoed, van alle boeien bevrijd, men is niet meer in slavernij.

De zintuigen en de erbij horende objecten zijn op zich geen lokmiddel, maar wel het verlangen ernaar of de afkeer ervan.

Zintuigen en de overeenkomende zintuiglijke objecten zijn op zich niet met elkaar verbonden. Maar door het verlangen of de afkeer die ontstaat door contact van zintuig en object, is men geboeid, is men in slavernij.

De uitdrukking “levend wezen” is verkeerd. In de mens is geen blijvende kern, er zijn alleen losse, veranderende en vergankelijke bestanddelen. Wat als “blijvendheid” beschouwd wordt, is een “samengesteldheid”. En wat samengesteld is, is vergankelijk.

Wie nog ergens aan gehecht is, verwerft nibbana niet. (M.106) Maar wanneer iemand zonder ergens aan te hechten bevrijd is, dan is hij iemand die al in dit leven Nibbana heeft bereikt. (S. XII.16)

Het hechten, vastgrijpen aan iets vergankelijks leidt tot onvoldaanheid, lijden; gehechtheid aan iets of iemand brengt zorg en leed. Daarom is het belangrijk dat men zich toelegt op onthechten, loslaten, en dat men inziet dat er geen blijvende kern, geen ‘ik’ is.

Vrijheid van zorgen heeft men als men in het nu en hier leeft, als de dorst, het verlangen overwonnen wordt. Nibbāna is een geestelijk alleen leven, zonder begeerte en afkeer als metgezellen. Bij het zien, horen, ruiken, proeven, aanraken en geestelijke activiteiten voegt men geen eigen visies, meningen en concepten toe, geen persoonlijke sympathieën en antipathieën.

Het hoge doel, Nibbāna, is niet voor een elite, maar kan door iedereen die wijs is, verwerkelijkt worden. Het is het grootste geluk; het is de opperste vrede en hoogste vrijheid die er bestaat.

Nibbana is volledige kalmte. De verlangens zijn uitgedoofd; wie Nibbana heeft verwerkelijkt, hecht niet meer aan iets, noemt niets meer zijn of haar eigen. Men is niet meer gebonden aan zinnelijke genietingen; men is vol zelfbeheersing. Men heeft alle boeien verbroken; men is vrij, onverstoorbaar, zonder wens. Men heeft begeerte en haat, voorkeur en afkeer, en onwetendheid en meningen opgegeven. Men koestert geen verlangen meer naar iets in de wereld. Men is ontkomen aan de hartstochten, is zonder kwaadwil, vrij van toekomstig bestaan. Het gemoed is stil. Men is onthecht, beschouwt het lichamelijke niet als eigendom noch beschouwt men het geestelijke als eigendom. Men eigent zich niets meer toe. En omdat onwetendheid geheel en al is opgeheven, omdat men weet dat er geen ego is, maar dat er alleen vergankelijke verschijnselen zijn, is er geen lager, gelijk of hoger voor iemand. Men noemt niets zijn eigen. Daardoor is men onvindbaar geworden.

De weg naar Nibbana is het onthechten, het loslaten, het is de vernietiging van de begeerte en het verlangen naar het zintuiglijke en het lichamelijke. Wanneer er geen begeerte meer is, is er geen “kleefstof” meer. Dan zijn we niet meer vastgemaakt aan wat ons vroeger begeerlijk voorkwam.

De weg naar Nibbana is het onthechten, het loslaten, het is de vernietiging van de afkeer en van de antipathie van het zintuiglijke en het lichamelijke. Wanneer er geen afkeer meer is, is er geen “kleefstof” meer. Dan zijn we niet meer vastgemaakt aan wat ons vroeger afkerig voorkwam.

Het Nibbāna dat reeds in dit leven verwezenlijkt kan worden, is door diegenen die het bereikt hebben, aangeprezen als een zuiver en onvervreemdbaar geluk, als de hoogste vertroosting, als de onuitsprekelijke verlichting die bestaat in het bevrijd te zijn van last en gebondenheid.

