Copyright © 2024 / 2567 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogpunt |
De zichtbare vruchten van aalmoezen geven
Eens verbleef de Verhevene in het grote bos bij Vesālī, in de hal van het gevelhuis. In die tijd nu zaten talrijke zeer gerespecteerde Licchaviers bij elkaar in het gemeentehuis en prezen op veel manieren de Verlichte, zijn leer en de gemeenschap van de monniken. Ook de veldheer Sīha, een volgeling van de Nigantas[1], bevond zich in die tijd bij de bijeenkomst. En de veldheer Sīha dacht: “Ongetwijfeld moet deze Verhevene een heilige zijn, een volmaakt Verlichte; en juist daarom prijzen deze zeer gerespecteerde Licchaviers op veel manieren de Verlichte, zijn leer en de gemeenschap van de monniken. Dus wil ik toch deze Verhevene gaan bezoeken, de Heilige, volmaakt Verlichte." En de veldheer Sīha ging naar de Nigantha Nāthaputta en zei tegen hem:
“Heer, ik wil graag de asceet Gotama bezoeken.” - "Hoe, Sīha? Jij, die in activiteit gelooft, wilt de asceet Gotama bezoeken die de passiviteit onderwijst? De passiviteit onderwijst immers de asceet Gotama; met het doel van passiviteit verkondigt hij de leer, en in die zin voedt hij zijn discipelen op." En de beslissing om de Verhevene te bezoeken verdween bij de veldheer Sīha.
Een tweede keer herhaalde zich dit op gelijke manier als bovenstaand. En ook een derde keer waren veel zeer gerespecteerde Licchaviers bij elkaar in het gemeentehuis en prezen op veel manieren de Verlichte, zijn leer en de gemeenschap van de monniken. En ook een derde keer dacht de veldheer Sīha: “Ongetwijfeld moet deze Verhevene een heilige zijn, een volmaakt Verlichte; en juist daarom prijzen deze zeer gerespecteerde Licchaviers op veel manieren de Verlichte, zijn leer en de gemeenschap van de monniken. Of ik nu de Niganthas vraag of niet, wat kunnen zij mij aandoen? Dus zal ik, zonder de Niganthas te vragen, deze Verhevene een bezoek brengen, de Heilige, volmaakt Verlichte.”
En de veldheer Sīha reed met een gevolg van vijfhonderd wagens in de namiddag naar buiten uit Vesālī, om de Verlichte te bezoeken. Toen hij zover was gereden als de rijweg reikte, stapte hij uit de wagen en ging te voet verder. Toen de veldheer Sīha bij de Verhevene was aangekomen, begroette hij hem eerbiedig, ging terzijde zitten en zei tegen de Verhevene:
"Heer, ik heb gehoord dat de asceet Gotama de passiviteit onderwijst, dat hij zijn leer verkondigt met het doel van de passiviteit en zijn discipelen in deze zin opvoedt. Heer, degenen nu die zulke dingen zeggen, vermelden zij daarmee wel de woorden van de Verhevene en beschuldigen ze hem soms niet valselijk? Leggen ze dit uit volgens zijn leer, zodat de betreffende uitspraak niet onjuist blijkt te zijn? Voorwaar, Heer, wij wensen de Verhevene niet vals te beschuldigen."
“Sīha, in één opzicht kan men van mij terecht beweren dat ik de passiviteit onderwijs, in een ander opzicht echter dat ik de activiteit onderwijs. Sīha, in één opzicht kan men mij terecht aanduiden als een leraar van de vernietiging, als een verachter, een ontkenner, een kweller, een verschoppeling. Maar Sīha, in een ander opzicht kan men van mij terecht beweren dat ik iemand ben die troost geeft, die de leer verkondigt tot troost en in die zin mijn discipelen opvoedt.
Sīha, ik onderwijs namelijk het niet uitoefenen van een slecht gedrag in daden, woorden en gedachten, onderwijs het niet uitoefenen van de veelvoudige slechte, onheilzame dingen. In dit opzicht zou men natuurlijk terecht kunnen zeggen dat de asceet Gotama de passiviteit onderwijst, dat hij met het doel van passiviteit zijn leer verkondigt, en dat hij in die zin zijn discipelen opvoedt. Maar ik onderwijs ook de uitoefening van een goed gedrag in daden, woorden en gedachten, onderwijs de uitoefening van de veelvoudige heilzame dingen. Sīha, in deze zin kan men dus van mij terecht zeggen dat ik de activiteit onderwijs, dat ik tot doel van de activiteit mijn leer verkondig en dat ik in deze zin mijn discipelen opvoed.
