Facetten van het Boeddhisme


naar Index


6.5.  Enkele bekende leken
2. Anathapindika 

Copyright ©  2024 / 2567

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogpunt

Anathapindika en de gildemeester van Rajagaha

Anathapindika bereikt het eerste niveau van heiligheid

De maaltijd voor de Boeddha en de Orde

Aankoop van het park van prins Jeta

Het Jetavana-klooster

De Ananda Bodhi boom

Gaven waardig

Het passende pad van de leek

Het beschouwen van de vergankelijkheid – de hoogste verdienste

De ontoereikende visies

Het in de stroom getreden gezinshoofd

Over het juiste gebruik van het bezit

Anathapindika en de beschermgeest - Aan de vrucht kent men het kwade of het goede

Vier soorten van geluk

Cula Subhadda, dochter van Anathapindika

Sumanā, de jongste dochter van Anathapindika

Vijf gewenste dingen

Viervoudige zegen door geven van voedsel

Kala, de zoon van Anathapindika

Khema de neef van Anathapindika

Dood van Anathapindika

Anathapindika verschijnt als devaputta in het Jetavana

Geraadpleegde bronnen

Anathapindika

Anathapindika en de gildemeester van Rajagaha

Destijds was het gezinshoofd Anāthapindika getrouwd met een zus van de gildemeester van Rājagaha. Hij bezocht de gildemeester vanwege de een of andere zaak. Door de gildemeester van Rājagaha was juist de Orde met de Ontwaakte aan het hoofd uitgenodigd voor de volgende dag. De gildemeester droeg zijn arbeiders en bedienden op: "Luister, beste mensen, sta vroeg op en maak rijstsoep en rijstebrij klaar, sauzen en groentebijgerechten." Toen dacht het gezinshoofd Anāthapindika: "Wanneer ik anders bij dit gezinshoofd kwam, liet hij al zijn werk liggen, kwam naar mij toe en begroette mij. Maar nu is hij heel opgewonden en instrueert hij de arbeiders en bedienden. Is er een bruiloft of wordt er een groot offer voorbereid of is koning Seniya Bimbisāra van Magadhā met zijn leger voor morgen uitgenodigd?"  

Intussen had de gildemeester van Rājagaha zijn arbeiders en bedienden geïnstrueerd, kwam naar Anāthapindika, begroette hem vriendelijk en ging naast hem zitten. Op de vraag van Anāthapindika waarom de gildemeester zo opgewonden was, luidde het antwoord dat er geen huwelijk gesloten werd en dat de koning niet was uitgenodigd, maar dat de gildemeester een grote donatie zou doen: de Ontwaakte met de Orde was voor morgen uitgenodigd." - "De Ontwaakte, zegt je, gezinshoofd?" - "Inderdaad, de Ontwaakte, zeg ik, gezinshoofd."  - "Het is moeilijk om in de wereld de uiting te vernemen: 'de Ontwaakte, de Ontwaakte'. En nu, op dit moment, zou het mogelijk zijn om een ​​Ontwaakte te zien, om naar deze Verhevene te gaan, naar de heilige, de volledig Ontwaakte!?" - "Nu op dit moment is het niet de juiste tijd om naar de Ontwaakte te gaan, de Verhevene, de volmaakte Heilige. Maar morgenochtend kun je een bezoek brengen aan de Verhevene, de Heilige, volmaakt Ontwaakte." En met de gedachte: "Morgenvroeg in de ochtend zal ik de Verhevene, de Heilige, de volmaakt Ontwaakte bezoeken", legde Anāthapindika zich te ruste, zo geconcentreerd op de Ontwaakte dat hij drie keer in de nacht opstond, omdat hij dacht dat de dag al was aangebroken.[1]

Anathapindika bereikt het eerste niveau van heiligheid

Toen ging Anāthapindika naar de stadspoort die naar het Sita-bos leidde, en bovenmenselijke wezens openden de poort voor hem. Toen Anāthapindika de stad uitliep, verdween het licht en duisternis verspreidde zich om hem heen; angst en vrees bevingen hem, zijn haren rezen te berge, en hij stond op het punt terug te keren. Maar Sīvaka, een machtige geest (Yakkha), onzichtbaar, zei de volgende spreuk:

 "Honderd olifanten, honderd paarden, paardenspannen, honderdduizend meisjes met juwelen zijn nog geen deeltje waard van één enkele stap die je zet. Ga verder, heer! Ga verder, heer. Keer niet om, ga, dat is beter!"

 

Toen verdween de duisternis rond het gezinshoofd Anāthapindika en er ontstond licht; angst en vrees namen af. En een tweede en een derde keer uitte Sīvaka, de machtige geest, onzichtbaar, de volgende spreuk:

"Honderd olifanten, honderd paarden, paardenspannen, honderdduizend meisjes met juwelen zijn nog geen deeltje waard van één enkele stap die je zet. Ga verder, heer! Ga verder, heer. Keer niet om, ga, dat is beter!"

 

Toen verdween de duisternis rond het gezinshoofd Anāthapindika en er ontstond licht; angst en vrees namen af. Nu was het gezinshoofd Anāthapindika bij het Sita-bos aangekomen. Daar liep de Verhevene, die in de nacht, voor zonsopgang was opgestaan, heen en weer in de open lucht. De Verhevene zag het gezinshoofd Anāthapindika van verre aankomen, stopte met heen en weer lopen, ging terzijde zitten en zei tegen Anāthapindika: "Kom, Sudatta."[2] - Anāthapindika voelde een aangenaam gevoel: "De Ontwaakte heeft mij bij mijn naam geroepen." Gelukkig en opgewekt kwam hij naar de Verhevene, boog zijn hoofd tot aan de voeten van de Verhevene en zei tegen hem: "Ik hoop dat het goed gaat met de verheven Heer."

        De Boeddha gaf ten antwoord: “De Brahmaan die in Nibbana intrad, rust steeds werkelijk goed; hij die niet kleeft aan zinnelijke genietingen, koel geworden, zonder levensgoederen. Nadat alle begeerten zijn afgesneden en de pijn van het gemoed terzijde is gelegd, rust de tot vrede gekomene goed, hij die de vrede van het gemoed bereikt heeft.”[3]

En verder sprak hij:

 

‘Het gaat altijd goed met de Hoogste,

bij wie het vuur van bestaan is uitgedoofd,

die niet bevlekt wordt door de zintuigen,

stil worden, vrij van interpretatie,[4] 

bij wie al het hechten is afgesneden,

die aan alle angst van het hart is ontkomen.

Goed gaat het steeds met degene in kalmte van gemoed:

die op zoek ging naar vrede in het hart."[5]

 

Nu leidde de Verhevene het gezinshoofd Anāthapindika binnen in een geleidelijk toenemend leergesprek: Hij sprak over het geven, over de deugdzaamheid, over de hemelse wereld, over de ellende, het lage, verontreinigende van de zinnelijke verlangens en over de zegen van het overwinnen ervan. Toen de Verhevene merkte dat Anāthapindika in zijn hart genezen was, gedwee, vrij van belemmeringen, tot zijn hoogste mogelijkheden verheven en helder geworden was, toen gaf hij de waarheidsleer die het kenmerk is van Ontwaakten: over het lijden, het onvoldane, over het ontstaan ervan, over het beëindigen ervan en over het pad dat leidt naar de beëindiging ervan. Net zoals een zuiver, vlekkeloos gewaad onmiddellijk kleur aanneemt, zo ging bij Anāthapindika, nog terwijl hij daar op zijn zitplaats zat, het stofvrije, vlekkeloze oog voor de waarheid open: 'Wat er ook is ontstaan, dat alles moet weer vergaan.' De waarheid ziende, tot de waarheid aangekomen, met een gevoel voor de waarheid, in de waarheid binnengegaan, aan twijfel ontsnapt, aan het ‘als’ en ‘maar’ ontkomen, zelfstandig geworden, niet van iemand anders afhankelijk in de instructie van de Meester, zei hij tegen de Verhevene: "Voortreffelijk, Heer, heel duidelijk en begrijpelijk is de leer uitgelegd. Tot de Verhevene neem ik mijn toevlucht, tot de leer en tot de Orde van de monniken. Moge de Verhevene mij als een volgeling beschouwen, die vanaf vandaag in overeenkomst ermee begonnen is te leven. En moge de Verhevene mij voor morgen met de gemeenschap van de monniken  de maaltijd toezeggen." Zwijgend gaf de Verhevene zijn toestemming. Toen Anāthapindika zeker was van de toestemming van de Verhevene, stond hij op, groette de Verhevene eerbiedig met samengevoegde handen en vertrok.[6]

De maaltijd voor de Boeddha en de Orde

 De gildemeester van Rājagaha hoorde van de uitnodiging. Toen ging hij naar het gezinshoofd Anāthapindika en zei: 'Door jou is voor morgen de Orde met aan het hoofd de Verhevene uitgenodigd. Maar gezinshoofd. jij bent iemand van buiten deze stad. Ik kan je geven wat je nodig hebt voor een maaltijd voor de Orde met de Gezegende aan het hoofd." – "Het is in orde, gezinshoofd; ik heb de middelen voor een maaltijd voor de Orde met de Verhevene aan het hoofd."

