Facetten van het Boeddhisme


naar Index


6.5.  Enkele bekende leken
18. De goudsmid Cunda

Copyright ©  2024 / 2567

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogpunt

De bekering van de goudsmid Cunda

soorten asceten

Laatste maaltijd bij Cunda

Hoe Cunda van blaam te zuiveren

De goudsmid Cunda

De bekering van de goudsmid Cunda

Eens verbleef de Verhevene in de buurt van Pāvā, in het mangobos van de goudsmid Cunda. Deze goudsmid ging naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en ging terzijde zitten. Toen hij was gaan zitten, zei de Verhevene tegen hem:

“Wiens regels van zuivering (soceyyāni), Cunda, spreken jou aan?”

"Heer, die regels van zuivering, die worden onderwezen door de brahmanen uit het westen, die kruikendragers zijn (kamandalukā), met mos omkranst, vuuraanbidders en dopelingen."

"Wat dan, Cunda, onderwijzen zij als regels van zuivering?"

“Heer, die brahmanen uit het westen vermanen de discipel als volgt: 'Ga, beste man, sta op tijd op van je slaapplaats en raak de grond aan. Maar als je de grond niet wilt aanraken, raak dan vochtige koemest aan. Maar als je natte koeienmest niet wilt aanraken, raak dan groen gras aan. Maar als je het groene gras niet wilt aanraken, bedien dan het vuur. Maar als je het vuur niet wilt bedienen, vereer dan met opgeheven handen de zon. Als je echter de zon niet wilt vereren, daal dan 's avonds voor de derde keer onder in het water. Zo, Heer, onderwijzen die brahmanen uit het westen de regels van zuivering, en hun regels van zuivering spreken mij aan."

"Cunda, natuurlijk onderwijzen deze brahmanen iets anders als regels van zuivering dan de zuivering in de discipline van de Edele."

“Maar Heer, hoe is de zuivering in de discipline van de Edele? Heer, moge de Verhevene mij toch de leer tonen hoe de zuivering plaatsvindt in de discipline van de Edele.”

“Cunda, dan luister en let goed op mijn woorden.”

“Ja, Heer,” gaf de goudsmid Cunda ten antwoord, en de Verhevene zei:

"Cunda, drievoudig is onzuiverheid in handelen, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Cunda, hoe nu is onzuiverheid drievoudig in handelen?

Wel Cunda, iemand brengt een levend wezen om, is wreed, bevlekt zijn handen met bloed, pleegt moord en doodslag, is zonder medegevoel voor welk levend wezen dan ook.

Hij neemt wat niet is gegeven; wat iemand anders in het dorp of bos aan have en goederen bezit, dat eigent hij zich toe met diefachtige bedoeling, hoewel het hem niet gegeven is.

Hij leidt een onjuist gedrag in zinnelijke lusten; hij vergrijpt zich aan meisjes die onder de hoede staan ​​van vader, moeder, broer, zus of familieleden, vergrijpt zich aan meisjes die onder de bescherming staan ​​van de religieuze gemeenschap (dhammarakkhitā), die aan een echtgenoot zijn beloofd (sassamika), de publiekelijk verloofden (saparidanda), tot en met degenen die verloofd zijn door het omhangen van een bloemenkrans (mālagunaparikkhittā pi).

Zo, Cunda, is onzuiverheid drievoudig in handelen.”

“Cunda, hoe nu is onzuiverheid viervoudig in woorden?

Wel, Cunda, iemand is een leugenaar. Als hij zich bevindt in een gemeentevergadering, in een (andere) bijeenkomst, onder familieleden, in het gilde, of als hij voor de rechter wordt gedagvaard en als getuige wordt ondervraagd: 'Kom, beste man, vertel wat je weet,' dan zegt hij, ook al weet hij niets: 'Ik weet het', of als hij iets weet: 'Ik weet het niet'. Hoewel hij niets heeft gezien, zegt hij 'Ik heb het gezien', of als hij iets heeft gezien: 'Ik heb het niet gezien.' Zo spreekt hij bewust een leugen ter wille van zichzelf of ter wille van iemand anders of voor het een of ander werelds voordeel.         

Hij is een lasteraar: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar weer om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier weer om die te verdelen. Zo verdeelt hij degenen die in eendracht leven, jaagt degenen op die verdeeld zijn, vindt vreugde, plezier en genot in onenigheid, en hij spreekt woorden die onenigheid bevorderen.         

Hij gebruikt grove woorden; woorden die scherp zijn, hard en die anderen verbitteren, die gevuld zijn met verwensingen en hatelijkheden en die niet leiden tot concentratie van de geest: zulke woorden gebruikt hij.