Sīha, natuurlijk onderwijs ik de vernietiging van begeerte, haat en verblinding, onderwijs de vernietiging van de veelvuldige slechte, onheilzame dingen. In dit opzicht zou men inderdaad terecht kunnen zeggen dat de asceet Gotama de vernietiging onderwijst; dat hij tot doel van de vernietiging zijn leer verkondigt en in deze zin zijn discipelen opvoedt.
Sīha, natuurlijk veracht ik het slechte gedrag in daden, woorden en gedachten, veracht het uitoefenen van slechte, onheilzame dingen. In deze zin zou men inderdaad terecht kunnen zeggen dat de asceet Gotama een verachter is, dat hij met het doel van de verachting zijn leer verkondigt en dat hij in die zin zijn discipelen opvoedt.
Sīha, natuurlijk toon ik een leer tot ontkenning van begeerte, haat en verblinding, tot ontkenning van de veelvuldige slechte, onheilzame dingen. In deze zin zou men inderdaad terecht kunnen zeggen dat de asceet Gotama een ontkenner is, dat hij met het doel van de ontkenning zijn leer verkondigt en dat hij in die zin zijn discipelen opvoedt.
Sīha, natuurlijk zeg ik dat men de slechte, onheilzame dingen moet neerkwellen, het slechte gedrag in daden, woorden en gedachten. Sīha, in wie echter die neer te kwellen, slechte, onheilzame dingen overwonnen zijn, met de wortel verwoest, als een waaierpalm aan de grond ontrukt, vernietigd en niet meer onderhevig aan nieuw ontstaan, die noem ik een kweller. Sīha, in de Volmaakte nu zijn die neer te kwellen, slechte, onheilzame dingen overwonnen, met de wortel verwoest, als een waaierpalm aan de grond ontrukt, vernietigd en niet meer onderhevig aan nieuw ontstaan. In dit opzicht zou men natuurlijk terecht kunnen zeggen dat de asceet Gotama een kweller is, dat hij met het doel van het kwellen zijn leer verkondigt, en dat hij in die zin zijn discipelen opvoedt.
Sīha, voor wie de toekomstige schoot, de wedergeboorte, overwonnen is, met de wortel verwoest, als een waaierpalm aan de grond ontrukt, vernietigd en niet meer onderhevig aan nieuw ontstaan, die noem ik een verschoppeling. Sīha, voor de Volmaakte nu is de toekomstige schoot, de wedergeboorte, overwonnen, met de wortel verwoest, als een waaierpalm aan de grond ontrukt, vernietigd en niet meer onderhevig aan nieuw ontstaan. In dit opzicht zou men natuurlijk terecht kunnen zeggen dat de asceet Gotama een verschoppeling is, dat hij met het doel van het verschoppen zijn leer verkondigt, en dat hij in die zin zijn discipelen opvoedt.
Sīha, ik breng de hoogste troost; om te troosten verkondig ik mijn leer, en in die zin voed ik mijn discipelen op. Sīha, in dit opzicht kan men van mij terecht zeggen: ‘De asceet Gotama is een trooster, om te troosten verkondigt hij zijn leer, en in deze zin voedt hij zijn discipelen op.’ ”
Op deze woorden zei de veldheer Sīha aan de Verhevene: “Voortreffelijk Heer. Heel duidelijk en helder is de leer op veel manieren uitgelegd. Ik neem mijn toevlucht tot heer Gotama, tot zijn leer en tot de gemeenschap van de monniken. Heer Gotama kan mij als een lekenvolgeling beschouwen, als iemand die vanaf nu tot aan het einde van mijn leven toevlucht heeft genomen.”
“Sīha, overleg wat je doet. Voor zulke bekende mensen zoals jij het bent, is het goed om met overleg te handelen.”
“Daardoor, Heer, dat de Verhevene zo tot mij spreekt, heeft de Verhevene mij nog meer vreugde en geluk geschonken. Want Heer, als personen met een ander geloof mij tot hun volgeling hadden verworven, dan zouden zij door heel Vesali een vlag ronddragen en uitroepen: 'De veldheer Sīha is tot onze discipelen toegetreden.' De Verhevene echter zegt mij dat ik moet overleggen wat ik doe; dat het voor bekende mensen zoals ik goed is om met overleg te handelen. Voor de tweede keer neem ik mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. De Verhevene moge mij beschouwen als volgeling die van nu af aan voor het leven toevlucht heeft genomen.”