 

Toen vernam het stadsbestuur van Rājagaha van de uitnodiging en bood aan de middelen ter beschikking te stellen.  - "Het is in orde, vrienden; ik heb de middelen...." Ook koning Seniya Bimbisāra van Magadhā vernam ervan en bood zijn hulp aan, maar kreeg hetzelfde antwoord.

 

Op de volgende dag bij het ochtendgloren liet nu Anāthapindika voortreffelijk eten en drinken serveren in het huis van de gildemeester van Rājagaha en meldde aan de Verhevene: "Heer, het is tijd, de maaltijd is klaar."

         De Verhevene, die vroeg in de ochtend was opgestaan, nam zijn oppergewaad en nap en ging naar het huis van de gildemeester van Rājagaha. Daar ging hij met de Orde van de monniken op de gereedgemaakte zitplaatsen zitten. Nu voorzag en bediende het gezinshoofd Anāthapindika persoonlijk de Orde van de monniken met de Ontwaakte aan het hoofd, met voortreffelijk eten en drinken. Toen de Verhevene de maaltijd beëindigd had en zijn hand van de nap teruggenomen had[7], ging Anāthapindika terzijde zitten en zei tegen de Verhevene: 'Heer, sta mij toe in Sāvatthi een woongebouw voor de Orde te bouwen, als verblijfplaats voor het regenseizoen." - "De Volmaakten hebben graag rustige plekken, gezinshoofd." - 'Ik heb het begrepen, Verhevene, ik heb het begrepen, Gezegende.' De Verhevene onderwees nu Anāthapindika, hij spoorde hem aan, maakte hem enthousiast en gelukkig. Toen stond hij op van zijn zitplaats en vertrok.[8] 

Aankoop van het park van prins Jeta

In die tijd had Anāthapindika veel vrienden en metgezellen, en zijn woord had gewicht. Nadat hij zijn zaken in Rājagaha had afgehandeld, reisde hij naar Sāvatthi. Onderweg sprak Anāthapindika de mensen toe: "Lieve mensen, bouw kloosters, zorg voor huisvesting, geef donaties: een Ontwaakte is in de wereld verschenen, en op mijn uitnodiging zal hij op deze weg komen." Op de oproep van Anāthapindika bouwden mensen kloosters, zorgden voor huisvesting en gaven donaties.

Toen Anāthapindika in Sāvatthi was aangekomen, keek hij er overal rond, met de gedachte: "Waar kan de Verhevene een verblijfplaats vinden die niet ver verwijderd van de stad is, maar die ook niet te dicht erbij ligt, gunstig voor aankomst en vertrek, voor de mensen goed bereikbaar wanneer ze maar willen, overdag niet te druk, 's nachts met weinig lawaai, rustig, goed voor mensen die alleen willen zijn, geschikt voor afzondering."

Toen zag Anāthapindika het park van prins Jeta[9]. Dat park voldeed aan al die voorwaarden. Anathapindika ging toen naar prins Jeta en zei tegen hem dat hij het park wilde kopen om er een klooster te bouwen.' - "Mijn park is niet te koop, gezinshoofd, of wil je misschien tien miljoen betalen?" - "Hiermee is het gekocht, beste prins."[10] - De prins weigerde het park door de mondelinge overeenkomst als verkocht te beschouwen. Beiden gingen toen naar de minister van Justitie en vroegen hem of het park nu wel of niet verkocht was. De minister van Justitie antwoordde dat, als de prins een prijs had genoemd en Anathapindika die prijs wilde betalen, dan was daarmee het park verkocht. Toen liet Anātha­pindika karren vol goudstukken ten bedrage van 10 miljoen komen en liet het park van prins Jeta ermee bedekken.

De goudstukken in die karren waren echter te weinig om een klein stukje land bij de ingang te bedekken. Toen wendde Anāthapindika zich tot de mensen: 'Ga, lieve mensen, en haal goudstukken; ik wil ook dit stuk land bedekken.'

 

Toen dacht prins Jeta: 'Het kan geen alledaagse zaak zijn dat het gezinshoofd Anāthapindiko zoveel goudstukken uitgeeft', en hij zei tegen Anāthapindika: 'Het is goed zo. Laat dit stuk land aan mij over; dat zal dan mijn donatie zijn."

Toen dacht Anāthapindika: "Deze prins Jeta is een voorname, zeer gerespecteerde man; het zal zeker een groot effect hebben als zulke gerespecteerde mensen duidelijk vertrouwen tonen in de leer en de instructies op de weg naar het heil, en hij liet dit stuk land aan de prins over. Prins Jeta liet toen op dat stuk land een grote hal bouwen.[11] 

Het Jetavana-klooster

Anāthapindika liet er een klooster bouwen met tempels, cellen voor de monniken, grote hallen, eetzalen, ruimtes waar vuur gemaakt kon worden, kamers voor gebruiksvoorwerpen, toiletten, looppaden en zalen, bronnen, kamers met bronnen, baden en open terrassen, lotusvijvers en hallen voor onderricht, een hal waar leken onderwezen konden worden, en een ziekenzaal.

 

Van plaats naar plaats lopend, kwam de Verhevene aan in Sāvatthi. Daar nam hij zijn verblijf in het Jetapark, in het klooster van Anāthapindika. Toen ging Anāthapindika naar de Verhevene, begroette hem heel eerbiedig, ging terzijde zitten en vroeg of de Verhevene voor morgen met de gemeenschap van de monniken de maaltijd wilde toezeggen. Zwijgend gaf de Verhevene zijn toestemming.  Toen Anāthapindika zeker was van de toestemming van de Verhevene, stond hij op, groette de Verhevene heel eerbiedig met samengevoegde handen en vertrok. Op de volgende dag bij het ochtendgloren liet Anāthapindika voortreffelijk eten en drinken serveren en meldde aan de Verhevene: "Heer, het is tijd, de maaltijd is klaar."

Toen nam de Verhevene, die vroeg in de ochtend was opgestaan, zijn oppergewaad en nap en ging naar het Jeva-park, naar het klooster van Anāthapindika. Daar ging hij met de Orde van de monniken op de gereedgemaakte zitplaatsen zitten. Nu voorzag en bediende Anāthapindika persoonlijk de Orde van de monniken met de Ontwaakte aan het hoofd, met voortreffelijk eten en drinken.

Toen de Verhevene de maaltijd beëindigd had en zijn hand van de nap teruggenomen had, ging Anāthapindika terzijde zitten en zei tegen de Verhevene: "Heer, hoe moet ik met het Jeta-park omgaan?' – “Wel, gezinshoofd: houd het Jeta-park gereed voor de leden van de Orde die uit de vier windstreken komen of die in de toekomst zullen komen.” — "Zo zal het geschieden, Heer", gaf Anāthapindika ten antwoord. "Ik zal dit Jeta-park gereed houden voor de leden van de Orde die uit de vier windstreken komen of die in de toekomst zullen komen.”

         Toen werd Anāthapindika door de Verhevene verblijd met de volgende verzen:

 

“Tegen koude en hitte is hier bescherming;

ook tegen reptielen en muggen.

Afgeweerd wordt een koude regenbui.

De ontzetting van een vurige orkaan

wordt eveneens helemaal gebroken.

 

Een plaats als toevluchtsoord,

onbezwaarde verblijfplaats

voor meditatie, inzicht,

aan de Orde schenken, noemen de

Ontwaakten de hoogste soort van gave.

 

Laat daarom degene die als een wijs man

zorgt voor het eigen heil,

een mooi klooster bouwen, omdat daarin

dan mensen met veel ervaring wonen.

 

Laat hem eten en drinken geven en kleding

en ook slaapplaats, aan zulke mensen

die oprecht zijn, zuiver van gemoed.

Zij leggen hem de leer uit,

die al het lijden volledig verdrijft.

 

Wie deze leer geheel inziet, dooft uit, bevrijd van benoeming[12]."

