Facetten van het Boeddhisme


naar INDEX 


5.2.4.10. Anguttara Nikaya, Dasaka-nipata, het boek van tien

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Anguttara Nikaya

Dasaka-Nipata

Het boek van tien

Indeling

        

Het Dasaka-Nipata, het boek van tien, is verdeeld in 23 vaggas of hoofdstukken, met 219 suttas.[1]

Hoofdstuk 1. ānisamsa-vagga (A.X.1-10)

A.X.1. Zegen van deugdzaamheid

A.X.2. Wetmatigheid van geestelijke ontwikkeling

A.X.6. Concentratie I

A.X.7. Concentratie II

A.X.8. Volmaaktheid in het monnikschap

A.X.9-10. Volmaaktheid in het monnikschap II-III

Hoofdstuk 2. nātha-vagga (A.X.11-20)

     A.X.11. vijf eigenschappen tot steun voor de bevrijding

A.X.12. De meest verheven mens

A.X.13. De tien boeien

A.X.14. Vijf geestelijke hindernissen en vijf verwikkelingen van de geest

A.X.15. Energiek streven - het begin van alle goede dingen

A.X.16. Tien mensen die eer waard zijn

A.X.17. Beschermingen I

A.X.18. Beschermingen II

A.X.20 De tien oorden van de edelen

Hoofdstuk 3. mahā-vagga (A.X.21-30)

A.X.21. Het leeuwengebrul van de Volmaakte – de tien krachten van een Tathagata

A.X.23. Wegen van overwinning

A.X.25 De tien kasina oefeningen

A.X.29. Vergankelijkheid van alles - Pathama-kosala Sutta

A.X.30. Eerbetoon door koning Pasenadi

Hoofdstuk 4. upāli-vagga (A.X.31-40)

A.X.31. Doel van de discipline

A.X.35. Splitsing in de Orde - I (Upāli)

A.X.36. Eensgezindheid in de Orde - I (Upāli)

A.X.37-38. Splitsing in de Orde - II (Ananda)

A.X.39-40. Eensgezindheid in de Orde - II (Ananda)

Hoofdstuk 5. akkosa-vagga (A.X.41-50)

A.X.46. De achtvoudige feestdag; uposatha

A.X.47. Redenen voor slechte en goede daden

A.X.48. Tien contemplaties voor de monnik

A.X.49. Met het lichaam verbonden

Hoofdstuk 6. sacitta-vagga (A.X.51-60)

A.X.51. Zelfonderzoek

A.X.52. Zelfonderzoek II

A.X.53. Achteruitgang en vooruitgang

A.X.56-57. Tien contemplaties

A.X.58. De wortel van alle dingen

A.X.60. Girimānanda sutta - De toespraak tot de eerwaarde Girimānanda [tien contemplaties]

Hoofdstuk 7. yamaka-vagga (A.X.61-70)

A.X.61. Voedsel voor onwetendheid en voor vrijheid van het weten

A.X.62. Voedsel voor bestaansdorst en voor vrijheid van het weten

A.X.63. Zekerheid; volmaaktheid

A.X.64. Onwrikbaar vertrouwen

A.X.65. Wat is geluk, wat is ellende [kenmerken van niet meer geboren worden]

A.X.66. Vreugde over de leer

A.X.67. Vooruitgang en achteruitgang

A.X.69. Onedel en edel gesprek

A.X.70. Redenen voor lofprijzing

Hoofdstuk 8. ākankha-vagga (A.X.71-80)

A.X.71. Vervulling van alle wensen

A.X.72. Storingen bij de concentratie

A.X.73. Zelden in de wereld te verkrijgen

A.X.74. De edele winst

A.X.75. Oordeel niet over andere mensen

A.X.76. Oorzakelijk ontstaan van geboorte, ouder worden en dood

A.X.79-80. Overwinning van wrok

Hoofdstuk 9. thera-vagga (A.X.81-90)

A.X.81. De onbevlekte lotus

A.X.82. Voorwaarden voor vooruitgang

A.X.83. De uitleg van de leer van de Volmaakte

A.X.84. Hoogste weten veinzen - I

A.X.85.  Verworvenheden veinzen

A.X.86. Beweren het hoogste weten te hebben

A.X.87. Redenen voor liefde en respect

A.X.88. Het lot van degene die anderen beschimpt

A.X.89. Kokālika

A.X.90. De tien krachten van een heilige

Hoofdstuk 10. upāli-vagga (A.X.91-100)

A.X.91. De wereldse genieters

A.X.92.  De in de stroom getredene

A.X.93. De ontoereikende visies

A.X.94. De analytische leer

A.X.95. Worden allen bevrijd?

A.X.96. De dolende asceet Kokanuda en diverse meningen

A.X.97. De waardige monnik

A.X.98. Welzijn in de Orde

A.X.99. Het is moeilijk om in eenzaamheid te leven

A.X.100. Verwerkelijking van heiligheid

Hoofdstuk 11. samanasaññā-vagga

A.X.101. Drie overwegingen voor monniken

A.X.102. Werking van de zeven factoren van Verlichting

A.X.103. Het verkeerde en het juiste pad

A.X.104. Bittere en zoete vruchten

A.X.105. Onwetendheid en weten

A.X.106. Naar beëindiging leidend

A.X.107. De edele reiniging

A.X.108. Het afvoermiddel

A.X.109. Het braakmiddel [het juiste behouden, het verkeerde verwijderen]

A.X.110. Tien zuiverende dingen

A.X.111. Degene die vrij van oefening is – I [de heilige]

A.X.112. Degene die de opleiding voltooid heeft

Hoofdstuk 12. paccorohani-vagga

A.X.113. Niet en wel overeenkomstig de leer - I

A.X.114. Niet en wel overeenkomstig de leer - II

A.X.115. Niet en wel overeenkomstig de leer - III

A.X.116. Normen van wetenschap

A.X.117. Deze en de andere oever; nibbana

A.X.118. (Zoals tekst A.X.117)

A.X.119. De edele reiniging II

A.X.120. De edele reiniging IIa

A.X.121. Het ochtendgloren van juist inzicht

A.X.122. Uitdrogen van de neigingen

Hoofdstuk 13. parisuddha-vagga

A.X.123-131. Geen volmaaktheid buiten de leer

A.X.132-133. Het verkeerde en het juiste

Hoofdstuk 14. sādhu-vagga

A.X.134-144. Het slechte en het goede

Hoofdstuk 15. ariya-vagga

A.X.145-154. Het onedele en het edele pad

Hoofdstuk 16. puggala-vagga

A.X.155-166. Slechte en goede omgang

A.X.167. De edele reiniging IV

Hoofdstuk 17. jānussoni-vagga

A.X.168-173. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

A.X.174. Drie oorzaken

A.X.175. De uitweg

A.X.176. Drievoudige zuivering

A.X.177. Dodenoffer

Hoofdstuk 18. sādhu-vagga

A.X.178-188. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

Hoofdstuk 19. ariyamagga-vagga

A.X.189-198. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

Hoofdstuk 20. aparapuggala-vagga

A.X.199. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

Hoofdstuk 21. karajakāya-vagga

A.X.200-204. De tien paden van handelen

A.X.205. De manier van wegkruipen [kamma]

A.X.206. De opdroging van daden [kamma]

A.X.207. (Gelijkluidend)

A.X.208. Zegeningen van mettā, karunā, muditā en upekkhā

A.X.209. Twee soorten levenswijze [kamma]

Hoofdstuk 22. sāmañña-vagga

A.X.210-213. Hel en hemel

A.X.214-216. De gevolgen van juist en onjuist handelen [kamma]

Hoofdstuk 23. rāga-peyyāla

A.X.217-219. De reeks over het inzien van begeerte


Hoofdstuk 1. ānisamsa-vagga (A.X.1-10)

A.X.1. Zegen van deugdzaamheid

In het Jetavana te Sāvatthī vroeg de eerwaarde Ananda aan de Verhevene: “Heer, wat is de zegen en het loon van heilzame zeden?” - "Het zijn zonder spijt, Ananda, is de zegen en beloning van heilzame zeden."

"Maar wat, Heer, is de zegen en beloning van het zijn zonder spijt?" - "Vreugde, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van de vreugde?” - "Vervoering, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van de vervoering?" - "Het stil worden, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van het stil worden?" - "Geluk, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van geluk?" - "Concentratie van de geest, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van de concentratie van de geest?" - "Inzicht overeenkomstig de werkelijkheid, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van het inzicht overeenkomstig de werkelijkheid?" - "Afwending en onthechting, Ananda."

"En Heer, wat is de zegen en beloning van afwending en onthechting?" - "Het inzicht van de bevrijding, Ananda."

"Zomede, Ananda, hebben de heilzame zeden het zijn zonder spijt tot zegen en loon; het zijn zonder spijt heeft vreugde tot zegen en loon; de vreugde heeft het stil zijn tot zegen en loon; het stil zijn heeft geluk tot zegen en loon; het geluk heeft de concentratie van de geest tot zegen en loon; de concentratie van de geest heeft het inzicht overeenkomstig de werkelijkheid tot zegen en loon; het inzicht overeenkomstig de werkelijkheid heeft afwending en onthechting tot zegen en loon; afwending en onthechting hebben het inzicht van de bevrijding tot zegen en loon.

Zo, Ananda, leiden dus de heilzame zeden geleidelijk tot het hoogste."

A.X.2. Wetmatigheid van geestelijke ontwikkeling

Monniken, de moreel zuivere, degene die deugdzaamheid bezit, hoeft de wil niet in te spannen opdat bij hem het zijn zonder spijt ontstaat; het is een wet dat bij de moreel zuivere, degene die deugdzaamheid bezit, het zijn zonder spijt ontstaat.

Monniken, degene zonder spijt hoeft de wil niet in te spannen opdat bij hem vreugde ontstaat; het is een wet dat bij degene zonder spijt vreugde ontstaat.

Monniken, degene met vreugde hoeft de wil niet in te spannen opdat bij hem vervoering ontstaat; het is een wet dat bij de vreugdige vervoering ontstaat.

Monniken, degene met vervoering hoeft de wil niet in te spannen opdat zijn innerlijk tot stilheid komt; het is een wet dat bij degene met vervoering het innerlijk tot stilheid komt.

Monniken, degene bij wie het innerlijk tot stilheid is gekomen, hoeft de wil niet in te spannen opdat hij geluk ondervindt; het is een wet dat degene die innerlijk tot stilheid komt geluk ondervindt.  

Monniken, de gelukkige hoeft de wil niet in te spannen opdat zijn geest zich concentreert; het is een wet dat bij de gelukkige de geest zich concentreert.  

Monniken, degene die in de geest geconcentreerd is, hoeft de wil niet in te spannen opdat hij overeenkomstig de werkelijkheid inzicht heeft; het is een wet dat degene wiens geest geconcentreerd is, inzicht heeft overeenkomstig de werkelijkheid.

Monniken, degene die overeenkomstig de werkelijkheid inzicht heeft, hoeft de wil niet in te spannen opdat hij zich afwendt en onthecht wordt; het is een wet dat degene die overeenkomstig de werkelijkheid inzicht heeft, zich afwendt en onthecht wordt.

Monniken, degene die zich afwendt en onthecht is, hoeft de wil niet in te spannen opdat hij het inzicht van de bevrijding verwerkelijkt; het is een wet dat degene die zich afwendt en onthecht is, het inzicht van de bevrijding verwerkelijkt.

        

"Zomede hebben afwending en onthechting het inzicht van de bevrijding tot zegen en loon; heeft het inzicht overeenkomstig de werkelijkheid afwending en onthechting tot loon; heeft de concentratie van de geest het inzicht overeenkomstig de werkelijkheid tot zegen en loon; heeft het stil zijn geluk tot zegen en loon; heeft de vreugde het stil zijn tot zegen en loon; heeft het zijn zonder spijt vreugde tot zegen en loon; hebben de heilzame zeden het zijn zonder spijt tot zegen en loon.

Monniken, zo dus laat de ene verschijning de andere verschijning ontstaan, brengt de ene verschijning de andere verschijning tot voltooiing, zodat de verschijningen van deze kant naar het doel aan de andere kant leiden.”[2]

A.X.6. Concentratie I

De eerwaarde Ananda vroeg aan de Verhevene: "Heer, kan de monnik een dergelijke concentratie bereiken dat hij met het oog op de aarde zonder waarneming van de aarde is, dat hij met het oog op het water - het vuur - de wind - het gebied van de oneindigheid van de ruimte - van de oneindigheid van bewustzijn - van de nietsheid - van de noch waarneming noch niet waarneming - met het oog op deze wereld - met het oog op gene wereld zonder waarneming van al deze is en dat hij toch waarneming heeft?"

"Ja, Ananda, dat is mogelijk"

"Maar Heer, hoe kan de monnik een dergelijke concentratie bereiken?"

"Ananda, de monnik heeft dan de waarneming: 'Dit is de vrede, dit is het verhevene, namelijk het tot stilstand komen van alle karmische formaties, de bevrijding van alle grondslagen van bestaan, de opdroging van begeerte, de onthechting, uitdoving, het Nibbana.' Op deze manier kan de monnik een dergelijke concentratie bereiken."[3]

A.X.7. Concentratie II

De eerwaarde Ananda vroeg aan de eerwaarde Sariputta: "Heer, kan de monnik een dergelijke concentratie bereiken dat hij met het oog op de aarde zonder waarneming van de aarde is, dat hij met het oog op het water - het vuur - de wind - het gebied van de oneindigheid van de ruimte - van de oneindigheid van bewustzijn - van de nietsheid - van de noch waarneming noch niet waarneming - met het oog op deze wereld - met het oog op gene wereld zonder waarneming van al deze is en dat hij toch waarneming heeft?"

"Ja, Ananda, dat is mogelijk"

“Maar broeder Sariputta, hoe kan de monnik een dergelijke concentratie bereiken?”

“Eens, broeder Ananda, verbleef ik hier bij Sāvatthī in het donkere bos. Daar bereikte ik zo'n concentratie dat ik met het oog op de aarde zonder waarneming van de aarde was, dat ik met het oog op het water - het vuur - de wind - het gebied van de oneindigheid van de ruimte - van de oneindigheid van bewustzijn - van de nietsheid - van de noch waarneming noch niet waarneming - met het oog op deze wereld - met het oog op gene wereld zonder waarneming van al deze was en dat ik toch waarneming had.”

“Maar welke waarneming had de eerwaarde Sariputta bij deze gelegenheid?”

“Nibbāna is uitdoving van bestaan. Nibbāna is uitdoving van bestaan,[4] - deze ene waarneming, broeder, kwam in mij op en de andere waarneming verdween. Broeder, ongeveer net zoals bij een takkenvuur de ene vlam oplicht, maar de andere vlam verdwijnt; evenzo, broeder, kwam in mij bij de gedachte 'Nibbāna is de uitdoving van bestaan​​' deze ene waarneming op en de andere waarneming verdween. Dat Nibbāna de uitdoving van bestaan ​​is, deze waarneming had ik bij die gelegenheid."

A.X.8. Volmaaktheid in het monnikschap

Monniken, als een monnik vol vertrouwen is maar zonder deugdzaamheid, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook deugdzaamheid hebben.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog deugdzaamheid heeft, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar geen groot weten heeft, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook groot weten hebben.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog groot weten heeft, dan is hij in dit opzicht volmaakt.  

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar geen verkondiger van de leer is, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook een verkondiger van de leer zijn.’ Maar als hij naast vertrouwen ook nog een verkondiger van de leer is, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar de bijeenkomsten niet bijwoont, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook de bijeenkomsten bijwonen.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog de bijeenkomsten bijwoont, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, wel bijeenkomsten bijwoont maar daar niet met onbevangenheid de leer voordraagt, dan is hij in dit opzicht nog  onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook onbevangen de leer voordragen.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog onbevangen de leer voordraagt, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar geen kenner van de Orde-discipline is, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook een kenner van de Orde-discipline zijn.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog een kenner van de Orde-discipline is, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar geen boskluizenaar is die in afgelegen huisvestingen woont, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook een boskluizenaar in afgelegen behuizingen zijn.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog een boskluizenaar is die in afgelegen behuizingen woont, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar niet naar wens, zonder moeite en problemen aan de vier verdiepingen deel heeft, de verheven geestelijke, tegenwoordig geluk brengende, dan is hij in dit opzicht nog onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen ook naar wens en zonder problemen aan de vier verdiepingen deel hebben.' Maar als hij naast vertrouwen ook nog naar wens, zonder moeite deel heeft aan de vier verdiepingen, dan is hij in dit opzicht volmaakt.

 

Monniken, als een monnik vol vertrouwen en rein van zeden is, maar niet door opdroging van de neigingen nog tijdens het leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid verkrijgt, ze zelf onderkennend en verwerkelijkend, dan is hij in dit opzicht nog  onvolmaakt. Hij moet deze eigenschap daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch ook door opdroging van de neigingen nog tijdens het leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid verkrijgen, ze zelf onderkennend en verwerkelijkend. Maar als hij dan ook de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid verkrijgt, dan is hij ook in dit opzicht volmaakt.  