Hij kletst veel, spreekt op het verkeerde moment, onzakelijk, doelloos, niet in de geest van de leer en discipline; hij houdt toespraken die waardeloos zijn, niet ter zake, ongepast en zinloos.

Zo Cunda, is onzuiverheid viervoudig in woorden.”

“Cunda, hoe nu is onzuiverheid drievoudig in gedachten?

Cunda, iemand is hebzuchtig; wat een ander aan have en goederen heeft, daarnaar verlangt hij: 'Ach, zou toch datgene wat die ander bezit, van mij zijn.'        

Hij is vol van boosaardige geesteshouding, draagt ​​gedachten in zijn hart zoals: 'Deze wezens zullen worden gedood, zullen worden gevangen genomen, zullen worden vernietigd, zullen omkomen en zullen niet langer in leven blijven.'         

Hij heeft de verkeerde visie, de verkeerde opvatting: 'Gaven, geschenken en offers zijn nietig; er is geen vrucht of resultaat van de goede en slechte daden; er bestaat niet zoiets als deze wereld en de volgende wereld; vader, moeder en geestgeboren wezens zijn lege woorden; er zijn geen asceten en priesters van juist, volmaakt gedrag in de wereld die deze wereld en de volgende wereld zelf hebben herkend en ervaren en die ze kunnen uitleggen.'

Zo, Cunda, is onzuiverheid drieledig in gedachten.”

“Cunda, dit zijn de tien onheilzame paden van handelen. Of de persoon die op deze tien onheilzame paden van handelen gaat, nu op tijd van zijn slaapplaats opstaat en aarde aanraakt of niet, hij blijft onrein. Of hij de natte koeienmest nu aanraakt of niet, hij blijft onrein. Of hij nu het groene gras aanraakt of niet, hij blijft onrein. Of hij nu het vuur bedient of niet, hij blijft onrein. Of hij nu met opgeheven handen de zon vereert of niet, hij blijft onrein. Of hij nu 's avonds voor de derde keer in het water onderduikt of niet, hij blijft onrein. En waarom? Wel, omdat deze tien onheilzame paden van handelen onrein zijn en onrein maken. Vanwege het gaan op deze tien onheilzame paden van handelen is er een hel, is er een baarmoeder van dieren, is er een rijk van geesten en wat er verder nog bestaat aan paden van lijden.”

"Cunda, drievoudig is zuiverheid in handelen, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Cunda, hoe nu is zuiverheid drievoudig in handelen?

Wel Cunda, iemand vermijdt het doden, ziet af van doden, stok en wapen legt hij af en hij is vervult van tederheid en liefde; voor alle wezens en schepselen voelt hij liefdevolle vriendelijkheid en medeleven.

Hij vermijdt het stelen, ziet af van het nemen wat niet is gegeven; wat iemand anders in het dorp of bos aan have en goederen bezit, dat eigent hij zich niet toe met diefachtige bedoeling, omdat het hem niet gegeven is.

Hij vermijdt het onjuist gedrag in zinnelijke lusten; hij vergrijpt zich niet aan meisjes die onder de hoede staan ​​van vader, moeder, broer, zus of familieleden, vergrijpt zich niet aan meisjes die onder de bescherming staan ​​van de religieuze gemeenschap, die aan een echtgenoot beloofd zijn, de publiekelijk verloofden tot en met degenen die verloofd zijn door door het omhangen van een bloemenkrans.         

Cunda, zo is zuiverheid drievoudig in handelen.”

“Cunda, hoe nu is zuiverheid viervoudig in woorden?

Wel, Cunda, iemand vermijdt het liegen, onthoudt zich van leugens. Als hij zich bevindt in een gemeentevergadering, in een (andere) bijeenkomst, onder familieleden, in het gilde, of als hij voor de rechter wordt gedagvaard en als getuige wordt ondervraagd: 'Kom, beste man, vertel wat je weet,' dan zegt hij, als hij niets weet: 'Ik weet het niet', of als hij iets weet: 'Ik weet het.’ Als hij niets heeft gezien, zegt hij 'Ik heb niets gezien,’ of als hij iets heeft gezien: 'Ik heb het gezien.' Zo spreekt hij noch ter wille van zichzelf noch ter wille van iemand anders noch voor het een of ander werelds voordeel bewust een leugen.