De leer is als een vlot. Het doel ervan is de rivier over te steken. Men neemt het vlot daarna niet meer mee. Het doel van de Dhamma is volledige bevrijding te bereiken. Als de heilige de stroom heeft overgestoken, is de Dhamma niet meer nodig. (M.22)

Om Nibbana te bereiken, moet men niet alleen onthechten, loslaten, maar ook moet men niets nieuws meer oppakken.

Wie Nibbāna reeds in dit leven heeft verwerkelijkt, blijft steeds vol vrede. Hij of zij is gevestigd in geluk en is onoverwinnelijk.

Het is een lange weg ernaartoe. Maar dat doel kan bereikt worden. Velen zijn ons voorgegaan.

Naar het onverstoorbare, onwankelbare,

waarvoor er geen gelijkenis bestaat,

mogen daarheen alle lezers zich op weg begeven.[36]

-=o0o=-

Uit het Milindapanha

        

Het Milindapanha is een tweegesprek tussen de monnik Nāgasena en de Griekse koning Milinda (Menandros), een van de heersers over het Graeco-Indiase koninkrijk dat in de tweede eeuw v.C. afgescheiden werd van het Graeco-Bactrische koninkrijk. Hij heerste waarschijnlijk in de eerste eeuw v.C. in Noord-India van Peshawar tot Patna.[37]

Er wordt ook gesproken over Nibbana. Een korte samenvatting daarvan volgt hier.        

Kan men Nibbana beschrijven? (Mil. 4.8.11).

 

Vorm, gestalte, duur of grootte van Nibbana kan men niet uitleggen. Nibbana is onvergelijkbaar.

Er bestaat de oceaan, maar men kan niet uitleggen hoeveel water zich erin bevindt of hoeveel wezens erin leven. Het is niet mogelijk het water van de oceaan te meten of de wezens die erin leven te tellen.

Evenmin kan men iets over de vorm, duur of grootte van Nibbana zeggen.

Er zijn de vormloze goden, maar men kan niet door een gelijkenis de vorm, gestalte, duur en grootte van die goden uitleggen.

Evenmin kan men iets over de vorm, duur of grootte van Nibbana zeggen.

Kenmerken van Nibbana

Juist zoals de lotusbloem door het water onberoerd blijft, evenzo blijft Nibbana onbevlekt door alle hartstochten.

Juist zoals het water koel is en de gloed dooft, evenzo is Nibbana verkoelend en dooft de gloed van alle hartstochten.

Verder stilt het water de dorst van de uitgeputte en smachtende, door dorst en hitte gekwelde menselijke en dierlijke wezens. Evenzo stilt Nibbana de dorst van de zinnelijke begeerte, van begeerte naar bestaan en van begeerte naar zelfvernietiging.

Geneesmiddelen maken een einde aan de ziekte. Evenzo maakt Nibbana een einde aan alle lijden.

Juist zoals de oceaan zich van alle lijken ontdoet, evenzo is Nibbana leeg van elke hartstocht.

Verder is de oceaan enorm, oeverloos, en wordt niet vol ondanks alle toevloeden. Evenzo is Nibbana enorm, zonder deze en andere kant, en wordt nooit vol ondanks alle wezens die Nibbana bereiken.

Verder is de oceaan het tehuis van machtige schepsels. Evenzo is Nibbana een oord van grote heiligen, wezens zonder smetten, bevrijd van hartstochten, begiftigd met macht, met sterke wil.

Voedsel geeft kracht aan alle wezens. Evenzo brengt Nibbana, eens verwerkelijkt, in alle mensen hogere krachten tot ontplooiing.

Het rode sandelhout is moeilijk te krijgen, bezit een onvergelijkbare geur, en wordt door de edelen geprezen. Evenzo is het met Nibbana.

De bergtop rijst op in de hoogte. Evenzo is Nibbana hoog verheven.