"Lange tijd, Sīha, was je huis als het ware een bron voor de Niganthas. Moge je daarom daaraan denken, wanneer zij naar jouw huis komen, om aan hen aalmoezenvoedsel te geven."
"Heer, daardoor dat de Verhevene zo tot mij spreekt, heeft hij mij nog meer vreugde en geluk geschonken. Want Heer, er wordt verteld dat de asceet Gotama zegt dat men alleen aan hem gaven moet geven, niet aan anderen; dat men alleen aan zijn discipelen moet geven, niet aan de discipelen van anderen; dat de asceet Gotama zegt dat alleen wat aan hem en aan zijn discipelen is geschonken, grote zegeningen brengt, niet wat aan anderen is geschonken.' Nu echter spoort de Verhevene mij ertoe aan om ook aan de Niganthas aalmoezen te geven. Heer, daarvoor zal ik de juiste tijd weten. Voor de derde keer, Heer, neem ik nu mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. De Verhevene moge mij beschouwen als volgeling die van nu af aan voor het leven zijn toevlucht heeft genomen."
En de Verhevene gaf de veldheer Sīha een stapsgewijze onderrichting over de vrijgevigheid, de deugdzaamheid, de hemelse werelden, en hij belichtte de ellende, de gebrekkigheid en onreinheid van de zinnelijke lusten en de zegen van de verzaking. Maar toen de Verhevene merkte dat de geest van de veldheer Sīha rijp was, soepel, zonder innerlijke belemmeringen, in een verheven gemoedstoestand en vol vertrouwen, toen toonde hij de verkondiging van de leer die aan de verlichte mensen eigen is: de leer van dukkha, van het ontstaan van dukkha, van de opheffing van dukkha en van het pad naar de opheffing ervan. En net zoals een rein, smetteloos gewaad onmiddellijk kleur aanneemt, evenzo ging bij de veldheer Sīha, terwijl hij nog op zijn zitplaats zat, het onbezoedelde, smetteloze oog voor de leer open: 'Alles wat ontstaat, moet vergaan.'[2]
En de leer ziende, de leer verwerkelijkende, de leer kennende, de leer doordringende, aan twijfel ontsnapt, van wankelen bevrijd, door geen ander beïnvloed[3] tot de instructie van de meester, zei de veldheer Sīha aan de Verhevene aldus: "Heer, moge de Verhevene mij voor morgen de maaltijd toezeggen, samen met de gemeenschap van de monniken." Zwijgend gaf de Verhevene zijn toestemming te kennen. Toen nu de veldheer Siha merkte dat de Verhevene had toegestemd, stond hij op van zijn zitplaats, begroette de Verhevene met eerbied en met zijn rechterkant naar hem toegekeerd vertrok hij.
Daarop gaf de veldheer Sīha aan een man het bevel: "Ga, beste man, en zorg voor vers vlees."[4] Toen nu die nacht was afgelopen, liet de veldheer Sīha in zijn huis voortreffelijk vast en zacht voedsel bereiden en daarna aan de Verhevene de tijd aankondigen: "Het is nu tijd, Heer. De maaltijd is klaar."
En de Verhevene kleedde zich in de vroege morgen aan, nam oppergewaad en aalmoezennap en ging naar het huis van de veldheer Siha. Daar aangekomen nam hij plaats op de voorbereide zitplaats, samen met de gemeenschap van de monniken.
Op dat uur echter trokken de Niganthas in groten getale door Vesālī, van straat tot straat en van plein tot plein, en met opgeheven handen riepen zij uit: “De veldheer Sīha heeft een groot dier geslacht en voor de asceet Gotama als maaltijd klaargemaakt. De asceet Gotama echter geniet bewust van het vlees dat speciaal voor hem is bereid, is dus verantwoordelijk voor de daad."[5]
En een man kwam naar de veldheer Sīha en fluisterde in zijn oor: 'Weet, eerwaarde heer[6], dat de Niganthas in grote getale in Vesālī van straat naar straat en van plein tot plein gaan en met opgeheven handen roepen: 'De veldheer Sīha heeft een groot dier geslacht en voor de asceet Gotama tot maaltijd klaargemaakt. De asceet Gotama echter geniet bewust van het vlees dat speciaal voor hem is bereid, is dus verantwoordelijk voor de daad.'”
