Het
is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze
publicatie of de publicatie in zijn geheel over te nemen voor eigen
gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor
gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
Maya was een dochter van Añjam en Yasodhara die over Koliya regeerden. Zij werd geboren te Devadaha. Zij huwde met koning Suddhodana van de stam van de Sakyas. Uit dat huwelijk werd een zoon geboren, genaamd Siddhattha. Hij werd de tegenwoordige Boeddha.
Volgens een legende droomde koningin Māyā na de conceptie dat een witte olifant met zes slagtanden in haar schoot was gekomen. De koning liet deze droom uitleggen door brahmanen. Zij zeiden dat deze droom betekende dat zij een zoon zou baren met bijzondere kentekenen. Het kind zou volgens hen een groot man worden met buitengewone vermogens.
Precies tien maan-maanden[1] na die droom verwachtte koningin Māhā Māyā haar kind. Het was in die tijd de gewoonte dat een aanstaande moeder naar het huis van haar ouders ging om daar haar kind ter wereld te brengen. Ook koningin Māhā Māyā begaf zich op weg naar haar ouders te Devadaha. De afstand van Kapilavatthu, de residentie van de koning, naar Devadaha is iets meer dan 60 km. Ongeveer halverwege rustte zij uit in het park te Lumbini. En daar, onder een bloeiende sala-boom, op de dag van volle maan in mei (Vesakha) werd de Boeddha van dit tijdperk geboren.[2] Volgens de Theravada-traditie was het in het jaar 623 voor Christus.
Zoals andere vrouwen baren, als zij negen of tien maan-maanden de vrucht in het lichaam hebben gehad, zó baarde de moeder van de Bodhisatta hem niet. Maar zij baarde nadat zij de Bodhisatta precies tien maan-maanden in het lichaam had gehad. Dat is zo de gebruikelijke manier.
En zij baarde de Bodhisatta staande. Dat is zo de gebruikelijke manier. Met één hand hield zij zich daarbij vast aan een tak van een bloeiende sala-boom.
Na de geboorte van haar zoontje keerde koningin Māhā Māyā terug naar Kapilavatthu.
Māyā werd na haar huwelijk Maha Maya genoemd. Zij had een zus en wel Pajāpatī.
Koningin Māhā Māyā stierf op de zevende dag na de geboorte van haar kind. Zij werd in de Tusita-hemel wedergeboren.[3]
Koning Suddhodana trouwde met Pajāpatī die Siddhattha’s pleegmoeder werd. Zij kregen een zoon, Nanda, die dus een neef was van de Boeddha omdat hij de zoon was van Siddhatta’s tante, en hij was een halfbroer of stiefbroer omdat zij dezelfde vader hadden maar verschillende moeders.
Maha Maya had ook nog twee broers, en wel Dandapani en Suppabuddha. De laatste trouwde met Pamita. Uit dit huwelijk ontsproten Devadatta en Yasodhara. De laatste trad in het huwelijk met Siddhattha.
Eens verbleef de Verhevene te Sāvatthī in het Jeta-park in het klooster van Anathapindika. ‘s Avonds rees de eerwaarde Ananda op uit zijn afzondering, ging naar de Verhevene, knielde met het hoofd tot op de grond voor hem neer, ging terzijde zitten en zei: “Het is wonderbaarlijk, Eerwaarde Heer, het is verwonderlijk, Eerwaarde Heer, hoe kort het leven was van de moeder van de Verhevene. Zeven dagen nadat de Verhevene geboren was, stierf de moeder van de Verhevene[4] en werd wedergeboren bij de goden in de Tusita-hemel.”
“Zo is het, Ānanda, het leven van de moeders van Bodhisattas is kort. Zeven dagen nadat de Bodhisattas zijn geboren, sterven hun moeders[5] en worden wedergeboren in de Tusita-hemel.”
Bij het besef van de betekenis hiervan deed de Verhevene toen de volgende korte uitspraak:
“Welke wezens ook geboren worden of geboren zullen worden,
zij allen gaan verder en laten het lichaam achter.
Wetende dat men alles wat men heeft, moet achterlaten,
laat een kundig iemand daarom ijverig het heilige leven leiden.”[6]
Grotefend, H. (Entw.): Taschenbuch der Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit. (10. erw. Aufl.). Hannover 1960.
Ireland, John (tr.): The Udāna: Inspired Utterances of the Buddha. Kandy : BPS, 1990.
Khantipalo, Phra (comp.): The Splendour of Enlightenment: A Life of the Buddha. Bangkok 2533/1990.
Masefield, Peter (transl.): The Udâna Commentary (Paramatthadîpanî nâma Udânatthakathâ), by Dhammapâla. Transl. from the Pâli by Peter Masefield. Vol. II. Oxford : PTS, 1995.
Maurice, David: The Greatest Adventure : A Presentation of the Buddha's Teaching to the Youth of the World. Kandy 1961 (The Wheel No. 4).
Piyadassi Thera: The Buddha. A short Study of His Life and Teaching. (3rd enlarged ed.) Kandy 1970, The Wheel No. 5ab.
Piyadassi Thera: The Four Sacred Shrines. Kandy 1961, Bodhi Leaves No. B 8.
Schäfer, Fritz, 1998: Udāna - Verse zum Aufatmen (online versie)
http://www.palikanon.com/khuddaka/udana/ud_ein.htm
Seidenstücker, Karl: Udāna, das Buch der feierlichen Worte des Erhabenen. Eine kanonische Schrift des Pāli-Buddhismus in erstmaliger deutscher Übersetzung aus dem Urtext von Dr. Karl Seidenstücker. München-Neubiberg: Oskar Schloss Verlag, 1920. (online versie)
http://www.palikanon.com/khuddaka/ud_seidenst/ud_vorw.htm
Siridhamma, Rev.: The Life of the Buddha. Part I. Kuala Lumpur: BMS, s.a. (Buddhist Student Series, No. 1).
Waldschmidt, Ernst (übers.): Die Legende vom Leben des Buddha. Berlin 1929, p.34-36)
Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.). London: PTS, 1985. (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part II). (1st ed. 1935).
http://www.palikanon.com/khuddaka/udana.html
[1] maan-maand = maand volgens de maankalender = ca. 29,5 dagen.
[2] M.123.
[3] D.14. - De Tusita-hemel is de derde-hoogste hemel in de godenwereld (devaloka) en behoort nog tot de sfeer van de zinnelijke lusten.
[4] Het commentaar merkt op dat zij sterven niet vanwege het kind, maar omdat haar levensspanne afgelopen is.
[5] Indien iedereen een Bodhisatta (Bodhisattva) is, zoals eeuwen na de Boeddha geleerd wordt, dan zouden alle moeders zeven dagen na het baren sterven. (Opmerking van Schäfer 1998)