Verder is de bergtop onwrikbaar. Evenzo is Nibbana onwrikbaar.

Verder is de bergtop moeilijk te beklimmen. Evenzo is Nibbana ontoegankelijk voor alle hartstochten.

Verder kunnen op de bergtop geen kiemen meer ontstaan. Evenzo laat Nibbana geen hartstochten meer opkomen.

Verder buigt de bergtop zich niet heen en weer. Evenzo is Nibbana vrij van voorkeur en afkeer.

Kan Nibbāna geproduceerd worden? (Mil. 4.8.12)

 

Vraag van koning Milinda: Nibbana behoort niet tot het verleden noch tot het heden noch tot de toekomst. Het is niet geproduceerd noch niet geproduceerd noch produceerbaar. Wanneer nu een volmaakte heilige het Nibbana verwerkelijkt, bereikt hij het dan als iets dat al geproduceerd is of produceert hij het vóór verwerkelijking ervan?

Antwoord van de eerwaarde Nagasena: Koning, noch het een noch het andere is van toepassing. En toch bestaat het element van Nibbana dat de volmaakte heilige verwerkelijkt.

Het element van Nibbāna bestaat; het is vredig, zalig, verheven. En dit Nibbana verwerkelijkt de volmaakte heilige doordat hij de leer van de Overwinnaar trouw navolgt en de formaties vol inzicht beschouwt.

Nibbana is op te vatten als vrij van kwaal, ellende en vrees; het is op te vatten als zekerheid, vrede, geluk, zaligheid, verhevenheid, zuiverheid en koelte.

Begeerte, haat en onwetendheid moeten als een vuur beschouwd worden. Nibbana is een toevluchtsoord vrij van dat vuur.

Nibbana is het hoogste geluk, vrij van angst en vrees, vrij van de hartstochten van de vijf zintuigen, vrij van ouderdom, ziekte en dood.

Is er een plaats voor Nibbana? (Mil. 4.8.13)

Er is geen plaats in het oosten, westen, noorden of zuiden, in een richting ertussen, of boven of onder ons, waar Nibbana zich bevindt. Toch bestaat Nibbana. Want de volmaakte heilige verwerkelijkt het door wijze overweging.

Wel is er een oord waarin de volmaakte heilige vertoeft en Nibbana verwerkelijkt. Dat oord is de deugdzaamheid. Want de volmaakte heilige verblijft vast in de deugdzaamheid en verwerkelijkt door wijs overwegen Nibbana. En het maakt dan niet uit waar hij zich bevindt, in het land van de Scythen of dat van de Grieken, in China of ergens anders, op een bergtop of in de Brahma-wereld.

Juist zoals iemand met gezonde ogen vanaf elke plaats waar hij zich bevindt het uitspansel kan zien, evenzo kan degene die in deugdzaamheid gevestigd is en die wijs overweegt, als volmaakte heilige Nibbana verwerkelijken.

In hoeverre is er geen oorzaak van ontstaan van Nibbana, maar toch een weg naar de verwerkelijking ervan? (Mil. 4.7.5)

 

Nibbana is niet door voorgeboortelijke wilsacties, noch door oorzaken, noch door temperatuur ontstaan. De Verhevene heeft op veel manieren het pad naar de verwerkelijking van Nibbana getoond. Maar hij heeft geen oorzaak van ontstaan ervan aangetoond.  Iemand kan van hier naar de Himalaya gaan. Maar hij kan niet de Himalaya naar hier brengen. Iemand kan met een schip de oceaan oversteken en de andere oever bereiken. Maar hij kan de andere oever niet hierheen brengen.

Juist zo kan men wel de weg naar de verwerkelijking van Nibbana aantonen, maar geen oorzaak van ontstaan ervan. En wel omdat de toestand van Nibbana niet geschapen is.