Monniken, wanneer de monnik voorzien is van deze tien eigenschappen, dan geeft hij overal voldoening, is op elke manier volmaakt.[5]

A.X.9-10. Volmaaktheid in het monnikschap II-III

De teksten A.X.9 en A.X.10 zijn vrijwel identiek met tekst A.X.8, met de volgende uitzonderingen: in tekst 9 is de negende eigenschap het bereiken van de onstoffelijke verdiepingen; in tekst 10 is de achtste eigenschap de 'herinnering aan vroegere vormen van bestaan' en de tiende eigenschap 'het hemelse oog'.

Hoofdstuk 2. nātha-vagga (A.X.11-20)

A.X.11. Vijf eigenschappen tot steun voor de bevrijding

De monnik die vijf eigenschappen bezit, die een verblijfplaats opzoekt en bewoont die met vijf eigenschappen is voorzien, komt na helemaal niet lange tijd door het opdrogen van de neigingen in het bezit van de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid, welke vrij zijn van neigingen, ze nog in dit leven zelf inziende en verwerkelijkende.

Monniken, hoe evenwel bezit de monnik vijf eigenschappen?

1.        Hij heeft een vast vertrouwen in de Verlichting van de Volmaakte, aldus: ‘Waarlijk, deze Verhevene is een heilige, een volmaakt Verlichte, een meester in weten en gedrag. Hij de Gezegende, de Kenner van de wereld, de onovertroffen leider van mensen die bedwongen moeten worden en die volgzaam zijn, de Verlichte en Verhevene.’

2.        Hij is gezond, vrij van ziektes. Zijn lichaamsvloeistoffen zorgen voor een gelijkmatige spijsvertering, zijn niet te koud en niet te warm, maar hebben een gemiddelde warmte en maken hem in staat tot de strijd.

3.        Hij is eerlijk en open. Hij belijdt zijn overtredingen overeenkomstig de waarheid aan de Meester of aan verstandige broeders in de Orde.

4.        Hij leeft vol wilskracht, om de onheilzame dingen te overwinnen en de heilzame dingen op te wekken. Hij is standvastig, met stalen kracht, niet nalatig in [het doen van] het goede.

5.        Hij is wijs; uitgerust met die wijsheid die het ontstaan ​​en vergaan begrijpt: de edele, doordringende wijsheid die leidt tot de volledige vernietiging van het lijden.

Monniken, deze vijf eigenschappen bezit de monnik.

Monniken, hoe evenwel is de woonplek voorzien van vijf eigenschappen?

1.        Monniken, de woonplek is niet te veraf  en niet te dichtbij, ze is gunstig om te gaan en te komen.[6] 

2.        Overdag zijn er weinig mensen en ‘s nachts is er geen geluid of lawaai.

3.        Men wordt er niet veel lastig gevallen door horzels en muggen, wind, de hitte van de zon en door kruipende dieren.

4.        Degene die op deze verblijfplaats leeft, heeft zonder moeite deel aan gewaden, aalmoezenvoedsel, slaapplaats en geneesmiddelen.

5.        Op deze verblijfplaats leven oudere monniken die rijk aan weten zijn, goed vertrouwd met het leermateriaal, kenners van de leer, van de discipline in de Orde en van de leidende principes. Af en toe gaat hij naar hen toe en stelt aan hen vragen, vraagt om nadere uitleg: 'Eerwaarde, hoe is dit, en hoe moet men dat verstaan?'; en die eerwaarde monniken onthullen hem wat hij niet begrijpt, maken duidelijk wat hem onduidelijk is en bevrijden hem in veel twijfelachtige punten van zijn twijfel.

Monniken, zo is die verblijfplaats met vijf eigenschappen voorzien.

Een monnik die deze vijf eigenschappen bezit en een verblijfplaats met die vijf eigenschappen opzoekt en er leeft, komt na helemaal niet lange tijd door het opdrogen van de neigingen in het bezit van de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid, welke vrij zijn van neigingen, ze nog in dit leven zelf inziende en verwerkelijkende.

A.X.12. De meest verheven mens

Monniken, een monnik die vijf eigenschappen heeft opgegeven en vijf eigenschappen bezit, wordt in deze leer en discipline als volkomen en volmaakt aangeduid, als de meest verheven mens.

Maar monniken, in hoeverre heeft de monnik vijf eigenschappen opgegeven? Daar heeft de monnik zinnelijk genot opgegeven, haat, starheid en loomheid, opgewondenheid en gewetensonrust, en twijfel.

Monniken, in hoeverre nu heeft de monnik vijf eigenschappen? Daar is de monnik uitgerust met de volheid van deugdzaamheid[7] (asekhena sīlakkhandhena) welke eigen is aan de volmaakte heilige, uitgerust met de volheid van concentratie, wijsheid, bevrijding en het inzicht van de bevrijding.

Monniken, een monnik die deze vijf eigenschappen heeft opgegeven en deze vijf eigenschappen bezit, wordt in deze leer en discipline als volkomen en volmaakt aangeduid, als de meest verheven mens.

Wie zich van zinnelijk genot en haat,

van starheid en van loomheid,

opgewondenheid en twijfel

volledig vrij heeft gemaakt,

heeft de heilige deugdzaamheid bereikt,

de heilige concentratie-kracht van de geest,

heeft bevrijding zich verworven

en het inzicht van dergelijke aard:

Wie zich zo vijf dingen verwierf,

maar vijf dingen afwees,

die geldt in deze leer en discipline

als een volmaakte voorwaar.

A.X.13. De tien boeien

Monniken, er zijn tien boeien, vijf lagere boeien en vijf hogere.

De vijf lagere boeien zijn: geloof in persoonlijkheid, twijfel, vasthouden aan regels en riten, zinnelijk genot en haat.

De vijf hogere boeien zijn: verlangen naar een fijnstoffelijk bestaan, verlangen naar een onstoffelijk bestaan, eigendunk, opwinding en onwetendheid.

A.X.14. Vijf geestelijke hindernissen en vijf verwikkelingen van de geest

vgl. A.V.205 en A.V.206.

A.X.15. Energiek streven - het begin van alle goede dingen

Van alle levende wezens geldt de Volmaakte als de beste. En alle heilzame dingen hebben energiek streven als basis.[8] Energiek streven geldt als het beste ervan.

A.X.16. Tien mensen die eer waard zijn

Monniken, tien mensen zijn offergaven waard, gastvrijheid waard, geschenken waard, zijn waard eerbiedig gegroet te worden, zijn in de wereld het beste veld voor verdienstelijke werken. Welke tien mensen?

De Volmaakte, Heilige, volmaakt Verlichte; de Paccekaboeddha, de individuele Boeddha; de beiderzijds bevrijde; de door weten bevrijde; de lichaamsgetuige; degene die tot inzicht is gerijpt, de door inzicht bevrijde; de door vertrouwen bevrijde; de waarheid toegewijde; de vertrouwen toegewijde, en de rijp-gewordene (gotrabhū).[9] 

A.X.17. Beschermingen I

Tekst A.X.17 is identiek aan tekst A.X.18, maar zonder de zinnen die bij elk van de tien punten worden herhaald: "Aangezien hij [...]. Dat is een beschermende omstandigheid."

A.X.18. Beschermingen II

Monniken, mogen jullie beschermd leven, niet onbeschermd. Zonder bescherming leeft men ellendig. Er zijn tien beschermende dingen (nāthakaranā dhammā), monniken. Welke zijn zij?

Daar is de monnik rein van zeden; hij volgt de discipline van de Orde, is volmaakt in gedrag en omgang, en, terugschrikkend voor de geringste overtreding, oefent hij zich in de regels van de Orde die hij op zich heeft genomen.

Aangezien hij rein van zeden is, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Verder is de monnik rijk aan weten.[10] Hij is een bewaarder van het weten en heeft grote kennis vergaard. Die leringen die uitstekend zijn in het begin, uitstekend in het midden en uitstekend aan het einde, die in volmaakte zin en uitdrukking een heel volmaakt en gezuiverd heilig leven verkondigen, naar deze leringen heeft hij vaak geluisterd, ze uit het hoofd geleerd, heeft ze woord voor woord geleerd, in de geest overwogen en heeft ze wijs begrepen.

Aangezien hij rijk aan weten is, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Verder heeft de monnik een edele vriend, een edele metgezel, een edele kameraad.[11]  Aangezien hij een edele vriend heeft, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Verder is de monnik toegankelijk voor instructies; hij heeft eigenschappen die hem gemakkelijk te onderwijzen maken; hij is gewillig en schenkt aan het onderricht de juiste aandacht.

Aangezien hij toegankelijk is voor instructies, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Verder is de monnik energiek en ijverig in alle grote en kleine plichten jegens zijn broeders in de Orde. Hij weet op de juiste manier te handelen en te bepalen.

Aangezien hij energiek is en ijverig in alle grote en kleine plichten jegens zijn broeders in de Orde, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Verder heeft de monnik liefde voor de leer. Hij is vriendelijk in de omgang en heeft innige vreugde aan de hoge leer en de hoge discipline.

Aangezien hij liefde voor de leer heeft, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Verder heeft de monnik naar wens, zonder moeite en problemen deel aan de vier verdiepingen, die verheven geestelijk, tegenwoordig welzijn geven.

Aangezien hij naar wens, zonder moeite en problemen deel heeft aan de vier verdiepingen, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Hij is tevreden met elk gewaad, aalmoezen-maaltijd, rustplaats en geneesmiddelen.

Aangezien hij tevreden is met elk gewaad, aalmoezen-maaltijd, rustplaats en geneesmiddelen, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Hij is opmerkzaam, begiftigd met het hoogste niveau van opmerkzaamheid en bezonnenheid; zelfs wat lang geleden gedaan of gezegd werd, daar denkt hij aan, dat herinnert hij zich.

Aangezien hij opmerkzaam is, begiftigd met het hoogste niveau van opmerkzaamheid en bezonnenheid, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Hij is wijs; hij is uitgerust met die wijsheid die het ontstaan ​​en vergaan begrijpt, het edele, doordringende, die leidt naar de volledige vernietiging van lijden.

Aangezien hij wijs is, vinden zowel de oudere als de middelste en de jongere monniken het gepast om hem aan te spreken en te onderrichten. En aangezien ze hem toegedaan zijn, kan hij vooruitgang in het goede verwachten, geen achteruitgang. Dat is een beschermende omstandigheid.

Monniken, mogen jullie beschermd leven, niet onbeschermd. Zonder bescherming leeft men ellendig.

Dit zijn de tien beschermende dingen.[12] 

A.X.20 De tien oorden van de edelen

Eens verbleef de Verhevene in het land van de Kuru, bij Kammāsadamma, een Kuru-stad. Daar wendde hij zich tot de monniken met de woorden:

“Er zijn tien oorden van de edelen, monniken, namelijk:

Monniken, de monnik heeft vijf dingen opgegeven, is met vijf dingen uitgerust, is in één bewaakt, is op vier gesteund, is van alle dogma’s vrij, is van elk verlangen volledig bevrijd, is van een smetteloze gemoedsstemming, is in zijn lichaamsfuncties gekalmeerd, volledig bevrijd van gemoed, volledig bevrijd door weten.

Hoe evenwel heeft de monnik vijf dingen opgegeven? De monnik heeft zinnelijke lust, haat, starheid en traagheid, opwinding en gewetensonrust en twijfel opgegeven.

Hoe nu is de monnik met vijf eigenschappen uitgerust? Als de monnik met het oog een vorm ziet, dan is hij noch blij gestemd, noch ontstemd. Hij blijft gelijkmoedig, opmerkzaam, helder bewust. Als hij met het oor een geluid hoort - als hij met de neus een geur ruikt - als hij met de tong een smaak proeft - als hij met het lichaam een lichamelijke indruk voelt, - dan is hij noch blij gestemd, noch ontstemd. Hij blijft gelijkmoedig, opmerkzaam, helder bewust.

         Hoe nu is de monnik in één ding bewaakt? De monnik heeft een geest die door opmerkzaamheid wordt bewaakt.

Hoe nu is de monnik op vier dingen gesteund[13] ? De monnik maakt bezonnen gebruik van bepaalde dingen, tolereert bezonnen andere dingen, bezonnen vermijdt hij andere dingen, bezonnen verdrijft hij andere dingen.

Hoe nu is de monnik vrij van alle dogma's? Er zijn veel dogma's onder de talrijke asceten en priesters, zoals: 'de wereld is eeuwig' of 'de wereld is tijdelijk', 'de wereld is eindig' of 'de wereld is oneindig', 'de ziel is identiek aan het lichaam' ' of 'de ziel is anders dan het lichaam', 'de Volmaakte bestaat na de dood' of 'de Volmaakte bestaat niet na de dood' of 'de Volmaakte bestaat en bestaat niet na de dood' of 'de Volmaakte bestaat niet na de dood noch bestaat hij niet na de dood', - van al deze dogma's heeft hij zich vrij gemaakt, zich ervan ontdaan, heeft ze ontzegd, heeft ze verworpen,  terzijde geschoven, opgegeven, zich ervan ontdaan. Zo is een monnik vrij van alle dogma's.

Hoe nu is de monnik volledig bevrijd van elk verlangen? In de monnik is het zinnelijke verlangen uitgedoofd, is het verlangen naar bestaan ​​uitgedoofd, is het verlangen naar heiligheid tot kalmte gekomen. Zo is de monnik  van elke wens volledig bevrijd.

Hoe nu is de monnik van een smetteloze gemoedsstemming? Bij de monnik is de hebzuchtige houding verdwenen, de haatdragende houding is verdwenen, de houding van kwaadwilligheid is verdwenen. Zo is de monnik van een smetteloze gemoedsstemming.

Hoe nu is de monnik kalm in de lichaamsfuncties? Na het verdwijnen van aangenaam gevoel en pijn en het al eerdere uitdoven van blijheid en somberheid, verkrijgt de monnik de vierde meditatieve verdieping, die zonder lijden en zonder vreugde is, die bestaat in de volledige zuiverheid van gelijkmoedigheid en opmerkzaamheid. Zo is de monnik kalm in zijn lichaamsfuncties.

Hoe nu is de monnik volledig in de geest bevrijd? De geest van de monnik is bevrijd van hebzucht, bevrijd van haat, bevrijd van illusie. Zo is de monnik volledig in de geest bevrijd.

Hoe nu is de monnik volledig bevrijd door weten? De monnik weet: 'In mij zijn hebzucht, haat en illusie uitgedoofd, uitgeroeid, als een waaierpalm ontworteld, vernietigd en niet meer in staat om in de toekomst weer te ontstaan. Zo is de monnik volledig bevrijd door weten.

Monniken, al die edelen, die in het verleden in de oorden van de edelen hebben vertoefd, zij allen vertoefden in juist deze tien oorden van de edelen. Monniken, al die edelen, die in de toekomst in de oorden van de edelen zullen vertoeven, zij allen zullen in juist deze tien oorden van de edelen vertoeven. En al die edelen, monniken, die tegenwoordig in de oorden van de edelen vertoeven, zij allen vertoeven juist in deze tien oorden van de edelen.

Monniken, dit zijn de tien oorden van de edelen, waarin de edelen vertoefd hebben, vertoeven en zullen vertoeven." [14]

Hoofdstuk 3. mahā-vagga (A.X.21-30)

A.X.21. Het leeuwengebrul van de Volmaakte – de tien krachten van een Tathagata

"Monniken, de leeuw, de koning van de dieren, komt 's avonds uit zijn hol. Hij springt omhoog en kijkt uit naar alle vier zijden. Daarna stoot hij drie keer zijn leeuwengebrul uit. En waarom? - Om de kleine van het spoor afgedwaalde wezens geen schade toe te voegen.

Monniken, als leeuw duidt men de Volmaakte aan, de Heilige, volmaakt Verlichte. Wanneer namelijk de Volmaakte voor een bijeenkomst de leer uitlegt, dan geldt dit als zijn leeuwengebrul.

Monniken, tien krachten[15] zijn er waarmee voorzien de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, hij zijn leeuwengebrul in de bijeenkomsten laat horen, en hij het wiel van de leer in beweging zet. Die tien krachten zijn:

De Tathāgata onderkent overeenkomstig de werkelijkheid het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk.[16] En dat de Volmaakte het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk onderkent, dat is een kracht van de Verhevene met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid het resultaat van de daden die in het verleden, heden en toekomst verricht zijn; hij onderkent dat resultaat elk naar reden en oorzaak.[17] Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.        

Monniken, verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid elke afloop [van de daden].[18] Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.                

Monniken, verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de uit veel verschillende elementen bestaande wereld.[19] Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de verschillende neigingen van de wezens.[20] Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de hogere of mindere vaardigheden van de andere wezens, van de andere personen.[21] Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid bij de meditatieve verdiepingen, bij de bevrijdingen (vimokkha), bij de concentratie en de meditatieve bereikingstoestanden de droefheid ervan, de zuiverheid ervan en het zich eruit verheffen. Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder herinnert de Volmaakte zich aan talrijke vroegere vormen van bestaan, met de specifieke kenmerken en eigenschappen ervan. Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder onderkent de Volmaakte met het hemelse oog, het zuivere, bovenmenselijke, hoe de wezens heengaan en weer verschijnen, lage en edele, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, onderkent hoe de wezens overeenkomstig hun daden weer verschijnen. Monniken, dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, verder heeft de Volmaakte door opdroging van de neigingen nog tijdens zijn leven de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, heeft ze zelf ingezien en verwerkelijkt. Dat de Volmaakte door opdroging van de neigingen nog tijdens zijn leven de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid heeft bereikt, ze zelf heeft ingezien en verwerkelijkt, monniken, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht.