Hij vermijdt het lasteren, onthoudt zich van lasteren: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar niet weer om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier niet weer om die te verdelen. Zo verenigt hij degenen die verdeeld waren, vestigt degenen die verbonden zijn, hij houdt van eendracht, aan eendracht vindt hij vreugde, plezier en genot, en hij spreekt woorden die eendracht bevorderen. Hij vermijdt grove woorden, van het gebruik van grove woorden ziet hij af; milde woorden die aangenaam zijn voor het oor, lieflijk, die ter harte gaan, beleefd, die anderen gelukkig maken en vreugde brengen: zulke woorden gebruikt hij.

Hij vermijdt dwaas geklets, ziet af van dwaas geklets, hij spreekt op de juiste tijd, zakelijk, doeltreffend, in de geest van de leer en discipline; hij houdt toespraken die vol waarde zijn, kundig, ter zake, gepast en doelmatig.

Zo Cunda, is zuiverheid viervoudig in woorden.”        

“Cunda, hoe is zuiverheid drievoudig in gedachten?

Cunda, iemand is zonder hebzucht; wat een ander aan have en goederen heeft, daarnaar verlangt hij niet.        

Hij heeft geen boosaardige geesteshouding, draagt onverdorven ​​gedachten in zijn hart zoals: 'Mogen deze wezens toch zonder iets slechts en zonden problemen zijn, en mogen zij een gelukkig leven leiden zonder lijden.'

Hij heeft de juiste visie, de juiste opvatting: 'Gaven, geschenken en offers zijn niet waardeloos; er is een vrucht en resultaat van de goede en slechte daden; er bestaat zowel deze wereld alsook de volgende wereld; vader, moeder en geestgeboren wezens zijn geen lege woorden; er zijn in de wereld asceten en priesters van juist, volmaakt gedrag die deze wereld en de volgende wereld zelf hebben herkend en ervaren en die ze kunnen uitleggen.'

Zo, Cunda, is zuiverheid drieledig in gedachten.”        

“Cunda, dit zijn de tien heilzame paden van handelen. Of de persoon die op deze tien heilzame paden van handelen gaat, nu op tijd van zijn slaapplaats opstaat en aarde aanraakt of niet, hij blijft rein. Of hij de natte koeienmest nu aanraakt of niet, hij blijft rein. Of hij nu het groene gras aanraakt of niet, hij blijft rein. Of hij nu het vuur bedient of niet, hij blijft rein. Of hij nu met opgeheven handen de zon vereert of niet, hij blijft rein. Of hij nu 's avonds voor de derde keer in het water onderduikt of niet, hij blijft rein. En waarom? Wel, omdat deze tien heilzame paden van handelen rein zijn en rein maken. Vanwege het gaan op deze tien heilzame paden van handelen zijn er de hemelse wezens, zijn er menselijke wezens en is er wat er verder nog bestaat aan gelukkige paden.”

Na deze woorden zei Cunda, de smid, aan de Verhevene:

“Uitstekend, Heer; voortreffelijk. U hebt heel helder en duidelijk de leer op veel manieren belicht. Ik neem mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. Moge de Verhevene mij vanaf deze dag beschouwen als een volgeling die zijn hele leven zijn toevlucht heeft genomen.” (A.x.176)

soorten asceten

Eens verbleef de Verhevene te Pāva. De goudsmid Cunda nodigde daar de Boeddha en de gemeenschap van de monniken uit voor de maaltijd. Tijdens het maal merkte Cunda dat een monnik zich een gouden beker toeëigende. Zonder dit voorval uitdrukkelijk te vermelden, stelde de goudsmid daarop aan de Verhevene de vraag:

“Gij wijze met rijkelijke wijsheid, de Boeddha, Heer van de leer, die vrij is van begeerte, hoogste der mensen, de beste van alle leiders, zegt mij hoeveel soorten asceten zijn er in de wereld?”

De Verhevene gaf ten antwoord: “Er zijn niet meer dan vier soorten van asceten, namelijk: (1) de meester van het pad; (2) de verkondiger van het pad; (3) degene die op het pad leeft; en (4) de verderver van het pad.”

Cunda vroeg nadere uitleg: “Wie wordt door Ontwaakten meester van het pad genoemd? Hoe is men een onvergelijkbare verkondiger van het pad? Toon mij a.u.b. degene die op het pad leeft, en leg me a.u.b. ook uit wie een verderver van het pad is.”

“Degene die vrij is van twijfel en ook van de prikkel (van zelfzucht), die zonder verlangen is en die vreugde schept in Nibbāna, deze persoon wordt door Ontwaakten aangeduid als meester van het pad. Hij is een leider van deze wereld met haar goden.