Nibbana is ongeworden, ongevormd, niet oorzakelijk ontstaan; het is door niemand geproduceerd. Van Nibbana kan men niet zeggen dat het ontstaan is of niet ontstaan of produceerbaar, of herkenbaar voor oog, oor, neus, tong of lichaam. Maar Nibbana bestaat. Het is herkenbaar aan de geest. Met de gezuiverde, verheven, onbelemmerde, bovennatuurlijke geest ziet de volmaakte heilige het Nibbana.


Geraadpleegde bronnen

Buddhadasa Bhikkhu: Handbuch für die Menschheit zum Verständnis des Buddhismus. s.a.

Burlingame, Eugene Watson (tr.): Buddhist Legends. Translated from the original Pali text of the Dhammapada Commentary. London : PTS, 1979. (Harvard Oriental Series, Vol. 28, 29, 30).

Dahlke, Paul (Übers.): Buddha. Auswahl aus dem Palikanon. Wiesbaden: Fourier, [s.a.]

Dhammananda, K. Sri: The Dhammapada. Kuala Lumpur 1988.

'The Discourse on Effacement (Sallekha Sutta), Maj. Nik. 8,’ in: Nyânaponika Thera (ed.): The Simile of the Cloth and The Discourse on Effacement. Two Discourses of the Buddha from the Majjhima-Nikâya. Kandy: BPS, 1964, The Wheel Publication 61/62, p. 30-42.

Horner, I.B. (tr.): Milinda's Questions. Vol. I & II. (repr.) - Oxford: PTS, 1990 & 1991. (Sacred books of the Buddhists, Vol. XXII & Vol. XXIII). (1st ed. 1963 & 1964).

Horner, I.B. (Transl.): The Noble Quest. Ariyapariyesana Sutta. The 26th Discourse of the Middle Length Sayings (Majjhima Nikâya). Kandy : BPS, 1974, The Wheel No. 198.

Ireland, John D. (tr.): The Udâna. Inspired Utterances of the Buddha. Kandy : BPS, 1990.

Ireland, John D. (tr.): The Itivuttaka : The Buddha's Sayings. Kandy : BPS, 1991.

Ñânamoli Thera: 'Anattâ according to the Theravada,' The Wheel No. 202/204 (Kandy 1974).

Ñânananda, Bhikkhu (transl.): An Anthology from the Samyutta Nikâya with notes. Part Two. Kandy : BPS, 1972, The Wheel No. 183/185.

Ñânananda, Bhikkhu: 'Bhaddekaratta Sutta (The Discourse on the Ideal Lover of Solitude),' in: Ideal Solitude. An exposition of the Bhaddekaratta Sutta, Kandy: BPS, 1973, The Wheel No. 188, p. 19-22.

Nârada Thera: The Dhammapada : Pali Text and translation with stories in brief and notes. (3rd ed.) - Colombo: BMS, 2522-1978. (1st ed. 1963).

Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden: Harrassowitz, 1983. (A History of Indian Literature, Vol. 7, Fasc. 2).

Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta). Vol. I. With alternative transl. by I.B. Horner and Walpola Rahula. London : PTS, 1984.

Nyânaponika Thera (Ed.): The Simile of the Cloth and The Discourse on Effacement. Two Discourses of the Buddha from the Majjhima-Nikâya. Kandy : BPS, 1964, The Wheel No. 61/62, p. 1-29.

Nyanaponika Thera (comp. & tr.): The Five Mental Hindrances and their Conquest. Selected Texts from the Pali Canon and the Commentaries. (repr.) - Kandy : BPS, 1973, The Wheel No. 26. (1st ed. Colombo 1947)

Nyanaponika (Übers.): Sutta-Nipâta : Früh-buddhistische Lehr-Dichtungen aus dem Pali-Kanon. Mit Auszügen aus den alten Kommentaren. (2. revid. Aufl.) - Konstanz: Christiani, 1977. (Buddhistische Handbibliothek; 6).

Nyanasatta Thera: Two Buddhist Parables. Bodhi Leaves, A-serie nr. 3.