Monniken, dit zijn de tien krachten van de Volmaakte waarmee voorzien de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, zijn leeuwengebrul in de bijeenkomsten laat horen, en het wiel van de leer in beweging zet.

A.X.23. Wegen van overwinning

Monniken, er zijn dingen die overwonnen moeten worden in daden en niet in woorden. Er zijn dingen die overwonnen moeten worden in woorden en niet in daden. Er zijn dingen die niet overwonnen moeten worden in daden noch in woorden, maar eenvoudig door herhaald, wijs onderkennen.

In daden te overwinnen en niet in woorden is het slechte gedrag in daden op te geven en een goed gedrag te hebben.

In woorden te overwinnen en niet in daden is het onheilzame gedrag in woorden op te geven en een goed gedrag in woorden te hebben.

Dingen die niet overwonnen moeten worden in daden noch in woorden, maar eenvoudig door herhaald, wijs onderkennen, zijn hebzucht, haat, verblinding, toorn, woede, kleineren, overheersing,  gierigheid, kwade afgunst en kwade eerzucht.

Monniken, wanneer de monnik door hebzucht, haat, verblinding, toorn, woede, kleineren, overheersing, gierigheid, kwade afgunst, kwade eerzucht beheerst wordt, dan moet men van hem weten: 'Deze geëerde herkent niet op zo'n manier dat hem vanwege dit herkennen geen hebzucht, haat, verblinding, toorn, woede, kleineren, overheersing, gierigheid, kwade afgunst, kwade eerzucht meer bekruipt; daarom nu wordt deze geëerde door die dingen beheerst.

Maar wanneer die dingen hem niet beheersen, dan moet men van hem weten: 'Deze geëerde herkent op zo'n manier dat hem vanwege dit herkennen geen hebzucht, haat, verblinding, toorn, woede, kleineren, overheersing, gierigheid, kwade afgunst, kwade eerzucht meer bekruipt; daarom nu wordt deze geëerde niet meer door die dingen beheerst.

A.X.25 De tien kasina oefeningen

zie: M.77.

A.X.27.  De tien problemen I

Eens vertoefde de Verhevene in het Jetavana klooster te Sāvatthī. Talrijke monniken gingen ‘s morgens met hun bedelnap op weg naar Sāvatthī voor de aalmoezenrondgang. Maar zij vonden het nog te vroeg daarvoor en besloten naar het klooster van de andersdenkende asceten te gaan. Na aankomst daar groetten zij vriendelijk, wisselden onderling hoffelijke en beleefde woorden en gingen terzijde zitten. Daarna zeiden de andersdenkende asceten tot de monniken dat de asceet Gotama zijn discipelen onderwijst dat ze alle dingen moeten onderzoeken, en dat ook zij op die manier hun discipelen onderrichten. Zij vroegen wat het verschil is tussen de asceet Gotama en hen wat betreft de uitleg van de leer en het onderricht.

Die monniken keurden de woorden van die asceten niet goed en ook niet af. Zonder ze te prijzen en zonder ze te berispen stonden de monniken op en vertrokken met de gedachte dat zij van de Verhevene wel zouden vernemen hoe de zaak precies in elkaar zat. Zij gingen eerst naar Sāvatthī voor de aalmoezenrondgang, en na terugkeer gingen zij ‘s middags na de maaltijd naar de Verhevene en vertelden hem wat er gebeurd was.

(Het antwoord van de Verhevene luidde:) “Monniken, jullie hadden de andersdenkende asceten op de volgende manier kunnen antwoorden: ‘Broeders, wat is het eenvoudige probleem met een eenvoudige bewering en een eenvoudige uitleg? Wat is het tweevoudige probleem met een tweevoudige bewering en een tweevoudige uitleg? Wat is het drievoudige probleem met een drievoudige bewering en een drievoudige uitleg? Wat is het viervoudige probleem met een viervoudige bewering en een viervoudige uitleg? Wat is het vijfvoudige probleem met een vijfvoudige bewering en een vijfvoudige uitleg? Wat is het zesvoudige probleem met een zesvoudige bewering en een zesvoudige uitleg? Wat is het zevenvoudige probleem met een zevenvoudige bewering en een zevenvoudige uitleg? Wat is het achtvoudige probleem met een achtvoudige bewering en een achtvoudige uitleg? Wat is het negenvoudige probleem met een negenvoudige bewering en een negenvoudige uitleg? Wat is het tienvoudige probleem met een tienvoudige bewering en een tienvoudige uitleg?’

Monniken, op deze vragen zullen de andersdenkende asceten geen antwoord kunnen geven en bovendien zullen ze geïrriteerd raken. En wel omdat dit niet in hun gebied ligt.

Monniken  ik zie niemand in de wereld  met haar goede en slechte geesten en haar Brahma-goden, met haar schare van asceten en brahmanen, goden en mensen, die door een uitleg van deze problemen het hart zou kunnen bevredigen, behalve de Volmaakte of een discipel van de Volmaakte of iemand die het door hem heeft vernomen.

Ik heb gezegd dat er een eenvoudig probleem is met een eenvoudige  bewering en een eenvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van dit ene ding volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Wat nu is dat ene ding? Dat alle wezens door voedsel bestaan.

De monnik die zich van dit ene ding volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een eenvoudig probleem is met een eenvoudige bewering en een eenvoudige uitleg.[22]

Ik heb gezegd dat er een tweevoudig probleem is met een tweevoudige bewering en een tweevoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van twee dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke nu zijn die twee dingen? Het geestelijke en het lichamelijke (nama-rupa).

De monnik die zich van deze twee dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een tweevoudig probleem is met een tweevoudige bewering en een tweevoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een drievoudig probleem is met een drievoudige  bewering en een drievoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van drie dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die drie dingen? De drie soorten van gevoel (aangenaam, onaangenaam  neutraal gevoel).

De monnik die zich van deze drie dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een drievoudig probleem is met een drievoudige bewering en een drievoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een viervoudig probleem is met een viervoudige  bewering en een viervoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van vier dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die vier dingen? Het zijn de vier soorten van voedsel (āhāra).

De monnik die zich van deze vier dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een viervoudig probleem is met een viervoudige bewering en een viervoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een vijfvoudig probleem is met een vijfvoudige  bewering en een vijfvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van vijf dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die vijf dingen? Het zijn de vijf groepen van bestaan die objecten van het hechten vormen (pañcupādāna-kkhandha).

De monnik die zich van deze vijf dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een vijfvoudig probleem is met een vijfvoudige bewering en een vijfvoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een zesvoudig probleem is met een zesvoudige  bewering en een zesvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van zes dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die zes dingen? Het zijn de zes eigen grondslagen van de zintuigen (ajjhattika-āyatana: oog  oor, neus, tong, lichaam, geest).

De monnik die zich van deze zes dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een zesvoudig probleem is met een zesvoudige bewering en een zesvoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een zevenvoudig probleem is met een zevenvoudige  bewering en een zevenvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van zeven dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die zeven dingen? Het zijn de zeven sferen van bewustzijn (viññānatthitiyo; zie A.VII.41).

De monnik die zich van deze zeven dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een zevenvoudig probleem is met een zevenvoudige bewering en een zevenvoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een achtvoudig probleem is met een achtvoudige  bewering en een achtvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van acht dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die acht dingen? Het zijn de acht wereldwetten.[23]

De monnik die zich van deze acht dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een achtvoudig probleem is met een achtvoudige bewering en een achtvoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een negenvoudig probleem is met een negenvoudige  bewering en een negenvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van negen dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die negen dingen? Het zijn de negen vormen van bestaan van de wezens (sattāvāsa; zie A.IX.24).

De monnik die zich van deze negen dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een negenvoudig probleem is met een negenvoudige bewering en een negenvoudige uitleg.

Ik heb gezegd dat er een tienvoudig probleem is met een tienvoudige  bewering en een tienvoudige uitleg. Met betrekking waarop heb ik dat gezegd?

Monniken, een monnik die zich van tien dingen afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden.

Welke zijn die tien dingen? Het zijn de tien onheilzame paden van wilsacties (akusala-kammapatha; zie A.X.176).

De monnik die zich van deze tien dingen volledig afwendt, de verslaving eraan volledig verwijdert, zich er volledig van bevrijdt, het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog tijdens zijn leven een einde aan het lijden. Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een tienvoudig probleem is met een tienvoudige bewering en een tienvoudige uitleg.

A.X.28. De tien problemen II

Eens verbleef de Verhevene in het bamboepark nabij Kajangalā. Talrijke lekenvolgelingen uit Kajangalā gingen naar de bhikkhuni (non) uit Kajangala, begroetten haar eerbiedig en gingen terzijde zitten. Zij zeiden toen aan de non uit Kajangala: “Eerwaarde, het volgende heeft de Verhevene over de grote vragen gezegd: ‘Er is een eenvoudig probleem met een eenvoudige bewering en een eenvoudige uitleg. Er is een tweevoudig probleem met een tweevoudige bewering en een tweevoudige uitleg. Er is een een drievoudig probleem met een drievoudige bewering en een drievoudige uitleg. Er is een viervoudig probleem met een viervoudige bewering en een viervoudige uitleg. Er is een vijfvoudig probleem met een vijfvoudige bewering en een vijfvoudige uitleg. Er is een zesvoudig probleem met een zesvoudige bewering en een zesvoudige uitleg. Er is een zevenvoudig probleem met een zevenvoudige bewering en een zevenvoudige uitleg. Er is een achtvoudig probleem met een achtvoudige bewering en een achtvoudige uitleg. Er is een negenvoudig probleem met een negenvoudige bewering en een negenvoudige uitleg. Er is een tienvoudig probleem met een tienvoudige bewering en een tienvoudige uitleg.’ Eerwaarde, hoe moet men de zin van deze korte uitspraak van de Verhevene uitvoerig verstaan?”

“Beste mensen, daarover heb ik van de Verhevene niets vernomen; en ook van mentaal ontwikkelde monniken heb ik daarover niets gehoord. Maar misschien valt me hierover het juiste in. Luistert goed en let op mijn woorden.”

“Jawel, eerwaarde,” gaven de lekenvolgelingen uit Kajangalā aan de non uit Kajangala ten antwoord. En die non zei:

“De Verhevene heeft dus gezegd dat er een eenvoudig probleem is met een eenvoudige bewering en een eenvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die zich van dit ene ding volledig afkeert, zich volledig ontdoet van de verslaving eraan, die zich volledig bevrijdt, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Dat ene ding is het feit dat alle wezens door voedsel bestaan.

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een eenvoudig probleem is met een eenvoudige bewering en een eenvoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een tweevoudig probleem is met een tweevoudige bewering en een tweevoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die zich van twee dingen volledig afkeert, zich volledig ontdoet van de verslaving eraan, die zich volledig bevrijdt, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die twee dingen zijn het geestelijke en het lichamelijke.

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een tweevoudig probleem is met een tweevoudige bewering en een tweevoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een drievoudig probleem is met een drievoudige bewering en een drievoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die zich van drie dingen volledig afkeert, zich volledig ontdoet van de verslaving eraan, die zich volledig bevrijdt, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die drie dingen zijn de drie soorten van gevoel.

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een drievoudig probleem is met een drievoudige bewering en een drievoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een viervoudig probleem is met een viervoudige bewering en een viervoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die in vier dingen zijn geest volledig heeft ontplooid, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die vier dingen zijn de vier grondslagen van oplettendheid.[24]

 Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een viervoudig probleem is met een viervoudige bewering en een viervoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een vijfvoudig probleem is met een vijfvoudige bewering en een vijfvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die in vijf dingen zijn geest volledig heeft ontplooid, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die vijf dingen zijn de vijf geestelijke vaardigheden.[25]

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een vijfvoudig probleem is met een vijfvoudige bewering en een vijfvoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een zesvoudig probleem is met een zesvoudige bewering en een zesvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die in zes dingen zijn geest volledig heeft ontplooid, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die zes dingen zijn de zes elementen van ontkomen (zie A.V.200; A.VI.13).

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een zesvoudig probleem is met een zesvoudige bewering en een zesvoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een zevenvoudig probleem is met een zevenvoudige bewering en een zevenvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die in zeven dingen zijn geest volledig heeft ontplooid, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die zeven dingen zijn de zeven factoren van Verlichting.[26]

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een zevenvoudig probleem is met een zevenvoudige bewering en een zevenvoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een achtvoudig probleem is met een achtvoudige bewering en een achtvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die in acht dingen zijn geest volledig heeft ontplooid, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die acht dingen zijn het edele achtvoudige pad.[27]

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een achtvoudig probleem is met een achtvoudige bewering en een achtvoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een negenvoudig probleem is met een negenvoudige bewering en een negenvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die zich van die negen dingen volledig afkeert, zich volledig ontdoet van de verslaving eraan, die zich volledig bevrijdt, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die negen dingen zijn de negen vormen van bestaan van de wezens.[28]

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een negenvoudig probleem is met een negenvoudige bewering en een negenvoudige uitleg.

Verder heeft de Verhevene gezegd dat er een tienvoudig probleem is met een tienvoudige bewering en een tienvoudige uitleg. Met betrekking waarop heeft de Verhevene dit gezegd?

Beste mensen, een monnik die in tien dingen zijn geest volledig heeft ontplooid, die het volledige einde waarneemt, een dergelijke monnik doorschouwt het doel volledig en maakt nog in dit leven een einde aan het lijden. Die tien dingen zijn de tien heilzame paden van wilsacties.

Met betrekking hierop werd dus gezegd dat er een tienvoudig probleem is met een tienvoudige bewering en een tienvoudige uitleg.

Beste mensen, zo versta ik uitvoerig de zin van wat de Verhevene in het kort heeft gezegd wat betreft de grote vragen. Als jullie dat willen, kunnen jullie naar de Verhevene  gaan en hem daarover vragen stellen. Zoals de Verhevene het jullie zal uitleggen, zo moeten jullie het onthouden.”

“Goed, eerwaarde “ gaven de lekenvolgelingen uit Kajangalā ten antwoord. Zij dankten de non geestdriftig, stonden van hun zitplaatsen op en namen eerbiedig afscheid. Daarna gingen zij naar de Verhevene, begroetten hem eerbiedig en deelden hem alles mee wat zij met de non uit Kajangala hadden gezegd.

(En de Verhevene zei:) “Goed zo, goed zo, lekenvolgelingen. Die non uit Kajangalā is wijs. Zij heeft een hoog niveau aan weten. Ook als jullie naar mij waren gekomen en mij daarover vragen hadden gesteld, dan had ik het precies zo uitgelegd. Want dat is de zin ervan en zo moeten jullie het onthouden.”

A.X.29. Vergankelijkheid van alles - Pathama-kosala Sutta

Monniken, in hoeverre er mensen uit Kasia en Kosala zijn en hoe ver het rijk van de Kosala-koning Pasenadi zich uitstrekt, tot zover nu geldt de Kosala-koning Pasenadi als de hoogste. Maar monniken, ook bij de Kosala-koning Pasenadi is er verandering en wisseling.[29] Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaafdheid, en hoeveel meer nog bij het lage.


Monniken, hoe ver zon en maan ronddraaien, de hemel in glans laten stralen, duizend keer zo ver strekt zich een wereld uit. In deze duizendvoudige wereld zijn er

duizend manen,

duizend zonnen

duizend Merus, de koningen van de bergen,

duizend rozenappel-continenten,

duizend westelijke Goyāna-continenten,

duizend noordelijke Kuru-continenten,

duizend oostelijke Videha-continenten,[30] 

vierduizend oceanen,

duizendmaal goden van de Vier Grote Koningen,

duizend hemelen van de Vier Grote Koningen,

duizend hemelen van de Drieëndertig,

duizend hemelen van de Yama-goden,

duizend hemelen van de zalige goden,

duizend hemelen van de goden die graag scheppen,

duizend hemelen van de goden die heersen over de scheppingen van anderen,

duizend Brahma-werelden.

Maar monniken, ook bij [deze goden en bij] de grote Brahmā is er verandering en wisseling. Dit wetende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving, en hoeveel meer nog bij het lage.


Er komt een tijd, monniken, dat deze wereld vergaat. Maar bij het vergaan van de wereld, monniken, worden wezens gewoonlijk herboren onder de stralende goden. Geestelijk geschapen, genietend van gelukzaligheid, in hun eigen glans stralend, de lucht doorklievend en in gelukzaligheid levend, vertoeven zij daar lange tijd. Bij een vergaan van de wereld echter, monniken, gelden de stralende goden als de hoogsten. Maar monniken, ook bij de stralende goden is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving,  hoeveel meer nog bij het lage.


Monniken, er zijn tien totaal-gebieden (kasina-oefeningen).[31] Welke tien?

Iemand neemt de aarde als totaal waar, boven zich, onder zich, rondom, één geheel vormend, onmetelijk. Een ander neemt het water als totaal waar, anderen het vuur, de wind, het blauwe, het gele, het rode, het witte, de ruimte of het bewustzijn, boven zich, onder zich, rondom, één geheel vormend, onmetelijk.