 

Nadat de Verhevene Anāthapindika met deze verzen had verblijd, stond hij op en vertrok.[13] 

De Ananda Bodhi boom

Een stek van de Maha-Bodhi boom te Buddha-Gaya werd door de eerwaarde Ānanda naar Sāvatthi gebracht. Die stek is toen door Anāthapindika persoonlijk geplant in het Jetavana-klooster. Deze boom in het Jetavana-klooster heet daarom de Ānanda Bodhi boom.

Gaven waardig

        Eens vroeg het gezinshoofd Anāthapindika aan de Boeddha: “Heer, wie is gaven waardig, aan wie mag men gaven aanbieden?"

        "Twee individuen zijn gaven waardig, namelijk degene die ijverig bij het onderricht is, die zich oefent in hoger onderricht, en degene die geen onderricht meer nodig heeft.

        Degenen die oprecht zijn in hun daden, woorden en denken, zij zijn het zaaiveld voor de gever: daar brengt de gave rijk loon."[14] 

Het passende pad van de leek

                Bij een andere gelegenheid sprak de Verhevene tot het gezinshoofd Anāthapindika aldus:

                "Door het vervullen van vier voorwaarden gaat de edele volgeling op het passende pad van een leek, welk pad aanzien brengt en naar de hemel leidt. Die vier voorwaarden zijn:

                De edele volgeling verzorgt de gemeenschap van de monniken met kleding; met voedsel; met een slaapplaats; met medicijnen.

                De mensen met inzicht volgen het passende pad van de leek: de goeden en deugdzamen bedienen zij met kleding, voedsel en slaapplaats en in geval van ziekte met medicijnen.

             Bij zulke mensen wordt hun zedelijke verdienste dag en nacht voortdurend groter. En wie iets goeds heeft gedaan, stijgt omhoog naar de hemel." [15]

Het beschouwen van de vergankelijkheid – de hoogste verdienste

            Te Sāvatthī, in het Jetavana klooster sprak de Verhevene tot het gezinshoofd Anāthapindika als volgt:.

        “Gezinshoofd, geeft men in jouw huis aalmoezen [aan bedelaars]?"

            "Heer, natuurlijk geeft men in mijn huis aalmoezen, en wel ruwe rode rijst, en als tweede een rijstsoep."

             “Gezinshoofd, of iemand iets ruws of iets fijns als aalmoes geeft, als hij het zonder eerbied en hoffelijkheid geeft, niet eigenhandig, als hij alleen afval geeft, zonder geloof in een vergelding, dan ondervindt zijn gemoed waar de uitwerking van die gave ook intreedt, geen vreugde aan voortreffelijke spijzen, aan kostbare kleding en statige wagens, geen vreugde aan de uitgelezen vijf zintuiglijke genietingen. En zijn kinderen, vrouw, dienstpersoneel en arbeiders gehoorzamen hem niet, luisteren niet naar hem, zorgen niet voor hem. En wel omdat handelingen die zonder eerbied uitgevoerd werden, een dergelijk resultaat hebben.

            Of iemand iets ruws of iets fijns als aalmoes geeft, als hij het met eerbied en hoffelijkheid geeft, eigenhandig, geen resten, geen afval, met het geloof in een vergelding, dan ondervindt zijn gemoed, waar de werking van die gave ook intreedt, vreugde aan voortreffelijke spijzen, kostbare kleding, statige wagens, vreugde aan de uitgelezen vijf zintuiglijke genietingen. En zijn kinderen, vrouw, dienstpersoneel en arbeiders gehoorzamen hem, luisteren naar hem en zijn opmerkzaam. En wel omdat handelingen die met eerbied verricht werden, een dergelijk resultaat hebben.

           Gezinshoofd, eens leefde er een brahmaan met naam Velāma. Hij gaf de volgende gave, een geweldige gave: hij schonk 84000 gouden vaten gevuld met zilver, 84000 zilveren vaten gevuld met goud, 84000 bronzen schotels gevuld met kleinodiën, 84000 met goud versierde olifanten die met gouden vlaggen en gouden netten bedekt waren, 84000 wagens die met leeuwen-, tijger- en pantervellen en gele woldekens overtrokken waren en met goud versierd, met gouden vlaggen en gouden netten bedekt waren, 84000 met zijde bedekte en met bronzen melkvaten behangen koeien, 84000 maagden die getooid waren met oorringen met edelstenen bezet, 84000 dekens van witte wol met franjes en met bloemen erin verwerkt, en rustbedden voorzien van mooie antilopenvellen, bovendekens, en met purperen kussens aan beide bed-einden, 84000 koti[16] gewaden uit het fijnste linnen, fijnste zijde, fijnste wol en katoen. Wat moet men dan nog zeggen over het eten en drinken, over de lekkernijen en dranken die er tevens in stromen vloeiden?

             Gezinshoofd, je zult nu wel denken dat de brahmaan Velāma, die toen een dergelijke grote gave schonk, de een of andere vreemdeling is geweest. Maar dat moet je niet denken. Want de brahmaan Velāma, die toen die grote gave schonk, was ik. Maar bij het geven van die gave was niemand aanwezig die gaven waard was; niemand heiligde die gave.

Veel verdienstelijker dan die grote gave van de brahmaan Velāma is het, wanneer men voedsel geeft aan iemand die inzicht heeft. [d.w.z. aan een in de stroom getredene].

                Nog veel verdienstelijker echter is het voedsel te geven aan honderd inzicht bezittenden. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een eenmaal wederkerende. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd eenmaal wederkerenden. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een niet meer wederkerende. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd niet meer wederkerenden. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een heilige. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd heiligen. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een Paccekaboeddha. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd Paccekaboeddhas. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan de Volmaakte, Heilige, volmaakt Verlichte. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan de gemeenschap van de monniken met aan het hoofd de Verlichte. Veel verdienstelijker is het wanneer men voor de gemeenschap van de monniken van alle vier windrichtingen een klooster opricht. Veel verdienstelijker is het wanneer men met een gemoed vol vertrouwen zijn toevlucht neemt tot de Verlichte, diens leer en tot de gemeenschap van de monniken. Veel verdienstelijker is het wanneer men met een gemoed vol vertrouwen de regels van deugdzaamheid op zich neemt: vermijden van doden, van stelen, van seksueel wangedrag, van liegen en van bedwelmende middelen. Veel verdienstelijker echter is het wanneer men, al is het maar voor een handomdraai, een gemoed van liefdevolle vriendelijkheid opwekt. Maar het meest verdienstelijke van dit alles is het wanneer men het beschouwen van de vergankelijkheid oefent, al is het maar voor een ogenblik.”[17] 

De ontoereikende visies

Eens wilde Anāthapindika naar het Jetavana klooster gaan om er de Verhevene en de monniken te bezoeken. Maar hij dacht dat het niet de juiste tijd daarvoor was. Daarom ging Anāthapindika naar de eremitage van dolende asceten met een andere levensovertuiging.

Op dat uur nu zaten die asceten bij elkaar en voerden luid schreeuwend allerlei lage gesprekken. Zij zagen Anāthapindika naderbij komen en daarom drongen ze er bij elkaar op aan om te kalmeren en geen geluid te maken. “Anathapindika uit Sāvatthī komt, hij is een lekenvolgeling van de asceet Gotama. Die geachte personen houden niet van lawaai, zijn gewend aan stilte en prijzen de stilte. Als hij een stille bijeenkomst ziet, zal hij het misschien gepast vinden om naderbij te komen." Toen bleven die asceten in stilte.

En Anāthapindika ging naar die asceten toe en wisselde beleefde en vriendelijke groeten met hen uit. Daarna ging hij terzijde zitten. De asceten vroegen toen aan Anāthapindika welke visies de Boeddha had. Anāthapindika gaf ten antwoord dat hij niet alle visies van de Verhevene kende. De asceten vroegen toen welke visies de monniken hadden. Het antwoord van Anāthapindika luidde dat hij ook niet alle visies van de monniken kende.

“Welke visies heb je dan zelf?”

“Geachte mensen, welke visies ik zelf heb, kan ik gemakkelijk uitleggen. Maar welke visies hebben jullie? Spreek daarover a.u.b. eerst. Dan zal het ook voor mij niet moeilijk zijn om uit te leggen welke visies ikzelf heb.”

Na deze woorden zei een van de asceten: “De wereld is eeuwig. Dat alleen is waar, al het andere is onzin. Dat is mijn visie.”

Een andere asceet zei: “De wereld is niet eeuwig. Dat alleen is waar, al het andere is onzin. Dat is mijn mening.”

