Het
is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze
publicatie of de publicatie in zijn geheel over te nemen voor eigen
gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor
gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
Ambapali was een mooie, rijke en intelligente courtisane uit Vesâli. De courtisane in het oude India was een mooie en rijke minnares die een positie van eer en roem genoot. Zij was een goed opgeleide vrouw die geoefend moest zijn in de “64 kunsten”. Daartoe behoorden muziek, dansen, zingen, acteren, gedichten maken, bloemschikken, het maken van guirlandes, bereiding van parfums en cosmetica, koken, het maken van kleren en sieraden, het samenstellen van puzzels, boogschieten, architectuur, logica, talen, het maken van kunstbloemen en het modelleren in klei. Zelden zal een courtisane al deze kunsten hebben bestudeerd of beheerst. Maar de lijst toont wat van haar werd verwacht. Als zij (de meeste van) deze kunsten beheerste die passend voor haar beroep waren, wachtte haar een schitterende toekomst. Zij had dan het recht om een ere-zitplaats bij de mannen te hebben. Door de koning werd zij dan geëerd en door de geleerden geprezen. Allen zullen haar gunsten trachten te krijgen. Ambapâli is een goed voorbeeld van zo’n courtisane. Zij werd een devote volgelinge van de Boeddha.
Na de maaltijd tijdens het laatste bezoek van de Boeddha aan Vesâli, kort voor zijn overlijden, kwam het Ambapāli, de courtisane, ter ore dat de Verhevene te Vesāli was aangekomen en in haar mango-park vertoefde. Zij liet een groot aantal schitterende wagens klaarmaken, besteeg zelf één ervan en reed, vergezeld van de rest, vanuit Vesāli naar haar park. Aldus ging zij zover als de wagen kon gaan, steeg toen uit en ging te voet verder naar de Verhevene. Zij begroette hem vol eerbied en ging terzijde zitten. En de Verhevene onderrichtte de courtisane Ambapāli in de leer. Hij wekte haar op, stichtte en verblijdde haar.
Daarna sprak de courtisane Ambapāli tot de Verhevene: “Heer, moge het de Verhevene behagen om mijn uitnodiging voor de maaltijd van morgen aan te nemen, samen met de gemeenschap van de monniken.” En zwijgend stemde de Verhevene toe.
Zeker van de toestemming van de Verhevene stond toen de courtisane Ambapāli van haar zitplaats op, groette de Verhevene vol eerbied en vertrok met haar rechter zijde naar hem toegewend.
Toen kwam het de Licchavis van Vesāli ter ore dat de Verhevene te Vesāli was aangekomen en in het park van Ambapāli vertoefde. Ook zij lieten een groot aantal schitterende wagens klaarmaken. Elk van hen besteeg er een en vanuit Vesāli reden zij naar buiten. Nu waren sommigen van die Licchavis in het blauw, met de kleren en sieraden allemaal in het blauw, terwijl anderen in het geel waren, in het rood of in het wit, met de kleren en sieraden allemaal respectievelijk in het geel, rood of wit.
En het geschiedde dat de courtisane Ambapāli de jonge Licchavis tegenkwam, as tegen as, wiel tegen wiel en juk tegen juk. Daarop riepen de Licchavis uit: “Waarom rijd je op deze wijze tegen ons, Ambapāli?” – “Heren, de Verhevene is zojuist door mij uitgenodigd voor de maaltijd van morgen, samen met de gemeenschap van de monniken.” – “Ambapāli, geef die maaltijd over aan ons voor 100.000 muntstukken.”
Maar zij gaf ten antwoord: “Heren, zelfs indien jullie mij Vesāli zouden geven samen met het schatplichtige land ervan, dan zou ik toch een maaltijd van een dergelijk belang niet opgeven.” Toen knipten de Licchavis met hun vingers in ergernis, met de woorden: “Ziet, vrienden, wij zijn door dit mango-meisje verslagen. Wij zijn volkomen overtroffen door dit mango-meisje.”