Als hoogste echter, monniken, van deze tien totaal-gebieden geldt het wanneer iemand het bewustzijn als totaal waarneemt, boven zich, onder zich, rondom, één geheel vormend, onmetelijk. Op een dergelijke manier waarnemende wezens zijn er, monniken. Maar ook bij de op een dergelijke manier waarnemende wezens, monniken, is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving,  hoeveel meer nog bij het lage.


Er zijn acht overwinningsgebieden (abhibhāyatana), monniken. Welke acht? Aan het eigen lichaam vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten begrensde vormen, mooie of lelijke; en deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het eerste overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten onbegrensde vormen, mooie of lelijke; en deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het tweede overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten begrensde vormen, mooie of lelijke; en deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het derde overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten onbegrensde vormen, mooie of lelijke; en deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het vierde overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten blauwe vormen, van blauwe kleur, blauw uiterlijk, blauwe glans. Net zoals bijvoorbeeld vlasbloesem of een aan beide zijden gladgestreken Benares-stof blauw is, blauw van kleur, met blauw uiterlijk, blauwe glans; evenzo ziet iemand, aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, naar buiten blauwe vormen, van blauwe kleur, met blauw uiterlijk, blauwe glans. En deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het vijfde overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten gele vormen, van gele kleur, geel uiterlijk, gele glans. Net zoals de Kannikāra-bloesem[32] of een aan beide zijden gladgestreken Benares-stof geel is, geel van kleur, met geel uiterlijk, gele glans; evenzo ziet iemand, aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, naar buiten gele vormen, van gele kleur, met geel uiterlijk, gele glans. En deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het zesde overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten rode vormen, van rode kleur, rood uiterlijk, rode glans. Net zoals de heemstbloesem (bandhujīvaka, pentapetes phoenicea, hibiscus) of een aan beide zijden gladgestreken Benares-stof rood is, rood van kleur, met rood uiterlijk, rode glans; evenzo ziet iemand, aan het eigen lichaam  geen vormen waarnemend, naar buiten rode vormen, van rode kleur, met rood uiterlijk, rode glans. En deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het zevende overwinningsgebied.

Aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, ziet iemand naar buiten witte vormen, met witte kleur, wit uiterlijk, witte glans. Net zoals de morgenster of een aan beide zijden gladgestreken Benares-stof wit is, wit van kleur, met wit uiterlijk, witte glans; evenzo ziet iemand, aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, naar buiten witte vormen, van witte kleur, met wit uiterlijk, witte glans. En deze overwinnend, is hij zich ervan bewust dat hij dit weet en kent. Dit is het achtste overwinningsgebied.

Deze acht overwinningsgebieden zijn er, monniken.

Maar als hoogste van deze acht overwinningsgebieden, monniken, geldt het wanneer iemand, aan het eigen lichaam geen vormen waarnemend, naar buiten witte vormen ziet, van witte kleur, met wit uiterlijk, witte glans; en wanneer hij, deze overwinnend, zich ervan bewust is dat hij dit weet en kent. Op een dergelijke manier waarnemende wezens zijn er, monniken. Maar ook bij de op een dergelijke manier waarnemende wezens, monniken, is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving, hoeveel meer nog bij het lage.


Er zijn vier wegen van vooruitgang, monniken. Welke vier?

De moeizame vooruitgang verbonden met langzaam begrip;

de moeizame vooruitgang verbonden met snel begrip;

de moeiteloze vooruitgang verbonden met langzaam begrip;

de moeiteloze vooruitgang verbonden met snel begrip.[33] 

Maar de hoogste van deze vier wegen van vooruitgang is de gemakkelijke vooruitgang verbonden met snel begrip. Op een dergelijke manier waarnemende wezens zijn er, monniken. Maar ook bij de op een dergelijke manier waarnemende wezens, monniken, is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving, hoeveel meer nog bij het lage.  


Er zijn vier soorten van waarneming, monniken. Welke vier?

Iemand neemt het begrensde waar;

iemand neemt het verhevene waar;

iemand neemt het onbegrensde waar;

iemand neemt in de voorstelling 'er is niets' het gebied van 'niets is er' waar.[34] 

Deze vier soorten van waarneming zijn er. Maar de hoogste van deze vier soorten waarneming is wanneer men, in de voorstelling van 'er is niets', het gebied van 'niets is er' waarneemt. Op een dergelijke manier waarnemende wezens zijn er, monniken. Maar ook bij de op een dergelijke manier waarnemende wezens, monniken, is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving, hoeveel meer nog bij het lage.  


Monniken, dat is de hoogste onder de opvattingen van de andere asceten, namelijk:

“Als er geen [wedergeboorte producerende activiteit in een vorig bestaan] was geweest, zou ik nu geen [bestaan] hebben gekregen;

als er [nu] geen [kamma] zal zijn, dan zal mij geen [toekomstig bestaan] verleend worden."[35]

Monniken, bij iemand die zo'n opvatting heeft, kan men verwachten dat hij geen sympathie voor het bestaan meer zal hebben ​​en geen afkeer van de opheffing van het bestaan. Op een dergelijke manier waarnemende wezens zijn er, monniken. Maar ook bij de op een dergelijke manier waarnemende wezens, monniken, is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving, hoeveel meer nog bij het lage.  


Monniken, er zijn enkele asceten en brahmanen die de absolute zuiverheid[36] verkondigen Als hoogste echter, monniken, geldt het bij de leraren van absolute zuiverheid wanneer men na volledige overwinning van het gebied van 'niets is er' ​​in het gebied van de noch waarneming noch niet waarneming is binnengegaan. Dit leren ze kennen en om dit te realiseren onderwijzen zij de leer. Op een dergelijke manier waarnemende wezens zijn er, monniken. Maar ook bij de op een dergelijke manier waarnemende wezens, monniken, is er verandering en wisseling. Dit inziende, monniken, wendt de wetende, edele discipel zich daarvan af. Als hij zich ervan afwendt, wordt hij bij het hoogste vrij van verslaving, hoeveel meer nog bij het lage.  


Monniken, er zijn enkele asceten en brahmanen die het hoogste Nibbāna in dit leven verkondigen. Als hoogste echter, monniken, geldt bij de leraren van het hoogste Nibbāna tijdens het leven, bij de zes grondslagen van het ontstaan en vergaan van de zintuiglijke indruk, het genot, de ellende en de ontsnapping overeenkomstig de werkelijkheid herkend te hebben en zo de bevrijding zonder hechten te verkrijgen. Maar ik, monniken, die zoiets onderwijs, zoiets verkondig, word door sommige asceten en brahmanen op een valse, ijdele, oneerlijke, onware manier beschuldigd doordat zij zeggen:

“De asceet Gotama verkondigt niet het volledige doorzien van de dingen van de zintuigen,

hij verkondigt niet het volledige doorzien van lichamelijke dingen,

hij verkondigt niet het volledige doorzien van de gevoelens."

“Maar monniken, zeer zeker verkondig ik

het volledige doorzien van de dingen van de zintuigen,

het volledige doorzien van de lichamelijke dingen,

het volledige doorzien van de gevoelens;

en al tijdens het leven stil geworden, zonder waanideeën, koel geworden, verkondig ik het volledige Nibbāna zonder hechten.”


A.X.30. Eerbetoon door koning Pasenadi

Eens vertoefde de Verhevene in het Jetapark bij Savatthi in het klooster van Anathapindika. Koning Pasenadi van Kosala was toen juist zegenrijk van een veldslag teruggekeerd, nadat hij zijn doel bereikt had.[37]

Koning Pasenadi ging met zijn wagen op weg naar het klooster, zover als de berijdbare weg reikte. Daarna ging hij te voet verder over het kloostergebied.        

Talrijke monniken liepen er toen juist heen en weer. De koning ging naar hen toe en vroeg waar de Verheven, heilige, volmaakt Verlichte nu verbleef. Hij wilde de Verhevene een bezoek brengen. De monniken gaven ten antwoord: "Koning, in die cel met gesloten deur verblijft de Verhevene. Ga er stil naar toe en stap zonder haast op het terras ervan. Kuch dan of schraap uw keel en klop aan de deur. De Verhevene zal dan de deur openen."

Koning Pasenadi van Kosala ging toen naar die kloostercel toe, stapte zonder haast op het terras, kuchte en klopte aan de deur. De Verhevene maakte open en de koning ging de cel binnen. Met zijn hoofd tot op de grond boog hij knielend neer aan de voeten van de Verhevene, kuste die voeten en omvatte ze met zijn armen. Daarbij noemde hij twee keer zijn naam: "Pasenadi ben ik, Eerwaarde, Pasenadi ben ik, de koning van Kosala."

"Koning, waarom bewijs je aan dit lichaam zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding?"

"Eerwaarde, uit dankbaarheid en erkentelijkheid bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding. Want Eerwaarde, de Verhevene gaat rond tot heil en zegen voor veel mensen. En velen heeft hij in de leer van het heilige pad gevestigd, namelijk in het goede en heilzame. Om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder is de Verhevene rein van deugden; hij is van rijpe zedelijkheid, van edele heilbrengende deugdzaamheid, is met heilbrengende deugdzaamheid voorzien. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder bewoont de Verhevene al lang als bos-eremiet eenzame afgelegen huisvestingen in het bos. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder is de Verhevene tevreden met alles wat hij ook maar ontvangt aan gewaad, aalmoezenspijs, woonplek en de benodigde geneesmiddelen en medicijnen. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder is de Verhevene offergaven waard, gastgeschenken waard, gaven waard, waard eerbiedig gegroet te worden, en is hij in de wereld het beste veld voor verdienstelijke daden. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder, wat er voor gesprekken zijn die de ontsluiting van de geest bevorderen, zoals gesprekken over bescheidenheid, tevredenheid, eenzaamheid, afzondering, wilskracht, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding en het inzicht van de bevrijding, - zulke gesprekken vallen de Verhevene naar wens, zonder inspanning en moeite ten deel. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder verkrijgt de Verhevene naar wens, zonder inspanning en moeite de vier meditatieve verdiepingen, de verheven geestelijke, die momenteel welzijn verschaffen. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder herinnert de Verhevene zich aan menigvuldige vroegere vormen van bestaan. [Zie verder bij: A.X.21, De tien krachten van een Tathagata, nr. 8]. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder ziet de Verhevene met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, hoe de wezens sterven en weer verschijnen, hoge en lage, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige. En hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden wedergeboren worden. [Zie verder bij: A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 9]. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder heeft de Verhevene door opdroging van de neigingen nog in dit leven zich de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid eigen gemaakt, ze zelf inziende en verwerkelijkende. [Vergelijk: A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 10]. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde Heer, ik moet nu gaan, veel zaken en aangelegenheden moet ik nog uitvoeren."

"Zoals het je belieft, koning."

En koning Pasenadi van Kosala verhief zich van zijn zitplaats, groette de Verhevene vol eerbied en met de rechterzijde naar hem toegekeerd, verwijderde hij zich.[38]

Hoofdstuk 4. upāli-vagga (A.X.31-40)

A.X.31. Doel van de discipline

De eerwaarde Upali sprak tot de Verhevene: "Heer, om hoeveel redenen heeft de Verhevene aan zijn discipelen de disciplinaire regels (vinaya) voorgeschreven en het Patimokkha?"[39]

"Upali, om tien redenen, namelijk: om het welzijn van de Orde; om zedeloze monniken op te voeden en om een vredig leven van de goede monniken te bevorderen; om aanwezige slechte invloeden af te weren en om toekomstige te voorkomen; om het vertrouwen op de wekken in degenen zonder vertrouwen en om het vertrouwen te versterken van degenen vol vertrouwen; om de goede leer sterk te maken en te laten voortbestaan en tot bescherming van de discipline.[40]

        

A.X.35. Splitsing in de Orde - I (Upāli)

“Heer, men spreekt van splitsing in de Orde. In hoeverre evenwel, Heer, geldt de Orde als gesplitst?"

          "Upāli, daar geven de monniken een valse leer uit voor de juiste en de juiste leer voor een valse; ze geven een valse Orde-discipline uit voor de juiste en de juiste Orde-discipline voor een valse. Ze geven datgene wat door de Volmaakte niet is gesproken en onderwezen uit als door hem gesproken en onderwezen, en geven datgene wat door hem is gesproken en onderwezen uit als niet door hem gesproken en onderwezen. Ze geven datgene ​​wat door de Volmaakte niet is gedaan en niet is voorgeschreven uit als wat door hem is gedaan en voorgeschreven, en geven datgene wat door hem is gedaan en voorgeschreven uit als door hem niet gedaan en niet voorgeschreven.

Door deze tien dingen echter leiden ze af, leiden ze op een dwaalspoor, verrichten de Orde-handelingen gescheiden, reciteren gescheiden de Orde-regels. In zoverre, Upāli, geldt de Orde als gesplitst."

A.X.36. Eensgezindheid in de Orde - I (Upāli)

“Heer, men spreekt van eensgezindheid in de Orde. In hoeverre nu, Heer, geldt de Orde als eensgezind?”

“Upāli, daar leggen de monniken een valse leer uit als vals en een juiste leer als juist. Zij leggen een valse Orde-discipline uit als vals en en juiste Orde-discipline als juist. Zij leggen het door de Volmaakte niet gesprokene en niet onderwezene uit als door hem niet gesproken en niet onderwezen, en leggen het door de Volmaakte gesprokene en onderwezene uit als door hem gesproken en onderwezen. Zij leggen het door hem niet gedane en niet voorgeschrevene uit als niet door hem gedaan en niet door hem voorgeschreven, en het door hem gedane en voorgeschrevene uit als door hem gedaan en voorgeschreven.

Door deze tien dingen echter leiden zij niet af, leiden zij niet op een dwaalspoor, verrichten zij niet gescheiden de handelingen van de Orde, reciteren zij niet gescheiden de Orde-regels. Upali, in zoverre geldt de Orde als eensgezind.”

A.X.37-38. Splitsing in de Orde - II (Ananda)

Vraag van Ananda: "Heer wat verkrijgt iemand die een Orde splitst?”

De Boeddha: “Ananda, hij verwerft voor zich een straf die een aeon lang duurt.”

“Heer, waarin bestaat die straf die een aeon lang duurt?”

“Ananda, die straf bestaat daarin dat hij een aeon in de hel lijden ondervindt.”[41]

A.X.39-40. Eensgezindheid in de Orde - II (Ananda)

“Heer, wat verkrijgt iemand die een verdeelde Orde weer verenigt?“

“Ananda, hij verwerft voor zich goddelijk loon.”

“Heer, waarin bestaat dat goddelijke loon?”

“Ananda, het bestaat daarin dat hij een aeon lang in de hemel gelukkig is.”

Hoofdstuk 5. akkosa-vagga (A.X.41-50)

A.X.46. De achtvoudige feestdag; uposatha

Toen de Verhevene eens in Kapilavatthu vertoefde, - het was op een uposatha-dag - kwamen talrijke lekenvolgelingen naar hem toe. Zij begroetten hem eerbiedig en gingen terzijde zitten. De Verhevene vroeg toen aan hen of zij de uposatha met de acht besluiten in acht namen. Hun antwoord luidde: “Soms wel, Heer, soms niet.”

“Dat is dan jammer voor jullie. Als een volgeling van mij tien jaren lang ijverig en vastbesloten volgens mijn instructies leeft, dan is het mogelijk dat hij 100 jaren of 100 x 100 jaren of 100 x 1000 jaren of 100 x 100.000 jaren in het gevoel van volmaakt geluk vertoeft. Of hij kan een eenmaal wederkerende zijn, een niet meer wederkerende of een onmiskenbaar in de stroom getredene.

Wat betreft die tien jaren, een volgeling van mij die 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3, of 2 jaren of één jaar lang ijverig en vastbesloten volgens mijn instructies leeft, - ja die 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3 of twee maanden of één maand lang - die 10 dagen en nachten, of 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3 of 2 etmalen of één dag en één nacht lang ijverig en vastbesloten leeft volgens mijn instructies, dan is het mogelijk dat hij 100 jaren of 100 x 100 jaren of 100 x 1000 jaren of 100 x 100.000 jaren in het gevoel van volmaakt geluk vertoeft. Of hij kan een eenmaal wederkerende zijn, een niet meer wederkerende of een onmiskenbaar in de stroom getredene.

Daarom is het jammer voor jullie dat jullie soms wel en soms niet de uposatha in acht nemen.”

“Heer, vanaf vandaag zullen wij de feestdag met de acht besluiten regelmatig in acht nemen.”[42] 

A.X.47. Redenen voor slechte en goede daden

Eens vroeg de Licchavier Mahāli aan de Verhevene wat de reden is voor het uitoefenen of begaan van een slechte wilsactie (kamma).

Mahāli, hebzucht is een aanleiding, hebzucht is een reden voor het beoefenen en begaan van een slechte daad; haat is een aanleiding, begoocheling is een aanleiding, onverstandige overweging is een aanleiding, een verkeerd gerichte geest is een aanleiding.

Mahāli, dit zijn de aanleidingen, de redenen voor het uitoefenen en begaan van slechte daden.”

“Heer, wat is dan de aanleiding, wat is de reden voor het uitoefenen en begaan van een goede daad?”