Een andere zei: "De wereld is eindig." Een andere: "De wereld is oneindig." Een andere: "Lichaam en leven zijn één." Een andere: "Lichaam en leven zijn twee verschillende dingen." Een andere: ‘De volmaakte bestaat na de dood.’  Een andere: ‘De volmaakte bestaat niet na de dood.’ Een andere: ‘De Volmaakte bestaat en bestaat niet na de dood.’ Een andere: ‘De volmaakte bestaat niet, noch bestaat hij niet na de dood. Dat alleen is de waarheid, al het andere is onzin. Gezinshoofd, dat is mijn mening."[18]

Na deze woorden zeiden die asceten aan Anāthapindika dat zij nu al hun standpunten uiteengezet hadden en dat hij nu zou uitleggen welke  visies hij had.

Hierna sprak Anāthapindika tot die asceten als volgt:

“Geachte mensen, degene die verklaarde dat het zijn mening is dat de wereld eeuwig is en dat alleen dit waar is en dat al het andere onzin is, diens mening is bij hem ofwel ontstaan als resultaat van zijn eigen onwijze overwegingen of ze is veroorzaakt door onderricht van iemand anders. Die visie evenwel is ontstaan, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan. Maar wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, dat is pijnlijk. En aan datgene wat pijnlijk is, daaraan is die geachte persoon gehecht, daaraan is die geachte persoon onderworpen.

Geachte mensen, degene die verklaarde dat het zijn opvatting is dat de wereld niet eeuwig is – eindig is – oneindig is – dat lichaam en leven één zijn –dat  lichaam en leven twee verschillende dingen zijn – dat de Volmaakte na de dood bestaat – dat de Volmaakte na de dood niet bestaat - dat de Volmaakte na de dood bestaat en niet bestaat - dat de Volmaakte na de dood niet bestaat noch niet bestaat, en dat alleen dit waar is, maar dat al het andere onzin is - deze mening is bij hem ofwel ontstaan als gevolg van zijn eigen onwijze overwegingen of door onderricht van anderen. Die visie evenwel is ontstaan, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan. Maar wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, is pijnlijk. En aan datgene wat pijnlijk is, daaraan is die geachte persoon gehecht, daaraan is die geachte persoon onderworpen.”

En verder zei Anāthapindika: “Geachte mensen, wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht en oorzakelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, dat is pijnlijk. En wat pijnlijk is, dat is niet van mij, dat  ben ik niet, dat is niet mijn zelf. Dat heb ik overeenkomstig de werkelijkheid in correcte wijsheid duidelijk ingezien. En bovendien ken ik de ontsnapping eraan overeenkomstig de werkelijkheid.[19] Geachte mensen, dat is mijn mening.”

Na deze woorden verstomden die dolende asceten met een andere overtuiging. Verlegen,  voorovergebogen, peinzend met gebogen hoofden, zaten ze daar zonder een woord te zeggen.

Toen nu Anāthapindika merkte dat die asceten  daar verlegen, met gebogen hoofd zaten te peinzen, zonder een woord te antwoorden, stond hij op van zijn zitplaats en ging naar de Verhevene. Na aankomst begroette hij de Verhevene eerbiedig, ging terzijde zitten en meldde aan de Verhevene het hele gesprek dat hij  met die asceten had gevoerd.

En de Verhevene prees Anathapindika met de woorden: "Goed zo, gezinshoofd, goed zo. Op deze manier zou je die dwazen vaker in overeenstemming met de leer grondig moeten tegenspreken."

De Verhevene onderwees nu Anāthapindika door een leerrede, vermaande hem en spoorde hem aan. Hierna stond Anāthapindika op van zijn zitplaats, begroette de Verhevene eerbiedig, en vertrok met de rechterkant naar hem toegekeerd. 

Kort na het vertrek van Anāthapindika wendde de Verhevene zich tot de monniken en zei: "Zelfs een monnik die al honderd jaren geleden onder deze leer en discipline werd gewijd, zelfs die zou op dezelfde manier die ronddolende asceten met een andere overtuiging grondig in overeenstemming met de leer hebben tegengesproken, net zoals Anāthapindika heeft gedaan." (A.X.93)

Het in de stroom getreden gezinshoofd

Eens ging Anāthapindika samen met 500 lekenvolgelingen naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en ging terzijde neerzitten. Daarop wendde de Verhevene zich tot de eerwaarde Sāriputta[20] en zei:

"Sariputta, diegene onder de in het wit geklede gezinshoofden van wie je weet dat hij zich in zijn handelingen beheerst volgens de regels van deugdzaamheid, en dat hij de vier verheven geestelijke, tegenwoordig gelukkig makende toestanden naar wens, zonder moeite en inspanning deelachtig wordt, diegene kan, wanneer hij wil, van zich zeggen dat hij ontkomen is aan de hel, aan het dierenrijk, aan het rijk van de ongelukkige geesten, dat hij ontkomen is aan de lagere werelden van bestaan. Hij kan van zich zeggen dat hij in de stroom is getreden, niet meer onderhevig aan de afgronden van bestaan. Hij is veilig, zeker van de Verlichting.

           Sariputta, wat zijn die regels van deugdzaamheid volgens welke hij zich beheerst? - De edele volgeling ziet af van doden, ziet af van stelen, ziet af van seksueel verkeerd gedrag, ziet af van liegen, ziet af van het gebruik van bedwelmende middelen.

Welke vier verheven geestelijke, tegenwoordig gelukkig makende toestanden wordt hij naar wens, zonder moeite en inspanning deelachtig? - De edele volgeling is vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de Verhevene, aldus: ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

Deze eerste verheven geestelijke, gelukkig makende toestand heeft hij bereikt welke leidt naar de zuivering van de nog onzuivere geest, naar het helder worden van de onheldere geest.

             Verder, Sariputta, is de edele volgeling vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de leer, aldus: ‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene; hier en nu op juistheid te controleren; met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt iedereen uit om alles zelf te testen; ze leidt naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’

                Deze tweede verheven geestelijke toestand heeft hij bereikt welke leidt naar de zuivering van de nog onzuivere geest, naar helder worden van de onheldere geest.

                Verder, Sariputta, is de edele volgeling vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de gemeenschap van de heiligen (monniken, nonnen en leken), aldus: ‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen – is offergaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.’

                Deze derde verheven geestelijke, gelukkig makende toestand heeft hij bereikt welke leidt naar de zuivering van de nog onzuivere geest, naar helder worden van de onheldere geest.

                Verder, Sariputta, is de edele volgeling voorzien van de deugden welke aan de edelen dierbaar zijn, de ongebroken, ongedeerde, onbevlekte, onbedorven, bevrijdende deugden die door wijzen geprezen worden, die onbeïnvloedbaar zijn en die geestelijke concentratie bevorderen.

                Deze vierde verheven geestelijke, gelukkig makende toestand heeft hij bereikt welke leidt naar de zuivering van de nog onzuivere geest, naar helder worden van de onheldere geest.

                Deze vier verheven geestelijke, tegenwoordig gelukkig makende toestanden wordt hij naar wens deelachtig, zonder moeite en inspanning.

                Sariputta, diegene onder de in het wit geklede gezinshoofden van wie je weet dat hij zich zo gedraagt en dat hij die toestanden deelachtig wordt, zo iemand kan van zich zeggen dat hij in de stroom is ingetreden, dat hij zeker is van de Verlichting."

        

"Denkende aan de verschrikking van de hel

wordt elke slechte daad vermeden

door de wijze mens die op zich nam

wat als "edel reglement" geldt

[d.w.z. de vijf regels van deugdzaamheid].

Hij doet geen enkel wezen pijn,

zelfs niet als hij de macht ertoe bezit;

Hij spreekt nooit bewust een leugen uit

en vergrijpt zich niet aan andermans goed.

Hij heeft genoeg aan eigen vrouw

en begeert niet de vrouw van een ander.

Van wijn en bedwelmende drank blijft hij verre

omdat ze de geest in de war brengen.

Hij denkt aan de Boeddha

en denkt na over de leer;

Hij koestert een liefdevol gemoed

dat naar de hemel leidt.

Wanneer degene die naar het goede streeft,

de gaven die gereed gemaakt zijn

eerst aan de heiligen verdeelt,

ontstaat voor de gever een hoog loon.

Sariputta, de heiligen zal ik je tonen,

dus luister goed naar mij.

Of het nu een zwart of een wit rund is,

een rood of geelbruin kleurig,

gevlekt, met één kleur,

of de kleur van een duif, hoe het ook zij,

als het een goed getemde stier is

die krachtig als een lastdier dient,

met edele snelheid gaat,

alleen zo'n rund spant men aan,

en op de kleur let men niet.