Zij vervolgden hun weg naar het park van Ambapāli. En de Verhevene zag de Licchavis in de verte aankomen. Toen sprak hij tot de monniken: “Laten diegenen van jullie, monniken, die nog nooit de Drieëndertig goden aanschouwd hebben, naar de groep van de Licchavis kijken. Want zij zijn te vergelijken met de groep van de Drieëndertig goden.”[1]
Toen reden de Licchavis hun wagens zover als hun wagens konden gaan, waarna zij uitstapten. Zij naderden de Verhevene te voet, groetten hem vol eerbied en gingen terzijde neerzitten. En de Verhevene onderrichtte de Licchavis in de leer, wekte hen op, stichtte en verblijdde hen.
Vervolgens zeiden de Licchavis tot de Verhevene: “Heer, moge het de Verhevene behagen om onze uitnodiging aan te nemen voor de maaltijd van morgen, samen met de gemeenschap van monniken.” – “Licchavis, de uitnodiging voor de maaltijd van morgen is door mij reeds aangenomen van de courtisane Ambapāli.”
Toen knipten de Licchavis met hun vingers in ergernis, met de woorden: “Ziet, vrienden, wij zijn door dit mango-meisje verslagen; wij zijn volkomen overtroffen door dit mango-meisje.” Toch waren zij tevreden met de woorden van de Verhevene en zij verheugden zich erover. Zij stonden van hun zitplaatsen op, groetten hem vol eerbied en vertrokken, met hun rechter zijde naar hem toegewend.
Nadat de nacht was voorbijgegaan, had Ambapāli uitgelezen voedsel, harde en zachte spijzen, in haar park klaargemaakt en deelde dit aan de Verhevene mede met de woorden: “Het is tijd, Heer; de maaltijd is gereed.” Daarop maakte de Verhevene zich in de voormiddag gereed, nam nap en oppergewaad en begaf zich, samen met de gemeenschap van monniken, naar het verblijf van Ambapāli. Daar ging hij op de voor hem klaargemaakte zitplaats neerzitten. En Ambapāli zelf bediende de gemeenschap van monniken met aan het hoofd de Boeddha, en zij diende hen uitgelezen voedsel op, harde en zachte spijzen.
Toen de Verhevene zijn maaltijd had beëindigd en zijn hand van zijn nap had weggenomen, nam Ambapali een lage zitplaats, ging aan een kant zitten en zei tot de Verhevene: “Heer, dit park hier bied ik aan de gemeenschap van monniken aan met aan het hoofd de Boeddha.” De Verhevene nam het park aan. Vervolgens onderrichtte hij Ambapāli in de leer, en na haar te hebben opgewekt, gesticht en verblijd, stond hij van zijn zitplaats op en vertrok.[2]
Ambapâli had een zoon, Vimala-Kondañña, die een uitstekende monnik werd. Eens preekte hij tot haar over de leer. Na die preek gaf zij de wereld op en bereikte na niet lange tijd arahantschap door de wet van vergankelijkheid, niet-blijvendheid te bestuderen met betrekking tot haar ouder wordende lichaam.
-=o0o=-
Basham, A.L.: The wonder that was India. A Survey of the culture of the Indian sub-continent before the coming of the Muslims. (repr.) London: Sidgwick and Jackson, 1961. (1st.ed. 1954).
Vajira, Sister [et al.]: Last Days of the Buddha. The Maha-Parinibbāna Sutta. Being the 16th text of the Dīgha-Nikāya. Transl. by Sister Vajira; final revision by Francis Story; notes and references by Nyānaponika Mahā Thera. Kandy: BPS, 1964. The Wheel No. 67/69.
http://www.palikanon.de/english/pali_names/am/ambapaalii.htm
[1] De bewoners van de Tāvatimsa hemel zijn mooi en gekleed in verschillende kleuren net zoals de Licchavi-edelen.