Mahāli, het zijn zonder hebzucht is een aanleiding, een reden voor het beoefenen en begaan van een goede daad; het zijn zonder haat is een aanleiding, het zijn zonder begoocheling is een aanleiding, verstandige overweging is een aanleiding, een juist gerichte geest is een aanleiding.

Mahāli, dit zijn de aanleidingen, de redenen voor het uitoefenen en begaan van goede daden.

Mahāli, zouden namelijk deze tien dingen niet in de wereld te vinden zijn, dan zou men noch een zedeloos, onrechtvaardig gedrag kennen, noch een moreel en rechtvaardig gedrag. Maar Mahāli, omdat deze tien dingen in de wereld te vinden zijn, daarom kent men een zedeloos, onrechtvaardig gedrag en ook een moreel en rechtvaardig gedrag.”[43]

 

A.X.48. Tien contemplaties voor de monnik

zie: 3.4. De Sangha > Tien overwegingen voor de monnik.

A.X.49. Met het lichaam verbonden

     

Tien dingen zijn met het lichaam verbonden, namelijk: koude, hitte, honger, dorst, uitwerpselen, urine, zich in toom houden in daden, zich in toom houden in woorden, zich in toom houden in de manier van leven en in de wedergeboorte-producerende wil om te bestaan.[44]

Deze tien dingen zijn met het lichaam verbonden.

Hoofdstuk 6. sacitta-vagga (A.X.51-60)

A.X.51. Zelfonderzoek

De Boeddha onderwees dat een monnik af en toe zelf onderzoek moet doen, om te zien of begeerte, kwaadwil, traagheid en starheid in hem zijn ontstaan of niet; om te zien of opwinding en twijfels in hem bestaan; om te zien of hij vrij is van boosheid (woede) en of zijn geest wel of niet door hartstocht besmet is; om te zien of zijn lichaam (en geest) vaak in benauwde spanning is of er vaak vrij van is; om te zien of hij vaak traag is of vol energie; om te zien of hij vaak zonder concentratie van de geest is of vaak geestelijk geconcentreerd is.

Als de monnik bij zijn zelfonderzoek inziet dat hij vaak vol begeerte, kwaadwil, traagheid en starheid is, vaak opgewonden is, twijfel heeft, toornig is, een bevlekte geest heeft, dat zijn lichaam (en geest) vaak in benauwde spanning is, traag en ongeconcentreerd is, dan moet die monnik uiterste wilskracht, energie, streven, doorzettingsvermogen, standvastigheid, opmerkzaamheid en bezonnenheid gebruiken om die slechte, onheilzame dingen te overwinnen.

Maar als de monnik inziet dat hij vaak van die dingen vrij is, dan moet die monnik in wie deze heilzame dingen gevestigd zijn, verder streven naar opdroging van alle neigingen.

A.X.52. Zelfonderzoek II

Gelijk aan A.X.51, maar nu gesproken door de eerwaarde Sariputta.

A.X.53. Achteruitgang en vooruitgang

Monniken, stilstand in de heilzame dingen wordt door mij niet geprezen, laat staan ​​de achteruitgang. Alleen de vooruitgang in de heilzame dingen wordt door mij geprezen.

Monniken, in hoeverre is er een achteruitgang in heilzame dingen, geen stilstand, geen vooruitgang? Hoe sterk een monnik ook mag zijn in vertrouwen, deugdzaamheid, kennis, vrijgevigheid, wijsheid en slagvaardigheid, als deze eigenschappen niet in hem blijven noch toenemen, in zoverre is er een achteruitgang in heilzame dingen, geen stilstand, geen vooruitgang.

Monniken, in hoeverre is er een stilstand in heilzame dingen? Hoe sterk een monnik ook mag zijn in die eigenschappen, als deze eigenschappen in hem niet afnemen noch toenemen, in zoverre is er een stilstand in heilzame dingen, geen achteruitgang, geen vooruitgang.

Monniken, in hoeverre is er een vooruitgang in heilzame dingen? Hoe sterk een monnik ook mag zijn in die eigenschappen, als ze in hem niet zo blijven noch afnemen, in zoverre is er een vooruitgang in heilzame dingen, geen stilstand, geen achteruitgang

[Dan volgt de volledige tekst van A.X.51]

A.X.56-57. Tien contemplaties

zie A.X.60 Girimananda sutta

A.X.58. De wortel van alle dingen

Monniken, wanneer rondtrekkende asceten van een ander geloof jullie vragen waarin alle verschijnselen wortelen, waardoor zij geschapen worden, door welke oorzaken zij ontstaan, waardoor zij samengehouden worden, wat de leider ervan is, waardoor zij beheerst worden, wat het hoogste ervan is en het ware doel ervan, waarin zij uitmonden en eindigen, - dan moeten jullie op die vragen aldus antwoorden:

In de wil[45] wortelen alle dingen[46];

door opmerkzaamheid (manasikāra) worden zij geschapen;[47]

door de zintuiglijke indruk veroorzaakt ontstaan zij;

het gevoel houdt ze samen;

de concentratie is de leider ervan;[48]

door de oplettendheid worden zij beheerst;

de wijsheid is het hoogste ervan;

de bevrijding is het ware doel ervan;

in het doodloze monden zij uit,

en zij eindigen in Nibbana.”[49] 

A.X.60. Girimānanda sutta - De toespraak tot de eerwaarde Girimānanda [tien contemplaties]

Eens verbleef de Verhevene te Savatthi, in het Jetavana-klooster van Anathapindika. Te dien tijde nu leed de eerwaarde Girimānanda aan een ziekte, hij werd erdoor gekweld en hij was zwaar ziek. Daarop begaf zich de eerwaarde Ānanda naar de Boeddha, groette hem, ging naast hem zitten, en zei:

“Bhante,[50] de eerwaarde Girimānanda lijdt aan een ziekte, hij wordt erdoor gekweld en hij is zwaar ziek. Het ware goed, Bhante, indien de Gezegende de eerwaarde Girimānanda zou opzoeken, uit medelijden met hem.”

Daarop sprak de Verhevene: “Ānanda, indien jij de monnik Girimānanda opzoekt en hem de tien contemplaties opzegt, dan zal die monnik, na ze te hebben vernomen, onmiddellijk van zijn ziekte genezen. Die tien contemplaties zijn:

1) Contemplatie over niet-bestendigheid.

2) Contemplatie over niet-zelf.

3) Contemplatie over walgelijkheid.

4) Contemplatie over nadeel (gevaar).

5) Contemplatie over het opgeven (het afzien).

6) Contemplatie over onthechting (zich afzonderen).

7) Contemplatie over beëindiging.

8) Contemplatie over afkeer van de hele wereld.

9) Contemplatie over niet-blijvendheid van alle samengestelde dingen.

10) Oplettendheid bij het in- en uitademen.

(1) En wat, Ānanda, is contemplatie over niet-bestendigheid? - Welnu, Ānanda, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en overweegt er aldus: ‘Materie (vorm) is niet bestendig; gevoel of gewaarwording is niet bestendig; waarneming is niet bestendig; geestelijke formaties zijn niet bestendig; bewustzijn is niet bestendig.’ Aldus blijft hij niet-bestendigheid beschouwen in deze vijf groeperingen. Dit, Ānanda, heet contemplatie over niet-bestendigheid.

(2) En wat, Ānanda, is contemplatie over niet-zelf? - Welnu, Ānanda, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en overweegt er aldus: ‘Het oog is niet-zelf, zichtbare objecten zijn niet-zelf; het oor is niet-zelf; geluiden zijn niet-zelf; de neus is niet-zelf, geuren zijn niet-zelf; de tong is niet-zelf, smaken zijn niet-zelf; het lichaam is niet-zelf, lichamelijke contacten (tastbare objecten) zijn niet-zelf; de geest is niet-zelf, mentale objecten zijn niet-zelf.’ Aldus blijft hij niet-zelf beschouwen in deze inwendige en uitwendige grondslagen. Dit, Ānanda, heet contemplatie over niet-zelf.

(3) En wat, Ānanda, is contemplatie over onzuiverheid? - Welnu, Ānanda, een monnik beschouwt dit lichaam van top tot teen, vanaf de voetzolen opwaarts, vanaf het puntje van het hoofdhaar neerwaarts. Hij beschouwt dit lichaam dat met huid overgoten is, zoals het vol is van vele soorten onzuiverheden. ‘Dit lichaam bestaat uit: hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, beenderen, merg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, buikvlies, maag, uitwerpselen, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, bloedwater, speeksel, neusslijm, gewrichtsvloeistof, urine en de hersenen.’ Aldus blijft hij onzuiverheid beschouwen in dit lichaam. Dit, Ānanda, heet contemplatie over onzuiverheid.

(4) En wat, Ānanda, is contemplatie over nadeel (gevaar)? - Welnu, Ānanda, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en overweegt er aldus: ‘Talrijk zijn de kwalen, talrijk zijn de nadelen (gevaren) van dit lichaam. Want in dit lichaam ontstaan verscheidene ziektes, zoals oogziekte, oorziekte, neusziekte, tongziekte, lichaamsziekte, hoofdpijn, de bof,[51] mondziekte, tandpijn, hoest, astma, verkoudheid, brandend maagzuur, koorts, maagkwalen, flauwte, dysenterie, gezwel, koliek, melaatsheid, steenpuist, klierziekte, tuberculose, vallende ziekte, ringworm, jeuk, huiduitslag, roos op het hoofd, puistjes, oververzadigdheid, suikerziekte, aambeien, kanker, etterkanaal (fistel), en ziektes ontstaan uit gal, uit slijm, uit winden, uit conflicten van de lichaamsvochten, uit weersveranderingen, uit ongunstige omstandigheden (onjuist gedrag), ziektes ontstaan door opzet van anderen, ziektes ontstaan uit resultaten van wilsacties,[52] en verder koude, hitte, honger, dorst, uitwerpselen en urine.’ Aldus blijft hij nadeel (gevaar) beschouwen in dit lichaam. Dit, Ānanda, heet contemplatie over nadeel (gevaar).

(5) En wat, Ānanda, is contemplatie over opgeven (vernietiging van de smetten)? - Welnu, Ānanda, een monnik staat geen gedachte van zinsverlangen toe die in hem is ontstaan. Maar hij geeft ze op, verdrijft ze, maakt er een einde aan en vernietigt ze. Hij staat geen gedachte van kwaadwil toe die in hem is ontstaan. Maar hij geeft ze op, verdrijft ze, maakt er een einde aan en vernietigt ze. Hij staat geen gedachte van wreedheid toe die in hem is ontstaan. Maar hij geeft ze op, verdrijft ze, maakt er een einde aan en vernietigt ze. Hij staat geen euvele, onheilzame gemoedstoestanden toe die in hem van tijd tot tijd ontstaan. Maar hij geeft ze op, verdrijft ze, maakt er een einde aan en vernietigt ze. Dit, Ānanda, heet contemplatie over opgeven.

(6) En wat, Ānanda, is contemplatie over onthechting? - Welnu, Ānanda, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en overweegt er aldus: ‘Dit is vredig, dit is verheven, namelijk het tot stilstand komen van alle grondslagen van bestaan, de uitdoving van begeerte, onthechting, nibbāna.’ Dit, Ānanda, heet contemplatie over onthechting.

(7) En wat, Ānanda, is contemplatie over beëindiging? - Welnu, Ānanda, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en overweegt er aldus: ‘Dit is vredig, dit is verheven, namelijk het tot stilstand komen van alle samengestelde dingen, het opgeven van alle grondslagen van bestaan, de uitdoving van begeerte, beëindiging, Nibbāna.’ Dit, Ānanda, heet contemplatie over beëindiging.

(8) En wat, Ānanda, is contemplatie over afkeer van de hele wereld? - Welnu, Ānanda, doordat een monnik wat voor betrokkenheid met en hechten aan deze wereld opgeeft, doordat hij geestelijke vooroordelen, verkeerde meningen en verborgen neigingen betreffende deze wereld opgeeft, doordat hij er niet naar verlangt maar ze opgeeft, daardoor wordt hij onthecht (vrij). Dit, Ānanda, heet contemplatie over afkeer van de gehele wereld.

(9) En wat, Ānanda, is contemplatie over niet-blijvendheid van alle samengestelde geestelijke dingen?[53] - Welnu, Ānanda, een monnik is teleurgesteld en misselijk van alle samengestelde geestelijke dingen, hij is ze beu. Dit, Ānanda, heet contemplatie over niet-blijvendheid van alle samengestelde geestelijke dingen.

(10) En wat, Ānanda, is oplettendheid bij het in- en uitademen? - Welnu, Ānanda, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en hij gaat er met gekruiste benen neerzitten. Hij houdt het lichaam rechtop en zijn oplettendheid houdt hij levendig. En oplettend ademt hij in, oplettend ademt hij uit.

Wanneer hij lang inademt, weet hij: ‘Ik adem lang in.’ Wanneer hij lang uitademt, weet hij: ‘Ik adem lang uit.’ Wanneer hij kort inademt, weet hij: ‘Ik adem kort in.’ Wanneer hij kort uitademt, weet hij: ‘Ik adem kort uit.’

‘Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Vervoering ondervindend, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Vervoering ondervindend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Zaligheid ondervindend, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Zaligheid ondervindend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘De geestelijke formaties ondervindend, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘De geestelijke formaties ondervindend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘De geestelijke formaties tot rust brengend, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘De geestelijke formaties tot rust brengend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘De geest ondervindend[54] zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘De geest ondervindend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘De geest buitengewoon blij makend,[55] zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘De geest buitengewoon blij makend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘De geest concentrerend,[56] zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘De geest concentrerend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘De geest bevrijdend (van de hindernissen), zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘De geest bevrijdend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Nadenkend over niet-blijvendheid,[57] zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Nadenkend over niet-blijvendheid, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Nadenkend over onthechting, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Nadenkend over onthechting, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Nadenkend over beëindiging, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Nadenkend over beëindiging, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

‘Nadenkend over het opgeven, zal ik inademen,’ aldus oefent hij zich. ‘Nadenkend over het opgeven, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

Dit, Ānanda, heet oplettendheid bij het in- en uitademen.

Ānanda, indien jij de monnik Girimānanda opzoekt en hem deze tien contemplaties opzegt, dan zal die monnik Girimānanda, na ze te hebben vernomen, onmiddellijk zijn genezen van zijn ziekte.”

Na deze tien contemplaties van de Gezegende geleerd te hebben, bezocht de eerwaarde Ānanda de eerwaarde Girimānanda en zei hem de tien contemplaties op. Toen de eerwaarde Girimānanda ze had vernomen, was zijn ziekte onmiddellijk genezen. Hij herstelde ervan en aldus verdween de ziekte van de eerwaarde Girimānanda.

Hoofdstuk 7. yamaka-vagga (A.X.61-70)

A.X.61. Voedsel voor onwetendheid en voor vrijheid van het weten

“Het begin van onwetendheid, monniken, is niet te kennen. Men kan niet zeggen dat er vóór een bepaald moment geen onwetendheid was en daarna wel. Maar het moet aldus ingezien worden, namelijk dat onwetendheid veroorzaakt is. Want onwetendheid moet voedsel hebben,[58] kan zonder voedsel niet bestaan. En wat is het voedsel van onwetendheid? Het is begeerte, haat, traagheid etc., slecht gedrag, onbezonnenheid, niets opmerken en om niets iets geven. Hierbij is steeds het ene het voedsel voor het andere. Als laatste voedingsbodem is er slecht gezelschap. Zo wordt onwetendheid gevoed en grootgebracht.

Maar zo kan ook alleen door voedsel de vrijheid van het weten tot stand komen, kan zich niet zonder voedsel ontwikkelen. Edel gezelschap is de voedingsbodem; aan edele leer gehoor geven is nuttig voor verdere groei; oplettend, helder bezonnen worden, de zintuigen goed behoeden, zuivere levenswandel uitoefenen, de vier grondslagen van oplettendheid veroveren, de zeven factoren van Verlichting leren verwerkelijken: dat laat tenslotte de vrijheid van het weten ontstaan.

A.X.62. Voedsel voor bestaansdorst en voor vrijheid van het weten

“Het begin van bestaansdorst (bhava-tanhā), monniken, is niet te kennen. Men kan niet zeggen dat er vóór een bepaald moment geen bestaansdorst was en daarna wel. Maar het moet aldus ingezien worden, namelijk dat bestaansdorst veroorzaakt is. Want bestaansdorst moet voedsel hebben, kan zonder voedsel niet bestaan. En wat is het voedsel van bestaansdorst? Het is onwetendheid. En ook onwetendheid heeft voedsel als voorwaarde. Dat voedsel zijn de vijf hindernissen. Maar ook de vijf hindernissen hebben voedsel als voorwaarde. Dat voedsel is het drievoudige slechte gedrag (in daden woorden en gedachten).

Het drievoudige slechte gedrag heeft voedsel als voorwaarde. En dat voedsel is het onbeteugeld zijn van de zintuigen.

Het onbeteugeld zijn van de zintuigen heeft voedsel als voorwaarde. Dat voedsel is onoplettendheid en onbezonnenheid.

Ook onoplettendheid en onbezonnenheid hebben voedsel als voorwaarde, namelijk onwijs nadenken.