Evenzo is het bij de mensen:

of zij krijgers, brahmanen of burgers zijn,

dienaren, schoonmakers of Candālas,

degene die onder al dezen,

van welke kaste hij ook mag zijn,

zelfbeheersing heeft en deugdzaam is,

de waarheid spreekt en schaamte heeft;

die ontgaan is aan de geboorte, aan de dood,

het heilige leven helemaal vervullend,

wie zonder lasten en zonder boeien,

wie vrij van plichten, vrij van neigingen is,

een meesterkenner van alle dingen,

die zonder hechten de bevrijding ziet,

- op een dergelijk onbevlekt veld

brengen gaven hoog loon.

Maar de onverstandige dwazen,

zonder inzicht en zonder kennis,

geven de gaven buiten de Orde

en zoeken niet de heiligen op.

Wie evenwel zulke heiligen vereren,

zulke waarachtig oprechte wijzen,

wier vertrouwen tot de Verhevene

diep geworteld en onwrikbaar is,

die gaan naar de hemel

of hier naar een hoge stand;

en geleidelijk zullen zij wijs

tot Nibbana aankomen."[21] 

Over het juiste gebruik van het bezit

        Eens zei de Verhevene aan Anathapindika: “Vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden zijn moeilijk in de wereld te verkrijgen, namelijk:

1. Dat iemand op terechte manier rijkdom krijgt.

2. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom verkregen heeft, men eer ondervindt samen met zijn verwanten en bekenden.

3. Dat, wanneer men op terechte manier bezit en samen met verwanten en bekenden eer verkregen heeft, men een lang leven, een hoge ouderdom toebedeeld is.

4. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom en samen met verwanten en bekenden eer gekregen heeft en ook een lang leven, een hoge ouderdom heeft bereikt, - dat men dan na de dood in een hemelse wereld wedergeboren wordt.

       

        Vier eigenschappen leiden naar het verkrijgen van deze vier omstandigheden die zo moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, namelijk:

• Meesterschap in vertrouwen;

• Meesterschap in deugdzaamheid;

• Meesterschap in vrijgevigheid; en

• Meesterschap in wijsheid.

        Wat is meesterschap in vertrouwen?

• Daar bezit de edele volgeling vertrouwen, hij gelooft aan de Verlichting van de Volmaakte, aldus: “Waarlijk, dit is de Verhevene, hij is de heilige, de volmaakt Verlichte, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag, de kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die leiding nodig hebben, de leraar van goden en mensen, de Ontwaakte, de Verhevene.”

        Dat noemt men meesterschap in het vertrouwen.

        Wat nu is meesterschap in deugdzaamheid?

• Daar onthoudt de edele volgeling zich van het vernietigen van leven; onthoudt zich van het nemen wat niet is gegeven; onthoudt zich van onjuist gedrag in de zintuiglijke lusten; onthoudt zich van leugens; onthoudt zich van het genot van bedwelmende middelen die oorzaak zijn van onverschilligheid.

        Dat noemt men meesterschap in deugdzaamheid.

        Wat nu is meesterschap in vrijgevigheid?

• Daar leeft de edele volgeling thuis met een gemoed dat vrij is van de ondeugd van gierigheid. Hij is vrijgevig en geeft met open handen. Hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven.

        Dat noemt men meesterschap in vrijgevigheid.

        Wat nu is meesterschap in wijsheid?

* Wiens gemoed door ongeremde begerigheid beheerst wordt, die doet wat hij niet zou moeten doen, en wat hij moest doen, dat laat hij achterwege. Wanneer hij dan doet wat hij niet zou moeten doen, en achterwege laat wat hij moest doen, dan verdwijnen bij hem eer en geluk. Wiens gemoed door ergernis beheerst wordt, - door starheid en matheid, - door opgewondenheid en gewetensonrust, - door twijfel, die doet wat hij niet zou moeten doen, en hij laat achterwege wat hij wel moest doen. In dat geval verdwijnen bij hem eer en geluk.

        Als de edele volgeling de ongeremde begerigheid als een bezoedeling van het gemoed onderkent, dan overwint hij die ongeremde begerigheid, deze bezoedeling van het gemoed. En als hij ergernis, starheid en matheid, opgewondenheid en gewetensonrust, en twijfel heeft onderkend als bezoedelingen van het gemoed, dan overwint hij die bezoedelingen van het gemoed. En als de edele volgeling deze bezoedelingen van het gemoed als zodanig heeft onderkend en overwonnen, dan geldt hij als groot aan wijsheid, rijk aan wijsheid, met helder inzicht, volmaakt in wijsheid.

        Dat noemt men meesterschap in wijsheid.

        Dit zijn de vier eigenschappen tot verkrijging van die vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden die in de wereld moeilijk te verkrijgen zijn.

        Een dergelijke volgeling die zijn bezit verworven heeft door eigen kracht, door de vlijt van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht, op rechtmatige, eerlijke manier, hij verricht daarmee vier goed toegepaste daden, namelijk:

Hij maakt zichzelf ermee gelukkig en tevreden en hij verschaft zich een volmaakt geluk.

Vader en moeder maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.

Vrouw en kind(eren), en personeel maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.

Vrienden en makkers maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.

                Zo heeft zijn bezit dit eerste doel vervuld, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt.

                En verder nog, door middel van zijn bezit dat hij door eigen inspanning en op eerlijke manier verworven heeft, wendt de edele volgeling tegenslag af die hem door vuur of water, door de overheid, dieven of vijandige erfgenamen zou kunnen ontstaan; en zo beschermt hij zijn eigen persoon. Zo heeft zijn bezit dit tweede doel vervuld, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt.

                En verder nog, door middel van zijn door inspanning en op eerlijke manier verworven bezit brengt de edele volgeling vijf soorten gaven: gaven voor verwanten, gaven voor gasten, gaven voor gestorvenen, belastingen aan de overheid, gaven voor de godheden.

                Zo heeft zijn bezit dit derde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.

                En verder nog: aan de asceten en brahmanen die vrij zijn van bedwelming en onverschilligheid, die geduld en mildheid bezitten, die enkel hun ik bedwingen, enkel hun ik tot rust brengen, enkel hun ik laten uitdoven – aan zulke asceten en brahmanen brengt hij door middel van zijn bezit geschenken die hoge vruchten brengen, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts voerende. Zo heeft zijn bezit dit vierde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.

                Deze vier goed toegepaste daden verricht de edele volgeling met zijn bezit dat hij door eigen inspanning en vlijt verworven heeft, op rechtmatige, eerlijke manier.

Bij wie het bezit op een andere manier vermindert dan door deze vier goed toegepaste daden, diens bezit heeft zijn doel niet vervuld, heeft geen goede toepassing gevonden, werd niet doelmatig gebruikt.        

                Maar bij wie het bezit ten gevolge van die vier goed toegepaste daden vermindert, diens bezit heeft zijn doel vervuld, heeft een goede toepassing ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.

                “Juist werd mijn goed gebruikt: voor tegenslag hielp het mij behouden en ook mijn personeel en allen onder mijn hoede. Het heeft ook gediend als zeer voortreffelijke gave: vijfvoudige plicht van gaven en dienst aan degenen die rein van deugd, bedwongen, een heilig leven leiden. Tot welk doel een verstandig, in huis levend persoon voor zich bezit wenst, dat doel heb ik waarlijk bereikt, gedaan wat nooit spijt brengt.”

        Als een mens dit wijs overdenkt, iemand die vast tot de edele leer houdt, dan krijgt hij hier de lofprijzing van de wijzen en daar de hemelse zaligheid.[22] 

Anathapindika en de beschermgeest - Aan de vrucht kent men het kwade of het goede

Anathapindika steunde heel edelmoedig het Jetavana-klooster. Hij was niet alleen vrijgevig, maar ook echt toegewijd aan de Boeddha. Drie keer per dag ging hij naar het Jetavana-klooster en bracht er hulde aan de Verlichte. 's Morgens bracht hij rijstpap mee, overdag wat passend voedsel en' s avonds wat medicijnen en bloemen. Na enige tijd werd Anathapindika arm, maar vanwege zijn vertrouwen in de Dhamma werd hij niet bewogen door zijn armoede en bleef doorgaan met zijn dagelijkse daden van liefdadigheid. Een beschermgeest die in zijn huis woonde, verscheen op een avond  persoonlijk voor hem en zei: “Ik ben de beschermgeest. Jij hebt jouw bezittingen aan de Boeddha aangeboden zonder aan jouw toekomst te denken. Daarom ben jij vandaag een arme man. Daarom moet jij hem geen gaven meer brengen en jouw eigen zaken regelen en weer rijk worden.”