Nyanatiloka (Übers.): Die Lehrreden des Buddha aus der Angereihten Sammlung Anguttara-Nikâya. Übers. von Nyanatiloka; hrsg. von Nyanaponika. Köln : DuMont Schauberg, 1969. Neue Gesamtausgabe in fünf Bänden. 3. revid. Neuauflage.

Nyânatiloka Mahathera (Comp. & transl.): 'Extracts from the Samyutta-Nikaya Dealing with Egolessness,' The Wheel No. 202/204 (Kandy 1974).

Nyânatiloka: Buddhist Dictionary : Manual of Buddhist Terms and Doctrines. Edited by Nyanaponika. (4th revised ed.) - Kandy : BPS, 1980. (1st ed. 1952).

Perera, T.H.: The Four Cankers (Āsavas). Kandy : BPS, 1967, Bodhi Leaves No. B 35.

Seidenstücker, Karl (übers.): Itivuttaka : Das Buch der Herrnworte : Eine kanonische Schrift des Pali-Buddhismus. Moers : Buddhistische Gemeinde am Niederrhein, [s.a.]

Seidenstücker, Karl: Udāna, das Buch der feierlichen Worte des Erhabenen. Eine kanonische Schrift des Pāli-Buddhismus in erstmaliger deutscher Übersetzung aus dem Urtext von Dr. Karl Seidenstücker. München-Neubiberg: Oskar Schloss Verlag, 1920. (online versie)

http://www.palikanon.com/khuddaka/ud_seidenst/ud_vorw.htm

The Three basic Facts of Existence. III. Egolessness (Anattâ). Collected Essays. Kandy 1974. The Wheel No. 202/204.

Vatthupama-Sutta, M.7, in: Nyânaponika Thera: The Simile of the Cloth and The Discourse on Effacement. Two Discourses of the Buddha from the Majjhima-Nikâya. Edited by Nyânaponika Thera. Kandy : BPS, 1964, The Wheel No. 61/62, p. 1-29.

Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.) - London: PTS, 1985. (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part II). (1st ed. 1935).

http://www.palikanon.com/diverses/milinda/milin_idx.html

http://www.palikanon.com/majjhima/m_index_new.html

http://www.palikanon.com/samyutta/samyutta.html

Afkortingen

A.        = Anguttara Nikaya

D.        = Digha Nikaya

Dhp.        = Dhammapada

It.        = Itivuttaka

M.        = Majjhima Nikaya

S.        = Samyutta Nikaya

Sn.        = Sutta-Nipata

Ud.        = Udana

v.C.        = voor Christus


[1] Zie S.35.64 en  M.131.

[2] Nārada Thera: The Dhammapada : Pali Text and translation with stories in brief and notes. (3rd ed.). Colombo: BMS, 2522-1978. (1st ed. 1963), p. 25-26.

[3]  De term "individu" (puggala) is hier gebruikt in de conventionele betekenis, niet in de filosofische betekenis ervan.

[4] ādānam; letterlijk 'het nemen'; het betekent ook hangen, hechten, vastgrijpen.

[5] Zie: 9.2. De drie kenmerken van het leven > anatta.

[6] moneyyāni, 'eigenschappen van een 'muni''. Muni betekent letterlijk 'de zwijger', 'de stille', dan in het algemeen 'de wijze', 'de heilige'. Vergelijk Sutta-Nipāta, 1.12. (verzen 207-221) Muni-Sutta, de wijze.

[7] A.III.123.

[8]  Door oorzaken ontstaat iets, niet door een ‘zelf’. {Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.) - London 1985 p. 85 noot 3}

[9] Hij trekt de stekel uit doordat hij alles als niet-ik heeft ingezien, zodat bij hem niet eens de gedachte aan zichzelf opkomt. Maar alleen de gedachte: ‘het ontstaat’ of ‘het wordt tot ontstaan gebracht.’ {Seidenstücker, Karl (Übers.): Udāna, das Buch der feierlichen Worte des Erhabenen. München-Neubiberg 1920 noten 372-373}.