Onwijs nadenken heeft voedsel als voorwaarde, namelijk het zijn zonder vertrouwen.

Het zijn zonder vertrouwen heeft voedsel als voorwaarde, namelijk het luisteren naar verkeerde leringen.

Het luisteren naar verkeerde leer heeft voedsel als voorwaarde, namelijk omgang met slechte mensen.

Omgang met slechte mensen leidt naar het luisteren naar verkeerde leer. Het luisteren naar verkeerde leer leidt naar het zijn zonder vertrouwen. Het zijn zonder vertrouwen leidt naar onwijs nadenken. Onwijs nadenken leidt naar onachtzaamheid en onbezonnenheid. Onachtzaamheid en onbezonnenheid leiden naar het onbeteugeld zijn van de zintuigen. Het onbeteugeld zijn van de zintuigen leidt naar drievoudig slecht gedrag. Het drievoudige slechte gedrag leidt naar het optreden van de vijf hindernissen. De vijf hindernissen leiden naar onwetendheid.

De onwetendheid leidt naar bestaansdorst. Dat is dus de voedende voorwaarde van deze bestaansdorst. Zo komt die tot stand.

Ook de bevrijding door weten heeft een voedende voorwaarde, namelijk de zeven factoren van Verlichting.

De zeven factoren van Verlichting hebben een voedende voorwaarde, namelijk de vier grondslagen van oplettendheid.

De vier grondslagen van oplettendheid hebben een voedende voorwaarde, namelijk het drievoudige goede gedrag.

Het drievoudige goede gedrag heeft een voedende voorwaarde, namelijk beteugeling van de zintuigen.

Beteugeling van de zintuigen heeft een voedende voorwaarde, namelijk oplettendheid en bezonnenheid.

Oplettendheid en bezonnenheid hebben een voedende voorwaarde, namelijk wijs nadenken.

Wijs nadenken heeft een voedende voorwaarde, namelijk het vertrouwen.

Het vertrouwen heeft een voedende voorwaarde, namelijk het luisteren naar de goede leer.

Het luisteren naar de goede leer heeft een voedende voorwaarde, namelijk omgang met edele mensen.

Omgang met edele mensen leidt naar het luisteren naar de goede leer. Het luisteren naar de goede leer leidt naar vertrouwen. Het vertrouwen leidt naar wijs nadenken. Wijs nadenken leidt naar oplettendheid en bezonnenheid. Oplettendheid en bezonnenheid leiden naar beteugeling van de zintuigen. Beteugeling van de zintuigen leidt naar drievoudig goed gedrag. Het drievoudige goede gedrag leidt naar de vier grondslagen van oplettendheid. De vier grondslagen van oplettendheid leiden naar de zeven factoren van Verlichting. De zeven factoren van Verlichting leiden naar bevrijding door weten. Dat is dus de voedende voorwaarde van de bevrijding door weten, zo komt ze tot stand.

A.X.63. Zekerheid; volmaaktheid

Monniken, degenen die in mij zekerheid[59] hebben gevonden, zij allen zijn tot inzicht gekomen.[60] Van dezen die inzicht hebben, bereiken vijf hier (in deze wereld) de Volmaaktheid[61] (Nibbana); en vijf bereiken de Volmaaktheid na van hier heengegaan te zijn.[62]

Welke vijf bereiken hier de Volmaaktheid?

Degene die ten minste nog zeven keer wedergeboren wordt;

degene die van familie naar familie voortgaat;[63]

de eenmaal opkiemende;[64]

de eenmaal wederkerende; en

degene die nog in dit leven de heiligheid heeft bereikt.

Welke vijf bereiken, na van hier heengegaan te zijn, de Volmaaktheid?

Degene die op halve route uitdooft;

degene die na halve route uitdooft;

degene die moeiteloos uitdooft;

degene die met moeite uitdooft;

degene die stroomopwaarts gaat naar de verheven goden.[65]

A.X.64. Onwrikbaar vertrouwen

Monniken, degenen die tot mij onwrikbaar vertrouwen hebben, zij allen zijn in de stroom getreden. Van deze in de stroom getredenen bereiken vijf hier (in deze wereld) de volmaaktheid; en vijf bereiken de volmaaktheid na van hier heengegaan te zijn.

[Voortzetting als in A.X.63]

Welke vijf bereiken hier de volmaaktheid?

Degene die ten minste nog zeven keer wedergeboren wordt;

degene die van familie naar familie voortgaat;

de eenmaal opkiemende;

de eenmaal wederkerende; en

degene die nog in dit leven de heiligheid heeft bereikt.

Welke vijf bereiken, na van hier heengegaan te zijn, de Volmaaktheid?

Degene die op halve route uitdooft;

degene die na halve route uitdooft;

degene die moeiteloos uitdooft;

degene die met moeite uitdooft;

degene die stroomopwaarts gaat naar de verheven goden [de Zuivere Verblijven]

A.X.65. Wat is geluk, wat is ellende [kenmerken van niet meer geboren worden]

Bij Nālakagāmaka in het land van Magadha zei de zwervende asceet Sāmandakāni tegen de eerwaarde Sāriputta:

“Wat, vriend Sāriputta, is geluk en wat is ellende?” -

“Vriend, wedergeboren worden is een ellende, niet wedergeboren worden is geluk.

Bij het wedergeboren worden moet men dergelijke ellende verwachten zoals koude, hitte, honger, dorst, ontlasting, urine, gevaar door vuur, stok en zwaard; of familieleden en vrienden verenigen zich en doen iemand kwaad. Een dergelijke ellende is te verwachten bij het wedergeboren worden.

Bij het niet wedergeboren worden is het geluk te verwachten dat er geen koude is, geen hitte, geen honger en dorst, geen ontlasting en urine, geen gevaar door vuur, stok en zwaard; en familieleden en vrienden verenigen zich niet om iemand kwaad te doen. Een dergelijk geluk is te verwachten bij het niet wedergeboren worden.

A.X.66. Vreugde over de leer

Bij Nālakagāmaka in het land van Magadha zei de zwervende asceet Sāmandakāni tegen de eerwaarde Sāriputta:

"Vriend Sāriputta, wat is geluk in deze leer en discipline, en wat is de ellende?"

"Het ongenoegen aan deze leer en discipline, vriend, is een leed, de vreugde eraan is geluk.

Vriend, bij ongenoegen kan men het volgende leed verwachten: Of men nu loopt of staat, zit of ligt, of men zich in het dorp bevindt of in het bos, aan de voet van een boom, in eenzame behuizing, in de open lucht  of onder monniken, men vindt gewoon geen geluk en geen vreugde. Als er ongenoegen is, vriend, kan men dit leed verwachten.

Maar heeft men vreugde eraan, dan kan men het volgende geluk verwachten: Of men nu loopt of staat, zit of ligt, of men zich in het dorp bevindt of in het bos, aan de voet van een boom, in eenzame behuizing, in de open lucht of onder monniken, men ondervindt gewoon geluk en vreugde. Als men vreugde vindt aan deze leer en discipline, kan men dit geluk verwachten."

A.X.67. Vooruitgang en achteruitgang

Eens bevond zich de Boeddha op een tocht door het land Kosala, samen met een grote schare van monniken. Hij kwam er te Nālakapāna aan en verbleef er in het Palāsa-bos.[66]  Gedurende die tijd zat hij eens - het was op de dag van volle maan - in het midden van de gemeenschap van monniken. Een groot deel van de nacht onderwees hij de monniken in de leer, waarna hij de stille, zwijgzame schare van monniken overzag. Tot de eerwaarde Sāriputta zei hij toen: “Sāriputta, deze gemeenschap van monniken is vrij van loomheid en moeheid. Laat je voor hen een gesprek over de leer invallen. Mijn rug doet pijn[67] en ik wil gaan liggen.” - “Goed, Heer,” gaf de eerwaarde  Sāriputta ten antwoord. De Verhevene spreidde toen het in vieren gevouwen buitengewaad uit en ging er liggen als een leeuw op de rechter zijde, het ene been over het andere, nadat hij oplettend en bezonnen gedacht had aan het tijdstip wanneer hij zou opstaan.

De eerwaarde Sāriputta wendde zich nu tot de monniken met de woorden:

"Broeders, bij wie het bij de heilzame dingen ontbreekt aan vertrouwen, aan schaamte en morele vrees, aan wilskracht en wijsheid, die kan, hetzij overdag of 's nachts, een achteruitgang verwachten in de heilzame dingen, geen vooruitgang.

Dat een mens zonder vertrouwen is, broeders, dat is een achteruitgang. Dat iemand geen schaamte heeft en geen morele vrees, dat hij traag is en geen wijsheid heeft, vol toorn en woede, vol slechte ambitie, in slecht gezelschap verkeert en verkeerde opvattingen heeft, dat, broeders, is een achteruitgang.

Maar broeders, wie bij de heilzame dingen vertrouwen heeft, schaamte en morele vrees, wilskracht en wijsheid, die kan, hetzij overdag of 's nachts, vooruitgang verwachten in de heilzame dingen, geen achteruitgang.

Dat een man vertrouwen heeft, broeders, dat is een vooruitgang. Dat een persoon schaamte heeft en morele vrees, wilskracht en wijsheid, dat hij vrij is van toorn, woede en kwade ambitie, dat hij edel gezelschap onderhoudt en juiste kennis bezit, dat, broeders, is een vooruitgang."

(Dan volgt de goedkeuring door de Boeddha die alles herhaalt). 

A.X.69. Onedel en edel gesprek

Eens verbleef de Verhevene in het Jetapark bij Sāvatthī, in het klooster van Anāthapindika. Toen echter zaten talrijke monniken, na beëindiging van de maaltijd, 's middags in de ontvangsthal samen en voerden allerlei lage gesprekken, zoals: gesprekken over koningen en rovers, ministers en legers, gevaar en oorlog, eten en drinken, kleding en rustplaatsen, bloemen en geuren, verwanten en wagens, dorpen en marktplaatsen, steden en landen, vrouwen en helden;[68]; straat- en bronnen-gesprekken, gesprekken over vroeger gestorvenen, roddels, verhalen over de wereld en de zee, winst en verlies.

Toen de Verhevene tegen de avond uit zijn afzondering was opgestaan, ging hij naar de ontvangsthal en ging daar op de voorbereide zitplaats zitten. Daarna sprak hij aldus tegen de monniken:

"Bij welk gesprek, monniken, zitten jullie hier samen? Welk gesprek hebben jullie onderbroken?"

“Heer, na beëindiging van de maaltijd zaten wij hier samen en voerden allerlei lage gesprekken.” [Herhaling van de onderwerpen van de gesprekken].

“Monniken, voor jullie die uit vertrouwen van het huis in de huisloosheid zijn vertrokken, is het echt niet gepast om allerlei lage gesprekken te voeren. Er zijn tien gespreksonderwerpen, monniken, namelijk: Gesprekken over bescheidenheid, genoegzaamheid, afzondering, afkeer van de wereld, gebruik van de wilskracht, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding en het inzicht van de bevrijding. Dat, monniken, zijn tien (waardige) gespreksonderwerpen. Als jullie, monniken, bij jullie gesprekken u altijd aan deze tien objecten wilt houden, dan zouden jullie zelfs het licht van zon en maan, de zo zeer krachtige en machtige, overtreffen, om nog maar te zwijgen van die dolende asceten van een andere religie."

A.X.70. Redenen voor lofprijzing

Er zijn tien redenen voor lofprijzing, monniken. Welke tien?

Een monnik is zelf bescheiden, en over bescheidenheid voert hij gesprekken met de monniken. Dat hij echter zelf bescheiden is en over bescheidenheid met de anderen spreekt, dat is een reden om hem te prijzen.

Hij is zelf genoegzaam, afgezonderd, van de wereld afgewend, vol wilskracht, moreel zuiver, geestelijk geconcentreerd, wijs, deelhebbend aan de bevrijding, deelhebbend aan het inzicht van de bevrijding; en hij voert daarover gesprekken met de monniken. Dat hij echter zelf deze eigenschappen bezit en erover gesprekken voert met de monniken, dat is een reden om hem te prijzen.

Deze tien redenen voor lofprijzing zijn er, monniken.

Hoofdstuk 8. ākankha-vagga (A.X.71-80)

A.X.71. Vervulling van alle wensen

Vergelijk M.6.

A.X.72. Storingen bij de concentratie

Eens was de Verhevene met talrijke monniken in een bos nabij Vesali. Meerdere monniken hadden last van het lawaai dat door de wagens van invloedrijke mensen te Vesali in het bos gemaakt werd. De monniken zeiden: “Deze talrijke invloedrijke mensen zijn met hun wagens het bos in gereden om de Verhevene te bezoeken. Lawaai is echter een storing voor de meditatieve verdieping, zo heeft de Verhevene gezegd. Laten wij naar het Gosinger sala-bos gaan. Daar kunnen wij, veraf van geluiden en zonder storing, vredig vertoeven.” Die monniken gingen dus naar dat bos en vertoefden er in vrede, veraf van lawaai en zonder storing.

De Verhevene vroeg waar die monniken naartoe waren gegaan. En de andere monniken vertelden wat er gebeurd was.

“Goed, monniken, het is inderdaad zo als die monniken uitlegden. Geluid is door mij als een storing van de meditatieve verdieping genoemd.

Monniken, er zijn tien storingen, en wel:         

Voor wie van eenzaamheid houdt, is vreugde aan gezelschap een storing.

Voor degene die de beschouwing van de onreinheid (van het lichaam) koestert, is het zich bezig houden met een lieflijk denkbeeld een storing.

Voor degene die over zijn zintuiglijke poorten waakt, is het zien van tentoonstellingen een storing.

Voor het kuise leven is de nabijheid van de vrouw een storing.

Voor de eerste verdieping is geluid een storing.[69] 

Voor de tweede verdieping zijn denken en overwegen een storing.

Voor de derde verdieping is vervoering een storing.

Voor de vierde verdieping is in- en uitademen een storing.

Voor het bereiken van de opheffing van waarneming en gevoel[70] zijn waarneming en gevoel een storing.

Hebzucht is een storing. Haat is een storing. Verblinding is een storing.

Vertoeft vrij van storing en ontrukt aan storing, monniken. Vrij van storing, monniken, zijn de heiligen. Aan de storing ontrukt zijn de heiligen.

A.X.73. Zelden in de wereld te verkrijgen

Monniken, tien gewenste, begeerde, aangename dingen zijn moeilijk in de wereld te verkrijgen. Welke tien?

Rijkdom, schoonheid, gezondheid, deugdzaamheid, een leven in kuisheid, vrienden, rijkdom aan kennis, wijsheid, de (bovennatuurlijke) toestanden[71] en de hemelse werelden - al deze gewenste, begeerde, aangename dingen zijn moeilijk te verkrijgen in de wereld.

Voor deze tien dingen die gewenst, begeerd, aangenaam, zo moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, monniken, zijn er tien dingen waardoor ze in gevaar gebracht worden. Welke zijn deze tien?

Luiheid en passiviteit brengen de rijkdom in gevaar.

Het zich niet versieren en reinigen brengt de schoonheid in gevaar.

Ongepast gedrag brengt de gezondheid in gevaar.

Slechte omgang brengt de deugdzaamheid in gevaar.

Onbeteugelde zintuigen brengen het leven in kuisheid in gevaar.

Bedrog brengt de vriendschap in gevaar.

Niet herhalen brengt de rijkdom aan kennis in gevaar.

Niet goed luisteren en geen vragen stellen brengt de wijsheid in gevaar.

Gebrek aan toewijding en gebrek aan zelfonderzoek brengen de bovennatuurlijke dingen in gevaar.

Slecht leven brengt (wedergeboorte in de) hemelse werelden in gevaar.

Voor die tien dingen die gewenst, begeerd, aangenaam, moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, zijn er deze tien dingen waardoor ze in gevaar gebracht worden.

Voor die tien dingen die gewenst, begeerd, aangenaam, moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, monniken, zijn er tien dingen[72] waardoor ze bevorderd worden. Welke zijn deze tien?

Vlijt en ambitie bevorderen de rijkdom.

Zich versieren en schoonmaken bevordert de schoonheid.

Passend gedrag bevordert de gezondheid.

Edele omgang bevordert de deugdzaamheid.

Beteugeling van de zintuigen bevordert het leven in kuisheid.

Eerlijkheid bevordert de vriendschap. 

Herhaling bevordert de rijkdom aan kennis.

Goed luisteren en vragen stellen bevordert de wijsheid.

Toewijding en zelfonderzoek bevorderen de (bovennatuurlijke) dingen.

Een goede manier van leven bevordert (wedergeboorte in de) hemelse werelden.

Dat, monniken, zijn de tien bevorderende dingen.

A.X.74. De edele winst

Monniken, wie onder de edele discipelen bij tien dingen toeneemt, die ondervindt een edele winst en verwerft voor zich iets solide en goeds. Wat zijn de tien dingen?

Veld en grond, geld en graan, vrouwen en kinderen, bedienden en arbeiders alsmede vee; verder vertrouwen, deugdzaamheid, kennis, vrijgevigheid en wijsheid.

Wie winst ondervindt aan geld en goederen,

aan kudden en aan vrouwen en kinderen,

die is rijk, zeer gerespecteerd en geëerd

door vrienden en familieleden en ook door vorsten.