Anathapindika verzocht de beschermgeest om zijn huis te verlaten omdat hij zulke dingen zei. Aangezien Anathapindika geestelijk hoog ontwikkeld was, kon de beschermgeest hem niet ongehoorzaam zijn en moest daarom het pand verlaten. Hij kon nergens heen en wilde terugkeren maar was bang voor Anathapindika. Dus ging hij naar Sakka, koning van de devas. Sakka adviseerde hem om eerst een goede beurt te maken bij Anathapindika en hem daarna om vergiffenis te vragen. Sakka zei verder: “Er zijn schulden die door sommige handelaren als leningen zijn aangegaan die nog niet terugbetaald zijn aan Anathapindika. Bepaalde kostbaarheden zijn begraven door de voorouders van Anathapindika en die kostbaarheden zijn weggespoeld in de oceaan. Sommige schatten die niemand toebehoren, zijn begraven op een bepaalde plaats. Ga al deze rijkdom terughalen en vul de kamers van Anathapindika." De beschermgeest deed wat Sakka hem opdroeg, en Anathapindika werd weer rijk.

Toen de beschermgeest aan Anathapindika vertelde wat hij voor hem had gedaan, kreeg de geest toestemming om in zijn huis te wonen. Toen nam Anathapindika hem mee naar de Boeddha. Tot hen beiden zei de Boeddha: “Het kan zijn dat men niet lang geniet van de voordelen van een goede daad, of dat men een lange tijd de gevolgen van een slechte daad ondervindt, maar de tijd zal zeker komen dat goede of slechte daden vrucht zullen dragen en rijpen."[23] 

               “Ook iemand die kwaad doet, ondervindt goed zolang als het kwaad niet tot rijping komt. Maar als het vrucht draagt, ondervindt hij de slechte resultaten ervan.” [24]

“Ook een goed persoon ondervindt kwaad zolang als het goede niet tot rijping komt. Maar als het vrucht draagt, ondervindt hij de goede resultaten ervan.” [25]

Vier soorten van geluk

        Bij een andere gelegenheid sprak de Verhevene tot Anathapindika aldus:

        "Vier soorten van geluk kan het in het genot van de zintuigen levende gezinshoofd af en toe verkrijgen, namelijk:

• het geluk van het bezitten,

• het geluk van het genot,

• het geluk van vrijheid van schulden,

• het geluk van onberispelijkheid.

       

        Het geluk van bezitten bestaat hierin: een zoon uit goede familie bezit schatten die hij door eigen inspanning en vlijt rechtmatig, op eerlijke manier heeft verworven. En hij ondervindt geluk en vreugde bij de gedachte dat hij schatten bezit die hij door eigen inspanning en vlijt, op eerlijke manier verworven heeft. Dat is het geluk van bezitten.

        Het geluk van het genot bestaat hierin: een zoon uit goede familie geniet van de schatten die hij door eigen inspanning en vlijt, op eerlijke manier verworven heeft, en hij doet goede werken. Bij het denken daaraan ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van het genot.

        Het geluk van vrijheid van schulden bestaat hierin: een zoon uit goede familie is niemand iets verschuldigd, noch veel noch weinig. En bij het denken eraan dat hij niemand iets schuldig is, noch veel noch weinig, ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van vrijheid van schulden.

        Het geluk van onberispelijkheid bestaat hierin: een edele jongeling heeft onberispelijke daden verricht in werken, woorden en gedachten. Bij het denken daaraan ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van onberispelijkheid.

        Deze vier soorten van geluk kan het gezinshoofd dat in het genot van de zintuigen leeft, af en toe verkrijgen.

       

        Wie daar denkt aan het geluk van de vrijheid van schulden, en het geluk van het bezitten, wie ook de vreugden van het genot kent, en dat alles wijs onderzoekt, ziet duidelijk het geluk van beide soorten en weet dat dit geluk der wereld geen zestiende waard is van het geluk van onberispelijkheid.” [26]

Cula Subhadda, dochter van Anathapindika

Zowel Anathapindika als Ugga studeerden onder dezelfde leraar toen zij jong waren. Ugga had een zoon en Anathapindika had een dochter. Toen hun kinderen meerderjarig werden, vroeg Ugga de toestemming van Anathapindika voor het huwelijk van hun twee kinderen. Na het huwelijk moest Cula Subhadda, de dochter van Anathapindika, in het huis van haar schoonouders wonen. Ugga en zijn familie waren geen volgelingen van de Boeddha. Soms nodigden zij naakte asceten uit in hun huis. Bij zulke gelegenheden vroegen haar schoonouders aan Cula Subhadda om respect te betuigen aan die naakte asceten. Zij voelde zich verlegen en was niet gewend om naakte asceten te zien, en daarom weigerde zij te gehoorzamen. In plaats daarvan vertelde zij haar schoonmoeder over de Boeddha en zijn unieke eigenschappen.

Toen zij dit hoorde, verlangde de schoonmoeder er erg naar de Verlichte te ontmoeten. Zij stemde er zelfs mee in dat Cula Subhadda de Boeddha bij hen thuis uitnodigde voor de maaltijd. Dus maakte Cula Subhadda eten klaar en verzamelde andere gaven voor de gelegenheid. Zij ging toen naar boven, keek naar het Jetavana-klooster, bracht bloemen en wierook en dacht na over de unieke eigenschappen en deugden van de Boeddha. Toen sprak zij  haar wens uit: “Eerwaarde Heer, eerbiedig nodig ik u en uw edele monniken uit om morgen bij ons thuis te komen voor de maaltijd. Moge deze uitnodiging van mij aan u bekend worden gemaakt door dit symbool en gebaar."

         Terug in het klooster ging Anathapindika, de vader van Cula Subhadda, naar de Boeddha om hem uit te nodigen om de volgende dag de maaltijd te eten in zijn huis, maar de Verlichte antwoordde dat hij al de uitnodiging van Cula Subhadda voor de volgende dag had aangenomen. Anathapindika was verbaasd over het antwoord en zei: "Maar Eerwaarde Heer, Cula Subhadda woont niet hier in Savatthi, zij woont ver hier vandaan." De Boeddha zei: "Dat is waar, gezinshoofd, maar de goeden zijn duidelijk zichtbaar alsof zij in iemands aanwezigheid zijn, ook al leven zij op een afstand."

         De volgende dag ging de Boeddha met zijn monniken naar het huis van Ugga, de schoonvader van Cula Subhadda. Toen de schoonouders van Cula Subhadda de Boeddha in zijn pracht en glorie zagen, waren zij erg onder de indruk en zij brachten hulde aan hem. Na de gaven hield de Boeddha een religieuze toespraak. Vanaf die dag werden Ugga en zijn gezin vurige volgelingen van de Verlichte.[27]

       “Zelfs van verre, zoals de Himalaya-berg, openbaren de goeden zichzelf. De slechte personen zijn, hoewel nabij, onzichtbaar als pijlen die 's nachts worden afgeschoten.[28]

 

Sumanā, de jongste dochter van Anathapindika

        Sumanā, de jongste dochter van Anathapindika, sprak op haar sterfbed haar vader aan met “jongere broer” en stierf in vrede. Haar vader vertelde de gebeurtenis aan de Boeddha. Deze legde uit dat zij haar vader zo had toegesproken omdat zij het tweede niveau van heiligheid (sakadagami, eenmaal wederkeer) had bereikt terwijl haar vader alleen het eerste niveau van heiligheid (sotapatti, stroomintrede) had bereikt. De Verhevene vertelde verder dat Sumana wedergeboren was in de Tusita hemel.[29]

“Wie goed deed, hij verheugt zich hier en aan gene zijde; in beide staten is de weldoener gelukkig. Het verheugt hem dat hij goed heeft gedaan. Verder is hij gelukkig omdat hij naar een zalige staat is gegaan.[30]

        

Vijf gewenste dingen

De Verhevene zei eens tot Anâthapindika:

                "Er zijn vijf gewenste, begeerde, aangename dingen, die moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, namelijk: 1) een lang leven, 2) schoonheid, 3) geluk, 4) eer en 5) hemelse wedergeboorte.

                Niet door gebeden en geloften verkrijgt men die vijf aangename dingen. Want als men ze door gebeden en geloften kon verkrijgen, wie zou dan ervan afzien?