Wie het hoogste als hoogste kent[1] en dat ook verkondigt en de leer juist uitlegt, hij heet een wijze, een vernietiger van twijfel, zonder opwelling van wensen; hij is de verkondiger van het pad.[2]
         
        Wie op het spoor leeft van deze leer welke zo goed verkondigd is, wie op het pad leeft, beteugeld en oplettend, wie onberispelijke wegen
[3] bewandelt, hem noemt men iemand die op het pad leeft.[4]

Wie de kleding van deugdzamen aanneemt, zich voordringt, brutaal is, een bederver van gezinnen,[5] een huichelaar, en wie teugelloos en praatziek, vermomd rondloopt, die is een verderver van het pad.[6]

Als de ervaren, wijze leek die een volgeling is van de edelen, de aard van deze vier soorten personen heeft doorzien, dan weet hij dat niet allen gelijk zijn aan de laatste. Omdat hij dit inziet, verlaat hem het vertrouwen niet. Hoe ook zou hij de onverdorvene gelijk kunnen stellen aan de verdorvene; hoe de reine aan de onreine?!”[7]

Laatste maaltijd bij Cunda

 Eens was de Verhevene samen met een grote groep monniken onderweg in het land van de Mallas en kwam te Pāvā aan. Te Pāvā verbleef de Verhevene in het mango-park van de goudsmid Cunda.[8] De goudsmid Cunda vernam dat de Verhevene met de monniken in zijn mango-park verbleef. Daarop begaf zich de goudsmid Cunda naar de Verhevene, knielde voor hem neer met het hoofd tot op de grond en ging terzijde zitten. De Verhevene onderwees nu de goudsmid Cunda met een gesprek over de leer, spoorde hem aan, stichtte en verblijdde hem. Toen zei de goudsmid Cunda aan de Verhevene: "Moge toch de Verhevene met de gemeenschap van de monniken voor morgen mijn uitnodiging voor de maaltijd aannemen.” Zwijgend stemde de Verhevene toe. Toen de goudsmid Cunda zeker was van de toezegging, stond hij op en knielde voor hem neer met het hoofd tot op de grond, waarna hij vertrok met zijn rechterschouder naar de Verhevene toegewend.

Toen de nacht beëindigd was liet de goudsmid Cunda in zijn eigen woning uitgelezen vaste en vloeibare spijzen toebereiden, waarbij een hoeveelheid varkensragout, en toen alles klaar was deelde hij het de Verhevene mede met de woorden: "Heer, het is zover, de maaltijd is klaar."

Toen stond de Verhevene in de voormiddag op, nam oppergewaad en nap en ging met de gemeenschap van de monniken naar de woning van de goudsmid Cunda. Daar ging hij op de voor hem gereedgemaakte zitplaats zitten en zei aan de goudsmid Cunda: “Wat jij daar aan varkensragout hebt laten klaarmaken, Cunda, bedien mij daarmee; en wat jij aan andere spijzen hebt laten klaarmaken, bedien daarmee de gemeenschap van de monniken.” – “Ja, Heer,” gaf de goudsmid Cunda aan de Verhevene ten antwoord en bediende de Verhevene met varkensragout en de gemeenschap van de monniken met de andere gerechten.

Toen zei de Verhevene aan de goudsmid Cunda: “Wat er aan varkensragout overblijft, Cunda, begraaf dat in een kuil. Want in de wereld met haar goden, haar Māras en haar Brahmas, met haar schare boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen zie ik niemand die deze ragout, na hem genoten te hebben, volledig zou kunnen verteren, uitgezonderd alleen de Volmaakte.”[9] 

          “Ja, Eerwaarde Heer,” gaf de goudsmid Cunda aan de Verhevene ten antwoord. Wat er aan varkensragout overgebleven was, begroef hij in een kuil. Daarna begaf hij zich naar de Verhevene, knielde voor hem neer met het hoofd tot op de grond en ging terzijde neerzitten. De Verhevene onderwees de goudsmid Cunda toen in de leer, spoorde hem aan, stichtte en verblijdde hem. Hierna stond Cunda op en vertrok.