Maar wie gesterkt is in vertrouwen, deugdzaamheid,

in weldadigheid, kennis en wijsheid,

aan zo'n edele persoon vol begrip valt ten deel

een tweevoudige winst (namelijk wereldlijke en deugdzame winst) al hier op aarde.

A.X.75. Oordeel niet over andere mensen

Eens verbleef de Verhevene in het Jetapark bij Sāvatthī, in het klooster van Anāthapindika. En de eerwaarde Ananda kleedde zich 's morgens aan, nam gewaad en nap en ging naar de woning van de lekenvolgelinge Migasālā. Toen hij daar was aangekomen, ging hij op de voorbereide zitplaats zitten. En de lekenvolgelinge Migasālā ging naar de eerwaarde Ananda, begroette hem eerbiedig en ging terzijde zitten. Terzijde zittend sprak zij de eerwaarde Ananda als volgt toe:

"Hoe dan, eerwaarde Ananda, hoe moet men de leer begrijpen die door de Verhevene is onderwezen, volgens welke iemand die kuis leeft en iemand die niet kuis leeft na de dood hetzelfde resultaat zouden hebben? Mijn vader, Pūrana, namelijk, Heer, leefde kuis, abstinent, afgekeerd van de gewone seksuele omgang. Na zijn dood heeft de Verhevene van hem gezegd dat hij de eenmaal wederkeer had bereikt en in de hemel van de Zalige Goden weer was verschenen. Maar Heer, Isidatta, de broer van mijn vader, leefde niet kuis, maar in een gelukkig huwelijk. Na diens dood evenwel heeft de Verhevene ook van hem gezegd dat hij de eenmaal wederkeer had bereikt en in de hemel van de Zalige Goden weer was verschenen. Heer, hoe nu moet men deze leer begrijpen, die door de Verhevene onderwezen is, volgens welke iemand die kuis leeft en iemand die niet kuis leeft na de dood beiden eenzelfde resultaat zullen hebben?"

"Zo heeft de Verhevene dit uitgelegd, zuster."

De eerwaarde Ananda kreeg in het huis van de lekenvolgelinge Migasālā aalmoezenvoedsel, waarna hij vertrok. ‘s Middags, na de maaltijd, ging hij naar de Verhevene toe en vertelde wat de lekenvolgelinge Migasālā gezegd had. 

Daarop sprak de Verhevene: “Wie is die dwaze, onervaren lekenvolgelinge Migasālā, En wat zijn in vergelijking daarmee zulke mensen die de hogere of lagere eigenschappen van wezens kunnen onderkennen?

Ananda, er zijn tien soorten mensen in de wereld te vinden. Welke tien?[73]

Ananda, iemand is ondeugdzaam; en hij kent niet  overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid[74], waar die ondeugdzaamheid van hem volledig wordt opgeheven. Ook is hij zonder ervaring en zonder groot energiek streven; hij heeft met inzicht niets doorgedrongen, ook valt hem niet zo nu en dan onthechting ten deel.[75] Zo iemand gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, achteruit, niet vooruit, gaat terug en stijgt niet hoger.

Maar Ananda, er is een ondeugdzame persoon, maar hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die ondeugdzaamheid van hem tot volledige opheffing komt. Ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt; ook valt hem af en toe onthechting ten deel. Zo iemand gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, vooruit, niet achteruit, stijgt hoger en valt niet terug.[76]

Hier nu, Ananda, oordelen de critici als volgt: 'De een heeft die eigenschappen, en ook de ander heeft dezelfde eigenschappen. Waarom zou de een lager zijn en de ander hoger?' Maar een dergelijk (ver)oordelen, Ananda, zal hun voor een lange tijd tot onheil en lijden strekken. Er is wel die ondeugdzame persoon, maar hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar zijn ondeugdzaamheid tot volledige opheffing komt; ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt, en ook onthechting valt hem zo nu en dan ten deel. Deze persoon, Ananda, is hoger en edeler dan die andere. En waarom? Wel, Ananda, omdat de stroom van de leer deze persoon met zich meesleurt. Wie behalve de Volmaakte is in staat om dit verschil te onderkennen?

Daarom, Ananda, oordeel niet over mensen. Leg aan de mensen geen maatstaf op. Men schaadt zichzelf als men over mensen oordeelt. Natuurlijk, Ananda, ik kan de mensen beoordelen, of iemand die aan mij gelijk is.

Iemand is deugdzaam;[77] maar hij kent niet overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die deugdzaamheid van hem tot volledige opheffing komt.[78] Ook is hij zonder ervaring en zonder groot energiek streven; hij heeft met inzicht niets doorgedrongen, ook valt hem niet zo nu en dan onthechting ten deel. Een dergelijk persoon gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, achteruit, niet vooruit, gaat terug en stijgt niet hoger.

Iemand is deugdzaam, en hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die deugdzaamheid van hem tot volledige opheffing komt. Ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt, en ook onthechting valt hem zo nu en dan ten deel. Zo iemand gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, vooruit, niet achteruit, stijgt hoger en valt niet terug.

Iemand is van sterke begeerte vervuld, en hij kent niet overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die begeerte van hem tot volledige opheffing komt.[79] Ook is hij zonder ervaring en zonder groot energiek streven; hij heeft met inzicht niets doorgedrongen, ook valt hem niet zo nu en dan onthechting ten deel. Een dergelijk persoon gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, achteruit, niet vooruit, gaat terug en stijgt niet hoger.

Iemand is van sterke begeerte vervuld; maar hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die begeerte van hem tot volledige opheffing komt. Ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt, en ook onthechting valt hem zo nu en dan ten deel. Zo iemand gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, vooruit, niet achteruit, stijgt hoger en valt niet terug.

Iemand is vol haat, en hij kent niet overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid. waar die haat van hem tot volledige opheffing komt. Ook is hij zonder ervaring en zonder groot energiek streven; hij heeft niets met inzicht doorgedrongen, ook valt hem niet zo nu en dan onthechting ten deel. Een dergelijk persoon gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, achteruit, niet vooruit, gaat terug en stijgt niet hoger.

Iemand is vol haat, maar hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die haat van hem tot volledige opheffing komt. Ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt, en ook onthechting valt hem zo nu en dan ten deel. Zo iemand gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, vooruit, niet achteruit, stijgt hoger en valt niet terug.

Iemand is opgewonden en hij kent niet overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die opgewondenheid van hem tot volledige opheffing komt.[80] Ook is hij zonder ervaring en zonder groot energiek streven; hij heeft niets met inzicht doorgedrongen, ook valt hem niet zo nu en dan onthechting ten deel. Een dergelijk persoon gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, achteruit, niet vooruit, gaat terug en stijgt niet hoger.

Iemand is opgewonden, maar hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar die opgewondenheid van hem tot volledige opheffing komt. Ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt, en ook onthechting valt hem zo nu en dan ten deel. Zo iemand gaat bij het verval van het lichaam, na de dood, vooruit, niet achteruit, stijgt hoger en valt niet terug.

Hier nu, Ananda, oordelen de critici als volgt: 'De een heeft die eigenschappen, en ook de ander heeft dezelfde eigenschappen. Waarom dan zou de een lager zijn en de ander hoger?' Maar een dergelijk (ver)oordelen, Ananda, zal hun voor een lange tijd tot onheil en lijden strekken. Er is wel die opgewonden persoon, maar hij kent overeenkomstig de werkelijkheid die bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid, waar zijn opgewondenheid tot volledige opheffing komt. Ook heeft hij ervaring en groot energiek streven, heeft in inzicht iets bereikt, en ook onthechting valt hem zo nu en dan ten deel. Deze persoon, Ananda, is hoger en edeler dan die andere. En waarom? Wel, Ananda, omdat de stroom van de leer deze persoon met zich meesleurt. Wie behalve de Volmaakte is in staat om dit verschil te onderkennen?

Daarom, Ananda, oordeel niet over mensen. Leg aan de mensen geen maatstaf op. Men schaadt zichzelf als men over mensen oordeelt. Ananda, ik kan natuurlijk de mensen beoordelen, of iemand die aan mij gelijk is.

“Wie is die dwaze, onervaren lekenvolgelinge Migasālā, En wat zijn in vergelijking daarmee zulke mensen die de hogere of lagere eigenschappen van wezens kunnen onderkennen? Want Ananda, die tien soorten mensen zijn er in de wereld te vinden.

Ananda, als Isidatta dezelfde deugdzaamheid had gehad als Pūrana, dan zou Pūrana de toekomstige staat van Isidatta niet hebben bereikt; en als Pūrana dezelfde wijsheid had gehad als Isidatta, dan zou Isidatta de toekomstige staat van Pūrana niet hebben bereikt. Zomede, Ananda, waren deze beide mensen in ieder één eigenschap onvolmaakt."

A.X.76. Oorzakelijk ontstaan van geboorte, ouder worden en dood

Monniken, als drie dingen niet in de wereld te vinden waren, dan zou de Volmaakte, Heilige, volmaakt Verlichte niet in de wereld verschijnen en dan zou de door de Volmaakte verkondigde leer en discipline niet in de wereld stralen. Die drie dingen zijn: geboorte, ouder worden en dood.

Maar monniken, omdat deze drie dingen in de wereld aanwezig zijn, daarom verschijnt de Volmaakte, Heilige, volmaakt Verlichte in de wereld, en daarom straalt de door de Volmaakte verkondigde leer en discipline in de wereld.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen. Die drie dingen zijn: begeerte, haat en onwetendheid. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen. Die drie dingen zijn: geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het gehecht zijn aan regels en rituelen. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het gehecht zijn aan regels en rituelen te overwinnen. Die drie dingen zijn: onwijs nadenken, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het gehecht zijn aan regels en rituelen te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om onwijs nadenken, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen. Die drie dingen zijn: onachtzaamheid, onbezonnenheid, en geestelijke verwardheid. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om onwijs nadenken, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid, en geestelijke verwardheid te overwinnen. Die drie dingen zijn: niet graag naar de edele mensen gaan, niet graag naar de edele leer luisteren, en anderen graag berispen. Als men die drie dingen niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid, en geestelijke verwardheid te overwinnen.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om het niet graag naar de edele mensen te gaan, het niet graag naar de edele leer te luisteren, en het graag anderen berispen, te overwinnen. Die drie dingen zijn: opgewondenheid, teugelloosheid, en zedeloosheid. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om het niet graag naar de edele mensen te gaan, het niet graag naar de edele leer te luisteren, en het anderen graag berispen, te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om opgewondenheid, teugelloosheid, en zedeloosheid te overwinnen. Die drie dingen zijn: geen vertrouwen hebben, onvriendelijkheid, en traagheid. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om opgewondenheid, teugelloosheid, en zedeloosheid te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid, en traagheid te overwinnen. Die drie dingen zijn: oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid, en slechte omgang. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid, en traagheid te overwinnen.

Monniken, zonder drie dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid, en slechte omgang te overwinnen. Die drie dingen zijn: schaamteloosheid, gewetenloosheid, en lichtzinnigheid. Als men die niet heeft overwonnen, dan is men niet in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid, en slechte omgang te overwinnen.

Monniken, de schaamteloze en gewetenloze is lichtzinnig. Omdat hij lichtzinnig is, is hij niet in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang te overwinnen. Omdat hij slechte omgang heeft, is hij niet in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid te overwinnen. Omdat hij traag is, is hij niet in staat om opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid te overwinnen. Omdat hij zedeloos is, is hij niet in staat om de onlust tot het bezoeken van de edelen, de onlust tot het luisteren naar de edele leer, en de zucht tot berispen, te overwinnen. Omdat hij graag anderen berispt, is hij niet in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid te overwinnen. Omdat hij geestelijk verward is, is hij niet in staat om onwijze overwegingen, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen. Omdat hij slap van geest is, is hij niet in staat om het geloof in persoonlijkheid, de twijfel, en het hechten aan regels en rituelen te overwinnen. Omdat hij vol twijfel is, is hij niet in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen. Zonder evenwel begeerte, haat en onwetendheid overwonnen te hebben, is hij niet in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.

Maar monniken, wie drie dingen heeft overwonnen, is in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen. Die drie dingen zijn: begeerte, haat en onwetendheid. Wanneer men die drie heeft overwonnen, dan is men in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.

Monniken, wie geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het hechten aan regels en rituelen heeft overwonnen, is in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen.

Wie onwijs overwegen, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid heeft overwonnen, is in staat om geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het hechten aan regels en rituelen te overwinnen.

Wie onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid heeft overwonnen, is in staat om onwijs overwegen, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen.

Wie onlust tot het bezoeken van de edelen, onlust tot het luisteren naar de edele leer, en zucht tot berispen heeft overwonnen, is in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid te overwinnen.

Wie opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid heeft overwonnen, is in staat om onlust tot het bezoeken van de edelen, onlust tot het luisteren naar de edele leer, en zucht tot berispen te overwinnen.

Wie vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid heeft overwonnen, is in staat om opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid te overwinnen.

Wie oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang heeft overwonnen, is in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid te overwinnen.

Wie schaamteloosheid, gewetenloosheid en lichtzinnigheid heeft overwonnen, is in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang te overwinnen.

Monniken, wie schaamtegevoel en morele vrees heeft, die bezit serieus streven. Omdat hij serieus streeft, is hij in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang te overwinnen. Omdat hij edele omgang heeft, is hij in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid te overwinnen. Omdat hij energiek is, is hij in staat om opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid te overwinnen. Omdat hij rein van zeden is, is hij in staat om de onlust tot het bezoeken van de edelen, de onlust tot het luisteren naar de edele leer, en de zucht tot berispen te overwinnen. Omdat hij vrij is van de zucht tot berispen, is hij in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid te overwinnen. Omdat hij vrij is van geestelijke verwardheid, is hij in staat om onwijze overwegingen, het volgen van een slecht pad en geestelijke slapheid te overwinnen. Omdat hij vrij is van geestelijke slapheid, is hij in staat om het geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het hechten aan regels en rituelen te overwinnen. Omdat hij vrij is van twijfel, is hij in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen. Als hij evenwel begeerte, haat en onwetendheid heeft overwonnen, dan is hij in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.

A.X.79-80. Overwinning van wrok

[79]. Door verkeerd denken ontstaat boosheid. Door te denken: "Hij doet me pijn, hij zal me pijn doen, hij heeft iemand pijn gedaan die mij dierbaar is, hij heeft iemand geholpen die mij onaangenaam is," - bij zulke gedachten overwint men de woede niet. En ook zonder zichtbare reden ergert men zich.

[80] Men overwint de woede door juist te denken. Men denkt: "Wat heeft het voor nut als ik denk dat hij me pijn zal doen, dat hij iemand geholpen heeft die mij onaangenaam is." - Bij zulke gedachten overwint men de woede. En ook zonder zichtbare reden ergert men zich niet.

Hoofdstuk 9. thera-vagga (A.X.81-90)

A.X.81. De onbevlekte lotus

Nabij Campā, aan de oever van het Gaggarā-meer, sprak de eerwaarde Bāhuna tot de Verhevene:

"Heer, van hoeveel dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd, vertoeft het onbeperkte gemoed van de Volmaakte?"

"Bāhuna, van tien dingen: van lichamelijkheid, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn; van geboorte, ouderdom, dood, lijden en hartstochten. Van die dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd vertoeft de Volmaakte met onbeperkt gemoed.

Bāhuna, juist zoals een blauwe, rode of witte lotusbloem die in het water is ontstaan, in het water is opgegroeid, zich boven de waterspiegel verheft en daar staat onberoerd door het water, evenzo vertoeft de Verhevene van deze dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd, met onbeperkt gemoed."

A.X.82. Voorwaarden voor vooruitgang

De Verhevene sprak tot de eerwaarde Ananda aldus:

"Ananda, het is voor een monnik niet mogelijk, om in deze leer en discipline vooruitgang, ontwikkeling en een goed karakter te bereiken als hij geen vertrouwen heeft - zedeloos is - onwetend is - onbeleerbaar is - slecht gezelschap heeft - traag is - onachtzaam is - ontevreden is - kwade ambitie heeft - verkeerde opvattingen heeft. Ananda, dat een monnik die deze tien eigenschappen heeft, in deze leer en discipline vooruitgang, ontwikkeling en een goed karakter kan bereiken, dat is onmogelijk.

Maar Ananda, dat een monnik die vertrouwen heeft – deugdzaamheid – groot weten – beleerbaarheid – edel gezelschap – wilskracht – oplettendheid – die geen kwade ambitie heeft, die tevredenheid heeft en juist inzicht, dat zo iemand in deze leer en discipline vooruitgang, ontwikkeling en een goed karakter kan bereiken, dat is wel mogelijk.”

A.X.83. De uitleg van de leer van de Volmaakte

De eerwaarde Punniya vroeg aan de Verhevene waarom deze de ene keer wel en de andere keer niet de leer wilde uitleggen.

[De Verhevene:] "Punniya, als een monnik vertrouwen heeft, maar niet naderbij komt, dan legt de Volmaakte de leer niet uit; maar als hij vertrouwen heeft en naderbij komt, dan legt de Volmaakte de leer uit.