                (1) Het is niet passend voor de edele volgeling die een lang leven wenst, dat hij daarom smeekt, daarin behagen vindt of er hevig naar verlangt. Om een lang leven te krijgen moet de ernaar strevende edele volgeling het pad volgen dat naar een lang leven leidt. Want wanneer hij dat pad volgt, zal hij een hoge ouderdom bereiken; en hij zal een lang leven krijgen, zij het in de hemel of als mens.

                (2-4) Het is niet passend voor de edele volgeling die schoonheid wenst, geluk wenst, eer wenst, dat hij daarom smeekt, er behagen aan vindt of er hevig naar verlangt. Om die dingen te verkrijgen moet hij het ernaartoe leidende pad begaan. Wanneer hij dat ernaartoe leidende pad begaat, zal hij schoonheid, geluk en eer bereiken. Schoonheid, geluk en eer zal hij krijgen, zij het hemelse of menselijke.

                (5) Het is niet passend voor de edele volgeling die hemelse wedergeboorte wenst, dat hij daarom smeekt, er behagen aan vindt of er hevig naar verlangt. Om hemelse wedergeboorte te verkrijgen moet hij het ernaartoe leidende pad begaan. Wanneer hij over dat ernaartoe leidende pad gaat, dan zal hij hemelse wedergeboorte bereiken. Een leven in de hemelse werelden zal hem ten deel vallen.

                Wie een lang leven wenst, schoonheid, wie naar eer en roem begeert en ernaar streeft, en ook wie naar hemels geluk en hoge stand streeft, wie zulke hoge goederen verlangt voor zich, hem geven wijzen deze goede raad:

                Men moet zich met ernstig streven oefenen in goede werken en in edele daden. Als men zo als een wijs man serieus streeft, zal men tweevoudig heil voor zich verwerven: in deze wereld en ook in het toekomstige bestaan.        

                Wie zo op zijn heil bedacht is, hem noemt men een wijze man.[31]

                [NB. Dit geldt natuurlijk ook voor vrouwen].

        

Viervoudige zegen door geven van voedsel

                Eens sprak de Verhevene tot Anāthapindika aldus:

"Een edele lekenvolgeling die voedsel overhandigt, geeft aan de ontvanger viervoudige zegen, en wel: hij geeft lang leven, geeft schoonheid, geeft geluk, geeft kracht.

                Echter, doordat hij lang leven geeft, krijgt hij zelf een lang hemels of menselijk leven. Doordat hij schoonheid geeft, krijgt hij zelf hemelse of menselijke schoonheid. Doordat hij geluk geeft, krijgt hij zelf hemels of menselijk geluk. Doordat hij kracht geeft, krijgt hij zelf hemelse of menselijke kracht.

                Een edele lekenvolgeling, die voedsel overhandigt, geeft aan de ontvanger deze viervoudige zegen."

       

                "Wie aan zelfbedwongenen die leven van de gaven van anderen, te juister tijd in eerbied voedsel geeft, die geeft hen viervoudige grote zegen: een lang leven, schoonheid, geluk en kracht.

                Degene echter die schoonheid geeft, een lang leven, geluk en kracht, verwerft voor zich aanzien en een lang leven, overal daar waar hij in het bestaan treedt." [32]

        

Kala, de zoon van Anathapindika

Kala, de zoon van Anathapindika, bleef altijd weg als de Boeddha en zijn monniken naar hun huis kwamen. Anathapindika was bang dat, als zijn zoon zich op deze manier zou blijven gedragen, zijn toekomst erg onzeker zou zijn. Dus verleidde hij zijn zoon door hem geld aan te bieden. Hij beloofde hem honderd goudstukken te geven als hij naar het klooster zou gaan en de voorschriften één dag zou naleven. De jongeman ging daarom naar het klooster en kwam de volgende dag vroeg naar huis zonder naar een religieuze toespraak te luisteren. Zijn vader bood hem lekker eten aan, maar in plaats van het aan te nemen, eiste zijn zoon eerst het geld.

De volgende dag zei de vader: "Mijn zoon, als jij een vers van de leer van de Boeddha kunt reciteren, zal ik jou bij jouw terugkeer duizend goudstukken geven." Dus ging Kala weer naar het klooster. De Boeddha hield een preek, maar tegelijkertijd wilde hij dat Kala niets zou kunnen onthouden. Hij wist dat Kala alleen geïnteresseerd was in het geld en niet oprecht was om de Dhamma te leren. Zo moest de jongeman een enkel vers vele keren herhalen.

Omdat hij dit deed, begon hij de volledige betekenis van de Dhamma in te zien en bereikte hij het eerste niveau van heiligheid.

        De volgende morgen in de vroegte volgde hij de Boeddha en de monniken naar zijn eigen huis. Maar op die dag hoopte hij stilletjes: "Ik wou dat mijn vader mij niet het geld geeft in het bijzijn van de Boeddha. Ik wil niet dat de Boeddha weet dat ik de voorschriften alleen maar ter wille van geld heb nageleefd." Na het aanbieden van aalmoezen aan de Boeddha en de monniken bracht Anathapindika duizend goudstukken en vroeg aan Kala om ze aan te nemen, maar tot zijn verbazing weigerde deze. Toen zei Anathapindika aan de Boeddha: “Eerwaarde Heer, mijn zoon is van gedachten veranderd; hij gedraagt zich nu op een zeer edele manier." Toen vertelde hij aan de Boeddha hoe hij zijn zoon met geld had verleid om naar het klooster te gaan om de Dhamma te leren. De Boeddha antwoordde: "Anathapindika, jouw zoon heeft de Dhamma gerealiseerd die veel beter is dan de rijkdom van de universele keizer of die van de devas of die van de Brahmas."[33]

        

“Beter dan absolute heerschappij over de aarde, beter dan naar de hemel te gaan,[34] beter zelfs dan heerschappij over alle werelden, is de vrucht van iemand die in de stroom is getreden.[35]

Khema de neef van Anathapindika

Khema, de neef van Anathapindika, was niet alleen rijk, maar zag er ook heel goed uit en veel vrouwen voelden zich tot hem aangetrokken. Zij konden hem nauwelijks weerstaan en vielen natuurlijk voor hem. Khema pleegde overspel zonder wroeging. De mannen van de koning namen hem drie keer gevangen wegens seksueel wangedrag en brachten hem bij de koning. Toen hem werd meegedeeld dat Khema de neef van Anathapindika was, ondernam de koning uit respect voor Anathapindika geen enkele actie tegen Khema maar gaf hem alleen een berisping. Toen Anathapindika te weten kwam van het wangedrag van zijn neef, nam hij hem mee naar de Boeddha die Khema vermaande over de verdorvenheid van seksueel wangedrag en de ernst van de gevolgen. Daarna verbeterde de neef zijn manieren en volgde hij de ethische regels van deugdzaamheid na.[36]

“Vier tegenslagen overkomen een zorgeloze man die echtbreuk pleegt: het verwerven van fouten, verstoorde slaap, ten derde berisping en ten vierde een toestand van ellende.”

“Er is zowel het verwerven van fouten als een slechte bestemming. Kort is de vreugde van de bange man en vrouw. De koning legt een zware straf op. Laat daarom geen man de vrouw van een ander bezoeken.”[37]

Dood van Anathapindika

 Toen Anāthapindika op sterven lag, vroeg de eerwaarde Sāriputta hem niet te hechten aan de zes zintuigen noch aan de gevoelens die erdoor ontstaan, noch aan de zes elementen (inclusief ruimte en bewustzijn), noch aan de onstoffelijke meditatieve verdiepingen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, noch bewustzijn noch niet bewustzijn. Door niet meer eraan te hechten komt bevrijding.

Na de dood van Anāthapindika werd hij wedergeboren in de Tusita-hemel.[38]

Anathapindika verschijnt als devaputta in het Jetavana

Vanuit de Tusita-hemel verscheen Anathapindika als Devaputta[39] op de plek waar de Verhevene verbleef, ging terzijde staan ​​en sprak vervolgens de volgende verzen tot de Verhevene:

"Dit is het lieve Jeta park, bezocht door de gemeenschap van de wijze mensen;

het wordt bewoond door de koning van de waarheid, die mij vreugde schenkt.

Juist handelen, kennis en waarheid, morele discipline en de beste manier van leven:

daardoor worden de mensen rein, niet door afkomst of rijkdom.

Laat daarom een wijs man die zijn eigen belangen voor ogen heeft,

zorgvuldig de ware leer overwegen; op deze manier wordt hij rein.

Zoals Sāriputta aan inzicht, aan morele discipline en vrede van het gemoed,

wordt ook de bhikkhu, na de reddende kust bereikt te hebben, daarmee een uitstekende."