Hoe Cunda van blaam te zuiveren

         Spoedig daarna werd de Verhevene door een zware ziekte getroffen.[10] De ziekte die eerder door de Boeddha was onderdrukt, kwam weer op na de maaltijd bij Cunda. Die ziekte was dus niet te wijten aan die maaltijd. Daarom zei de Boeddha dat Cunda van blaam moest worden gezuiverd. De Verhevene sprak tot de eerwaarde Ānanda: “Het zou kunnen zijn, Ananda, dat iemand de goudsmid Cunda verwijten zal maken door te zeggen: ‘Vriend Cunda, dat is een verlies voor jou, dat heb je slecht getroffen dat de Volmaakte uiteindelijk Nibbana bereikte na de laatste maaltijd die hij van jou heeft ontvangen.’ Zulke verwijten moeten op de volgende manier afgeweerd worden: ‘Vriend Cunda, dat is een winst voor jou, dat is een groot voordeel voor jou dat de Tathagata uiteindelijk Nibbana bereikte nadat hij zijn laatste maaltijd van jou heeft ontvangen. Want uit de mond van de Verhevene zelf heb ik het gehoord, vriend Cunda, uit de mond van de Verhevene zelf heb ik het vernomen: De volgende twee aalmoezengaven hebben gelijke vrucht, hebben gelijk resultaat, brengen veel grotere vrucht en veel groter voordeel dan enige andere gave van voedsel, namelijk: de aalmoezengave [van Sujata] na het eten waarvan de Volmaakte de hoogste Verlichting verwerkelijkte en de aalmoezengave [van Cunda] na het eten waarvan de Volmaakte uiteindelijk Nibbana bereikte in het Nibbana-element zonder rest. Deze twee aalmoezengaven hebben gelijke vrucht, hebben gelijk resultaat, brengen veel grotere vrucht en veel groter voordeel dan enige andere gave van voedsel. De geachte goudsmid Cunda heeft met die daad verdiensten opgehoopt die tot lang leven leiden, tot schoonheid, geluk, tot hemelse wedergeboorte, tot hoog aanzien, en tot macht.’ Op deze manier, Ānanda, moeten eventuele verwijten tegen de goudsmid Cunda teruggewezen worden.”[11]

◻  ◻  ◻


[1] Het hoogste (param) is het Nibbana. - ‘Wie het hoogste als hoogste kent’ zal betrekking hebben op het Nibbana nog in dit leven (ditth'eva-dhamma-nibbānam, letterlijk: in deze zichtbare toestand). Dit wil zeggen, Nibbāna is hier; het is geen transcendent oord aan gene zijde.

[2] De verkondiger van het pad is volgens het commentaar de neigingsvrije asceet, de volmaakte heilige.

Hij verkondigt de leer hier en hij doet dat precies. Dit is wellicht een toespeling op die bekende karakterisering van de leer als zichtbaar (sanditthiko) en uitnodigend (ehipassiko, "kom en zie").

Zowel het doel als de weg worden aangeduid als iets dat onmiddellijk tegenwoordig is, iets waarnaar men als het ware met de vinger kan wijzen: ‘Hier is het.’

[3] ‘onberispelijke wegen’. Commentaar: "de 37 faktoren die naar de Verlichting leiden. (Zie 9.4. Factoren van Verlichting)

[4] ‘Iemand die op het pad leeft’ is volgens het commentaar ofwel de asceet die een hoge oefenende is (sekha-samana), d.w.z. die zich op de eerste drie van de vier niveaus van heiligheid bevindt; ofwel iemand die een deugdzame wereldling is.

[5] ‘een bederver van gezinnen’. Commentaar: “Hij verderft door zijn onpassend gedrag het vertrouwen van de gezinnen (in de Orde van de monniken).”

[6] De verderver van het pad is de schijn-asceet, degene die alleen de naam asceet heeft, degene die “voor zich het eigen bovennatuurlijke pad en voor anderen het pad van goede wedergeboorte verderft (omdat zij in hun vertrouwen teleurgesteld zijn).”

[7] Sn. I.5. (verzen 83-90) Cunda Sutta - De vier soorten asceten

[8] Volgens het commentaar bij Ud.VIII.5 bereikte Cunda het eerste niveau van heiligheid toen hij de Verhevene voor de eerste keer zag. Hij liet in zijn mango-tuin een geparfumeerde hut voor de Boeddha bouwen en daarna een klooster met o.a. een toehoordershal, hutten voor de monniken, paviljoenen en looppaden.

[9] De uitleg van het commentaar is dat alle devas van het wereldsysteem er smaakstof in deden; daarom kon niemand anders het eten verteren.

[10] Geen van de Chinese versies vermeldt de ziekte van de Boeddha als gevolg van Cunda’s maaltijd, behalve één. Daarin wordt Cunda voor zijn maaltijd door de Boeddha geprezen waarna de laatste ziek wordt. De andere versies bevatten de episode van een slechte monnik die een kostbare kom steelt tijdens de maaltijd bij Cunda. Omdat de ziekte na de maaltijd in de meeste Chinese versies niet vermeld wordt, is aan te nemen dat door latere volgelingen van de Boeddha dit gedeelte ingevoegd is om de schuld voor die ziekte aan Cunda te geven.

[11] Ud. 8.5.

===