[10] samsâra: het voortdurende voortleven in de ronde van geboorte en dood. {Ireland, John D. (transl.): The Udâna. Inspired Utterances of the Buddha. Kandy 1990}

[11] Dit houdt in de afwezigheid van eigendunk en verkeerde visies, die beide door de Arahant zijn ontworteld; of het houdt in de contemplatie met inzicht van alle veroorzaakte dingen als ‘dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf,’ door welke contemplatie men arahantschap bereikt.  {Ireland 1990}

[12] vgl. Ideale eenzaamheid.

[13] Dit betekent niet dat men als leek zonder bezittingen moet leven. Maar men moet niet (te zeer) gehecht zijn aan wat men bezit; moet zich niet te veel zorgen erover maken.

[14]  Ñânananda, Bhikkhu: 'Bhaddekaratta Sutta (The Discourse on the Ideal Lover of Solitude),' in: Ideal Solitude. An exposition of the Bhaddekaratta Sutta, The Wheel No. 188 (Kandy 1973), p. 19-22.

[15]  d.w.z. de Boeddha.

[16] ‘gericht naar het heden’. Letterlijk staat er: geleid naar tegenwoordige dingen.

[17] Dhp.25 met bijbehorend verhaal in: Buddhist Legends, Book 2, Story 3b. - Commentaar: Een eiland op een hoger niveau kan niet overstroomd worden, maar het omringende lager gelegen land kan dat wel. Zo'n eiland wordt een toevlucht voor allen. Op dezelfde manier moet de wijze die inzicht ontwikkelt, van zichzelf een eiland maken door arahantschap te bereiken zodat hij of zij niet kan worden meegesleurd door de vier stromen van zinnelijke verlangens, verkeerde meningen, begeerte naar bestaan, en onwetendheid.

[18] zie: 9.4. Factoren van Verlichting.

[19] Het grenzenvrije bewustzijn is het bewustzijn dat zich niets meer toeëigent.

[20]  vergelijk Itivuttaka 43, met nagenoeg gelijkluidende woorden.

[21]  Uit: Nyanasatta Thera: Two Buddhist Parables. Bodhi Leaves, A-serie nr. 3.

[22] Die zes grondslagen zijn de vijf zintuigen plus geest (bewustzijn) als zesde.

[23] zie: 9.1. De ware leer van het midden. De vier edele waarheden.

[24] zie bij: 9.4. Factoren van Verlichting.

[25] zie: 10.2. De vier Brahma viharas > Metta, liefdevolle vriendelijkheid.

[26] zie: 10.2. > Karuna, mededogen.

[27] The Discourse on Effacement (Sallekha Sutta), Maj.Nik. 8, in: Nyânaponika Thera (ed.): The Simile of the Cloth and The Discourse on Effacement. Two Discourses of the Buddha from the Majjhima-Nikâya. Kandy 1964, Wheel Publication 61/62, p. 30-42.

[28] zie ook A.III.54-55.

[29] De stroom is symbool van de wereld; de andere oever is het Nibbana. - Zie Deze en de andere oever.

[30] Subcommentaar: een deugdzaam hoogstaand mens maar die nog een wereldling (puthujjana) is en daarom nog met de hartstochten moet strijden.

[31] Hier is bedoeld een niet wederkerende; hij is de hoogste van de drie individuen die in opleiding zijn (sekha).

[32] Hij is de heilige die op veilige grond staat.

[33] de vijf zintuiglijke objecten.

[34] hoge, lage dingen; d.w.z. de menigvuldige tegengestelde dingen.

[35] Sn.II.4, Maha Mangala sutta

[36] vrij naar Sn. vers 1149. - Voor het Nibbana zonder hechten, zie: A.VII.52.

[37]  Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden 1983, p. 110-111.

===