 

Zo sprak de Devaputta Anāthapindika. Na deze woorden begroette hij de Verhevene heel eerbiedig, ging met de rechterkant naar hem toegewend om hem heen en verdween ter plekke.

Aan het eind van de nacht vertelde de Verhevene deze gebeurtenis en de verzen aan de monniken.

De eerwaarde Ananda zei daarop tegen de Verhevene: “Heer, dat zal de Devaputta Anāthapindika zijn geweest; Anāthapindika was Sāriputta in vertrouwen toegedaan.”

De Verhevene bevestigde de woorden van Ananda.[40] 

-=o0o=-

Geraadpleegde bronnen:

Bodhi, Bhikkhu (tr.): The Discourse on the All-Embracing Net of View : The Brahmajāla Sutta and its Commentarial Exegesis. Kandy : BPS, 1978. (met bijzondere dank aan de eerw. Bhikkhu Bodhi voor zijn brief met verhelderend commentaar bij D.1).

Vinaya Pitaka, online vertaling door Klaus Mylius,

http://www.palikanon.de/vinaya/culla-vagga.html#anathapindika

Dhammananda, K. Sri (tr.): The Dhammapada. Kuala Lumpur: Sasana Abhiwurdi Wardhana Society, 1988.

Geiger, Wilhelm (Übers.) Samyutta-Nikâya. Die in Gruppen geordnete Sammlung aus dem Pâli-Kanon der Buddhisten. - 1. Band, München-Neubiberg: Benares-Verlag, 1930. - 2. Band, München-Neubiberg: Schloß, 1925.

Ireland, John D. (transl.): The Udâna. Inspired Utterances of the Buddha. BPS: Kandy, 1990.

Ñanatiloka, Bhikkhu: Die Reden des Buddha aus der "Angereihten Sammlung" - Anguttara Nikâyo - des Pâli-Kanons. Bd. 1. Das Einer-Buch - Eka-Nipâto. Übers. u. erläutert von Bhikkhu Ñanatiloka. Leipzig : Buddhistischer Verlag, [s.a.] (Heilige Schriften der Buddhisten; 1).

Nârada Thera: The Dhammapada : Pali Text and translation with stories in brief and notes. (3rd ed.). Colombo : BMS, 2522-1978. (1st ed. 1963).

Nyânaponika Thera (tr.): Anguttara Nikaya. The Discourse Collection in Numerical Order. An Anthology. Part II. Books Five to Eight. Kandy 1975. The Wheel No. 208/211.

Nyanaponika Thera (transl.): Anguttara Nikaya: An Anthology. Part III . Kandy: BPS, The Wheel No. 208/211.

Nyânatiloka, Bhikkhu (Übers.): Die Reden des Buddha aus der "Angereihten Sammlung" - Anguttara Nikâyo - des Pâli-Kanons. Bd. 4. Das Vierer-Buch (Catukka-Nipâto). Übers. von Bhikkhu Nyânatiloka. Breslau : Markgraf, 1912.

Nyanatiloka (Übers.): Die Lehrreden des Buddha aus der Angereihten Sammlung Anguttara-Nikâya. Übers. von Nyanatiloka; hrsg. von Nyanaponika. Köln: DuMont Schauberg, 1969. Neue Gesamtausgabe in fünf Bänden. 3. revid. Neuauflage. - Bd. 1. Einer- bis Dreier-Buch. - Bd. 2. Vierer-Buch. - Bd. 3. Fünfer- und Sechser-Buch. - Bd. 4. Siebener- bis Neuner-Buch. - Bd. 5. Zehner- und Elfer-Buch.

Seidenstücker, Karl: Udāna, das Buch der feierlichen Worte des Erhabenen. Eine kanonische Schrift des Pāli-Buddhismus in erstmaliger deutscher Übersetzung aus dem Urtext von Dr. Karl Seidenstücker. München-Neubiberg: Oskar Schloss Verlag, 1920. (online versie)

http://www.palikanon.com/khuddaka/ud_seidenst/ud_vorw.htm

Venkataramayya, M.: Śrāvasti. (2nd ed.) New Delhi 1981. (1st ed. 1956).

Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.) - London: PTS, 1985. (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part II). (1st ed. 1935).

http://www.palikanon.com/

http://www.palikanon.com/angutt/a.htm

http://www.palikanon.com/digha1/dn.html

==============================


[1] Vin.Pit. Cv. VI.4.

[2] Commentaar: Sudatta was de familienaam van Anāthapindika. Toen hij naar Gotama ging, dacht hij dat iedereen zijn bijnaam kende, maar niet zijn echte familienaam. "Als Gotama een Boeddha is, zal hij mij met de familienaam aanspreken." Door zijn familienaam uit te spreken bewijst de Verhevene zijn alwetendheid. Anāthapindika is van zijn Boeddhaschap overtuigt en valt voor hem neer.

[3] S.10.8.

[4] upādhi =ingrediënt: hiermee is bedoeld de toevoeging die de geest van de niet-bevrijde toekent aan de verschijnselen, tegen het advies van de Ontwaakte: “In het geziene moet enkel zijn wat gezien is; in het gehoorde moet enkel zijn wat gehoord is; in het gevoelde moet enkel zijn wat gevoeld is; in het waargenomene moet enkel zijn wat waargenomen is." (Ud. I. 10).

[5] Vin.Pit. Cv. VI.4.

[6] Vin.Pit. Cv. VI.4.

[7] Dit is het teken dat hij de maaltijd beëindigd had.

[8] Vin.Pit. Cv. VI.4.

[9] jeta betekent overwinnaar. Het Jeta-park (Jetavana) wordt daarom door sommigen omschreven als “Overwinnaars-park”.

[10] Anāthapindika probeert hier, door onmiddellijk op deze prijs in te gaan, wat prins Jeta blijkbaar helemaal niet  had verwacht, de prins op zijn "aanbod" vast te pinnen.

[11] Vin.Pit. Cv. VI.4. - Uit de plattegrond van de ruïne ervan is op te maken dat er een grote tempel was.

[12] Hij hecht zich nergens meer aan, eigent zich niets meer toe, noemt niets meer zijn eigen.

[13] Vin.Pit. Cv. VI.4.

[14] A.II.36.

[15] A.IV.60.

[16] koti = 20 stuk.

[17] A.IX.20.

[18] vgl. D.1. Brahmajala sutta

[19] Zie: 9.5. Oorzakelijk ontstaan > overdenking van de wet van oorzakelijk ontstaan; en eventueel ook: 9.5. Oorzakelijk ontstaan > Opheffing van deze hele massa van lijden

[20] De Boeddha richt zich tot Sariputta, maar het onderwerp van deze leerrede is bedoeld voor Anathapindika en zijn aanhang.

[21] A.V.179.

[22] A.IV.61; vgl. A.V.41.

[23] Dhp. verhaal IX:4 bij de verzen 119-120.

[24] Dhp. vers 119. - Een slechte persoon kan een welvarend leven leiden als resultaat van zijn goede daden in het verleden. Hij zal geluk ervaren als gevolg van het potentieel van zijn vroegere goed over het huidige kwaad, - een schijnbaar onrecht dat vaak de overhand heeft in deze wereld. Wanneer eenmaal, volgens de onverbiddelijke wet van kamma, zijn slechte daden vruchten dragen, dan ondervindt hij de pijnlijke gevolgen van zijn slechtheid.

[25] Dhp. vers 120. - Een deugdzame persoon kan, zoals vaak gebeurt, met tegenspoed te maken krijgen vanwege de mogelijkheden van zijn eerdere slechte daden boven zijn huidige goede daden. Maar zijn goede daden zullen op het juiste moment vruchten dragen en hem overvloedig geluk schenken.  

[26] A.IV.62.

[27] Dhp. verhaal XXI:8 bij vers 304.

[28] Dhp. vers 304 (21:15)

[29] Dhp. verhaal I:13 bij vers 18.

[30] Dhp. vers 18 (1:18).

[31] A.V.43, Ittha Sutta.

[32] A.IV.58; vgl. A.IV.59.

[33] Dhp. verhaal XIII:11 bij vers 178.

[34] Interne zuiverheid is veel hoger dan vergankelijke wereldse bezittingen of voorbijgaande hemelse gelukzaligheid.

[35] Dhp. vers 178 (13.12).

[36] Dhp. verhaal XXII:4 bij de verzen 309-310.

[37] Dhp. verzen 309-310 (22:4-5)

[38] M.143. (M.XV.1) Anāthapindikovāda sutta.

[39] De naam devaputta (zonen van de goden) gebruikt men voor die devata van wie de naam bekend is uit een eerder menselijk bestaan.

[40] S.2.20.   

===