"Genoeg daarvan, beste man. Al lange tijd hebben die geachte mensen er plezier in om de Verhevene, zijn leer en zijn gemeenschap van monniken te beledigen. Die geachte mensen worden er niet moe van de Verhevene op een valse, ijdele, leugenachtige, onware manier te beschuldigen. Ik wil niet graag opzettelijk een wezen van het leven beroven."
De veldheer Sīha nu bediende en verzorgde eigenhandig de gemeenschap van de monniken met de Verhevene aan het hoofd, met voortreffelijke harde en zachte gerechten. Zodra nu de veldheer Siha merkte dat de Verhevene klaar was met eten en de handen van de aalmoezennap had teruggenomen, ging hij terzijde zitten. En de Verhevene onderwees de veldheer Sīha in woorden van de leer, vermaande, bemoedigde hem en spoorde hem aan. Daarna stond hij van zijn zitplaats op en vertrok.[7]
Eens vertoefde de Verhevene in het grote bos bij Vesali, in de hal van het gevelhuis. De veldheer Siha ging toen naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei:
“Heer, is het mogelijk een zichtbare vrucht van het geven van aalmoezen aan te tonen?”
“Siha, dat is mogelijk. De gever is veel mensen lief en aangenaam. Dat is een zichtbare vrucht van aalmoezen geven. Verder zoeken goede, edele mensen omgang met iemand die gaven geeft. Ook dat is een zichtbare vrucht van aalmoezen geven. Verder verspreidt zich over de gever van gaven een goede faam. Verder, tot welke vergadering een gever ook gaat, hetzij van edelen, brahmanen, gezinshoofden of asceten, daar treedt hij vol zekerheid op, vrij van bevangenheid. Verder komt de gever na de dood in een gelukkige sfeer van bestaan, in een hemelse wereld.“
Na deze woorden zei de veldheer Siha tot de Verhevene: “Wat deze door de Verhevene genoemde vruchten van aalmoezen geven betreft, zo ken ik vier ervan uit eigen ervaring. Want ik geef aalmoezen, ben veel mensen dierbaar; goede, edele mensen zoeken mijn omgang, en een goede faam heeft zich over mij verspreid. In elke vergadering treed ik vol zekerheid op, onbevangen. "En wat betreft de vrucht na de dood, zo vertrouw ik daarbij op de woorden van de Verhevene.”
"Geliefd is wie geeft; hem zoeken velen op. Een goede naam wordt hem deelachtig; zijn aanzien groeit. Vrij van verwarring treedt hij onder de mensen, vol zekerheid, omdat hij niet gierig is. Daarom geven alle wijzen gaven, de laster van de gierigheid schuwend, op hun heil bedacht. Dan zullen zij lange tijd in de hemel vertoeven en worden zij gelukkig onder de hemelse wezens.
De toegang voor zich openend door hun goede daden wanneer vrijgevigen uit dit leven heengaan, zelflichtend zullen zij door de hemelse sferen gaan, zich verheugend in geluk, welgemoed en vrolijk, in het volle bezit van de vreugden der zinnen zullen zij daar leven.
Het woord van de heilige, de Bevrijde navolgend, zal de volgeling van de Verlichte hemels geluk ondervinden.”[8]
◻ ◻ ◻
[1] Commentaar: In India waren drie hoofdsponsoren van de Nigantas (Jainas): in Nālanda het gezinshoofd Upali (zie M. 56), in Kapilavatthu de Sakya Vappo (A.IV.195) en in Vesālī de veldheer Sīha.
[2] Deze uitspraak geeft in de teksten altijd het bereiken van de stroomintrede (sotāpatti) aan.
[3] Commentaar: door geen ander beïnvloed in zijn vertrouwen.
[4] pavatta-mamsa; commentaar: Neem geld en zoek in de bazaar naar "op normale manier ten deel gevallen" (pakatiyā pavattam) en (voor monniken) toegestaan vlees (kappiya-mamsa), d.w.z. niet van dieren die zijn geslacht of die tijdens de jacht zijn gedood.
[5] De visie van de Niganthas was dat de helft van de morele schuld op de gever en de andere helft op de ontvanger viel.
[6] Dit is de enige passage die bekend is, waar iemand die in het wereldse leven staat, wordt aangesproken met de respectvolle aanspreektitel bhante.
[7] A.VIII.12.