“Punniya, als een monnik vertrouwen heeft en naderbij komt, maar niet gaat zitten – of gaat zitten maar geen vragen stelt – of vragen stelt maar niet naar de leer luistert – of naar de leer luistert, maar de leringen die hij heeft gehoord niet in zijn geheugen onthoudt – of hij onthoudt ze in zijn geheugen, maar onderzoekt de betekenis ervan niet – of hij onderzoekt de betekenis ervan, maar hoewel hij de leer en de betekenis ervan kent, leeft hij niet volgens de leer – of hij leeft wel volgens de leer, maar is geen goede spreker, geen goede redenaar, zijn toespraak is niet aangenaam en vloeiend, niet zonder fouten in de uitspraak en niet begrijpelijk in de betekenis ervan - of hij is wel een goede spreker en redenaar, maar hij geeft zijn broeders in de Orde geen onderricht, vermaant hen niet, wekt hen niet op en stimuleert hen niet, – in deze gevallen nu bevalt het de Volmaakte niet om de leer te verkondigen.

Maar Punniya, als de monnik vertrouwen heeft, naderbij komt, gaat zitten, vragen stelt, naar de leer luistert, zich de leringen herinnert die hij heeft gehoord, de betekenis ervan onderzoekt, volgens de leer leeft, een goede spreker en redenaar is en aan zijn medemonniken onderricht geeft, hen vermaant, opwekt en stimuleert, – dan bevalt het de Volmaakte de leer te verkondigen.

Als deze tien gevallen toetreffen, Punniya, dan bevalt het de Volmaakte heel zeker de leer te verkondigen."

A.X.84. Hoogste weten veinzen - I

De eerwaarde Mahā-Moggallāna zei aan de monniken:

"Broeders, stel dat een monnik beweert dat hij hoogste weten heeft, door te zeggen: 'De wedergeboorte is opgeheven, het heilige leven is vervuld, wat gedaan moest worden, is gedaan, hierna is er niets meer [te doen]: ​​zo weet ik.' Maar de Volmaakte of een zich verdiepende discipel van de Volmaakte, die bekend is met de geestelijke verworvenheden, bekend is met de geest van de anderen, bekend is met de geestelijke processen van de anderen, bekritiseert hem, ondervraagt ​​hem, stelt hem gedetailleerde vragen. Maar wanneer hij bekritiseerd en ondervraagd is, wordt hij verlegen[81] en bevangen[82], treurig en terneergeslagen[83]. Het hart van die monnik geestelijk doorschouwend, denkt nu de Volmaakte of een discipel van de Volmaakte erover na, waarom wel deze geachte beweert hoogste weten te hebben. En diens hart geestelijk doorschouwend, ziet hij in:

‘Waarlijk, deze geachte is vol toorn; hij verkeert vaak met een geest die door toorn in bezit is genomen. Door toorn bezeten zijn geldt in de leer en discipline die door de Volmaakte verkondigd is, als een achteruitgang. Deze geachte is vol woede - heeft de neiging om te kleineren - is heerszuchtig - is vol afgunst -  is gierig - is vol valsheid - bedrog - vol kwade ambitie. Maar bezeten zijn door kwade ambitie geldt in de leer en discipline die door de Volmaakte verkondigd is, als een achteruitgang. Deze geachte is zonder opmerkzaamheid: waar er nog iets hogers gedaan moest worden, is hij halverwege gestopt om een ​​heel laag voordeel te verkrijgen. Maar halverwege stoppen geldt in de leer en discipline die door de Volmaakte is verkondigd, als een achteruitgang.’

Broeders, het is niet mogelijk dat een monnik, zonder deze tien dingen te hebben overwonnen, in deze leer en discipline vooruitgang, ontplooiing en een goed karakter kan bereiken. Maar het is wel mogelijk dat een monnik die deze tien dingen heeft overwonnen, in deze leer en discipline vooruitgang, ontplooiing en een goed karakter bereikt."[84]

A.X.85.  Verworvenheden veinzen

Eens vertoefde de eerwaarde Mahā-Cunda bij Sahajāti in het land van de Cetiers. Daar wendde hij zich tot de monniken met de woorden:

“Broeders, een monnik schept op over zijn verworvenheden door te zeggen: 'Ik treed binnen in de eerste verdieping en verhef me eruit; ik treed binnen in de tweede, derde en vierde verdieping en verhef me eruit; ik treed binnen in het gebied van de oneindigheid van ruimte, het gebied van de oneindigheid van bewustzijn, het gebied van er is niets, en het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, en verhef me eruit.' Maar de Volmaakte of een zich verdiepende discipel van de Volmaakte, die bekend is met de geestelijke verworvenheden, bekend is met de geest van de anderen, bekend is met de geestelijke processen van de anderen, bekritiseert hem, ondervraagt ​​hem, stelt hem gedetailleerde vragen. Maar wanneer hij bekritiseerd en ondervraagd is, wordt hij verlegen en bevangen, treurig en terneergeslagen. Het hart van die monnik geestelijk doorschouwend, denkt nu de Volmaakte of een discipel van de Volmaakte erover na, waarom wel deze geachte opschept over die verworvenheden. En diens hart geestelijk doorschouwend, ziet hij in:

‘Sinds lange tijd is die geachte onvolmaakt in deugdzaamheid, met gebreken, zedelijk verdorven, verontreinigd, onbestendig, met een veranderlijk gedrag. Deze geachte is zonder deugdzaamheid. Maar het zijn zonder deugdzaamheid geldt in de leer en discipline die door de Volmaakte is verkondigd, als een achteruitgang. Deze geachte is zonder vertrouwen - onwetend - onbeleerbaar - vertoeft regelmatig in slecht gezelschap - is traag - zonder opmerkzaamheid - een huichelaar - moeilijk tevreden te stellen - zonder wijsheid. Maar een gebrek aan wijsheid geldt in de leer en discipline die door de Volmaakte is verkondigd, als een achteruitgang.’

Broeders, het is hiermee net zoals wanneer een vriend tegen zijn vriend zegt: 'Als je geld nodig hebt, mijn beste, vraag het mij dan. Ik zal je wat geven.' Toen er eens geldgebrek was, zei die vriend tegen hem: 'Ik heb geld nodig, mijn beste. Geef mij wat.' Maar die zegt: 'Dan graaf hier, mijn beste (om de schatten te vinden die zogenaamd in de grond begraven zijn).' Maar als hij daar graaft, vindt hij niets; en hij zegt: 'Je adviseerde me iets verkeerds en dwaas te doen door me te vertellen hier te gaan graven.' Maar die antwoordt: 'Ik heb je niets verkeerds of dwaas geadviseerd. Dan graaf hier, mijn beste.’ En hoewel hij daar weer graaft, vindt hij niets en zegt: 'Je hebt me iets verkeerds en dwaas aangeraden, mijn beste,' Maar die antwoordt: 'Ik heb je niets verkeerds of dwaas aangeraden. Dus graaf toch daar, mijn beste.' En hoewel hij nog eens graaft, vindt hij niets en zegt: 'Je hebt me  iets verkeerds en dwaas aangeraden, mijn beste,' Maar die zegt: 'Ik heb je niets verkeerds of dwaas geadviseerd; Ik was toen in waanzin en geestelijke verwarring vervallen.'

Broeders, evenzo is het met deze monnik.

Broeders, het is niet mogelijk dat een monnik, zonder deze tien dingen te hebben overwonnen, in deze leer en discipline vooruitgang, ontplooiing en een goed karakter kan bereiken. Maar het is wel mogelijk dat een monnik die deze tien dingen heeft overwonnen, in deze leer en discipline vooruitgang, ontplooiing en een goed karakter bereikt."

A.X.86. Beweren het hoogste weten te hebben

Te Rajagaha, in het bamboepark, bij de eekhoornvoederplaats sprak de eerwaarde Mahā Kassapa aldus: "Monniken, een monnik zegt dat hij het hoogste weten heeft als hij beweert dat de wedergeboorte is opgeheven, dat de heilige levenswandel is vervuld, dat gedaan is wat gedaan moest worden, dat er hierna verder niets meer te doen is. De Volmaakte echter of een discipel van de Volmaakte die vertrouwd is met de geestelijke eigenschappen, die de geest van anderen kent en weet wat erin voorgaat, die vraagt en onderzoekt. Die monnik aan wie vragen worden gesteld, wordt dan terneergeslagen.

Het gemoed van die monnik in de geest doorziende, denkt dan de Volmaakte of een van zijn discipelen erover na waarom die monnik voorgeeft hoogste weten te hebben. En hij ziet dan in dat die monnik zich overschat. Hij heeft niets bereikt maar meent toch iets bereikt te hebben. Hij meent iets verkregen te hebben maar hij heeft niets verkregen. Hij overschat zichzelf en daarom beweert hij het hoogste weten te hebben.

        Waarom heeft die monnik zichzelf overschat? - Hij bezit weliswaar veel weten, heeft zich grote kennis toegeëigend. Hij heeft vaak naar de leerrreden geluisterd, heeft ze van buiten geleerd, in de geest overwogen en ze wijs begrepen. Daarom overschat hij zichzelf.

En de Volmaakte of een van zijn discipelen ziet in dat die monnik vol hebzucht is, vol begeerte. En daarom is dat een teruggang. Vol afkeer is die monnik, vol starheid en traagheid, opgewonden, vol twijfel. En daarom is dat een teruggang voor hem. Hij heeft verder vreugde aan lichamelijke activiteiten, aan praten, slapen, aan omgang met anderen. Daarom is dat een teruggang. Zonder oplettendheid is die monnik. Er was nog iets hogers te doen, maar hij stopte halverwege om een voordeel te verkrijgen. Dat geldt als een teruggang.

Dat een monnik die deze tien dingen niet heeft overwonnen, in deze leer en discipline vooruitgang en grootte kan verkrijgen, is niet mogelijk. Maar dat is wel mogelijk als hij deze tien dingen heeft overwonnen.”

A.X.87. Redenen voor liefde en respect

Daar nu richtte de Verhevene zich met inachtneming van de monnik Kālaka[85] tot de monniken:

Monniken, er is de twistzieke monnik, die de beslechting van geschillen niet prijst. Monniken, dat nu de monnik twistziek is, de beslechting van geschillen niet prijst, is een eigenschap die niet leidt tot vriendschap, respect en eerbied, noch tot harmonie en gelijkgezindheid.

Verder, monniken, er is de monnik die niet ijverig in de opleiding is, die de ijver in de opleiding niet prijst - hij heeft slechte ambitie - hij is vol woede - hij kleineert graag - hij is heerszuchtig - hij is een huichelaar, - hij prijst niet de overwinning van die eigenschappen; hij heeft geen interesse in de leer, prijst niet de interesse in de leer - hij is niet afgezonderd, prijst de afzondering niet - is niet vriendelijk tegenover zijn broeders in de Orde, prijst de vriendelijkheid niet. Monniken, dat nu de monnik niet vriendelijk is tegenover zijn broeders in de Orde, de vriendelijkheid niet prijst, is een eigenschap die niet leidt tot vriendschap, respect en eerbied, noch tot harmonie en gelijkgezindheid.

Monniken, ook al wenst zo'n monnik nog zo zeer dat zijn broeders in de Orde hem hoogachten en waarderen, respecteren en eren, zijn broeders in de Orde hoogachten en en waarderen, respecteren en eren hem niet. En waarom niet? Monniken, omdat de verstandige broeders in de Orde merken dat die kwade, onheilzame eigenschappen in hem nog niet verdwenen zijn.

Monniken, het is daarmee hetzelfde als met een weerbarstig paard. Hoe graag het ook wenst: 'Mochten de mensen mij toch op een waardige plek werk laten doen, mij waardig voer geven en mij een waardige reiniging geven', maar de mensen laten het niet op een waardige plek werk doen, geven hetgeen waardig voer en geven het geen waardige reiniging. En waarom niet? Monniken, omdat verstandige mensen merken dat die bedrieglijke, verborgen, verraderlijke en onoprechte natuur in het paard nog niet verdwenen is.

Maar monniken, er is de monnik, die niet twistziek is, die de beslechting van geschillen prijst. Hij is ijverig in de opleiding, prijst de ijver in de opleiding - hij heeft geen wensen en prijst het overwinnen van veeleisende wensen - hij is zonder woede - hij kleineert niet - hij is niet heerszuchtig - hij is geen huichelaar, - hij prijst de overwinning van die eigenschappen; hij heeft een serieus interesse in de leer, prijst de interesse in de leer - hij is afgezonderd en prijst de afzondering - hij is vriendelijk tegenover zijn broeders in de Orde, prijst de vriendelijkheid tegenover hen.  

Monniken, dat nu de monnik vriendelijk is tegenover zijn broeders in de Orde en de vriendelijkheid tegenover hen  prijst, is een eigenschap die leidt tot vriendschap, respect en eerbied, tot harmonie en gelijkgezindheid.

Monniken, ook al wenst zo'n monnik niet dat zijn broeders in de Orde hem hoogachten en waarderen, respecteren en eren, zijn broeders in de Orde zullen hem hoogachten en waarderen, respecteren en eren. En waarom? Monniken, omdat de verstandige broeders in de Orde merken dat die kwade, onheilzame eigenschappen in hem verdwenen zijn.

Monniken, het is daarmee hetzelfde als met een goed, edel paard. Ook al heeft hij niet de wens: 'Mochten de mensen mij toch op een waardige plek werk laten doen, mij waardig voer geven en mij een waardige reiniging geven', maar de mensen laten het paard toch alles ten deel vallen. En waarom? Monniken, omdat verstandige mensen merken dat die bedrieglijke, verborgen, verraderlijke en onoprechte natuur in het paard verdwenen is.

A.X.88. Het lot van degene die anderen beschimpt

Zoals in A.XI.6, maar zonder het daar genoemde punt 7 (het opgeven van de ascese en het terugkeren naar het lagere leven in de wereld).

A.X.89. Kokālika

Vijandelijke gezindheid jegens heiligen brengt leed. Ook (met afwijkingen) in S.6.10; verder, met verzen, in Sn.III.10. (verzen 657-678) Kokāliya Sutta. 

Het gedeelte met de Brahmā Tudu ook als afzonderlijke tekst, S.6.9.

A.X.90. De tien krachten van een heilige

De Verhevene vroeg aan de eerwaarde Sāriputta:

“Sariputta, hoeveel krachten bezit de monnik in wie de neigingen zijn uitgedroogd, met welke krachten voorzien hij van zich kan beweren dat de neigingen in hem zijn opgedroogd?"

“Heer, er zijn tien krachten, en wel de volgende:

Heer, de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, heeft overeenkomstig de werkelijkheid duidelijk ingezien dat alle formaties vergankelijk zijn. Heer, dat hij dit nu heeft ingezien, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, overeenkomstig de werkelijkheid met correcte wijsheid duidelijk ingezien dat de zinnelijke lusten op een kuil met gloeiende kolen lijken. Heer, dat hij dit nu heeft ingezien, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

Verder, Heer, neigt de geest van de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, overeenkomstig de werkelijkheid met correcte wijsheid naar eenzaamheid, is naar de eenzaamheid toegewend; hij is bevrijd en in de ontzegging gelukkig, helemaal ontkomen aan de prikkelende zinnelijke dingen. Heer, dat zijn geest nu naar eenzaamheid neigt, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, de vier grondslagen van opmerkzaamheid (satipatthana)[86] opgewekt en goed ontplooid. Heer, dat hij die vier grondslagen goed heeft ontplooid, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, de vier wegen naar macht (iddhi-pāda)[87] opgewekt en goed ontplooid. Heer, dat hij die vier wegen naar macht goed heeft ontplooid, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

        

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, de vier juiste inspanningen (padhāna)[88] opgewekt en goed ontplooid. Heer, dat hij die vier juiste inspanningen goed heeft ontplooid, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, de vijf geestelijke vaardigheden (indriya)[89] opgewekt en goed ontplooid. Heer, dat hij die vijf geestelijke vaardigheden goed heeft ontplooid, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

        

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, de zeven factoren van Verlichting (bojjhanga) opgewekt en goed ontplooid. Heer, dat hij die zeven factoren van Verlichting goed heeft ontplooid, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

Verder, Heer, heeft de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, het edele achtvoudige pad (magga)[90] opgewekt en goed ontplooid. Heer, dat hij dit edele pad goed heeft ontplooid, is een kracht waarop leunend hij van zich kan beweren dat de neigingen zijn opgedroogd,op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd'.

        

Heer, deze tien krachten zijn eigen aan de monnik wiens neigingen zijn opgedroogd, en hiermee voorzien kan hij van zich beweren dat de neigingen zijn opgedroogd, op deze manier: 'De neigingen zijn in mij opgedroogd.'”

Hoofdstuk 10. upāli-vagga (A.X.91-100)

A.X.91. De wereldse genieters

In het Jetavana bij Sāvatthī zei de Verhevene tegen het gezinshoofd Anāthapindika:

»Er zijn tien wereldse genieters in de wereld te vinden, gezinshoofd. Welke tien?

(1) Gezinshoofd, er is een wereldse genieter die op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt; en als hij op een illegale en gewelddadige manier rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf niet gelukkig en blij, hij geeft geen geschenken noch doet hij goede werken.

(2) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een illegale en gewelddadige manier rijkdom zoekt; en als hij op illegale en gewelddadige manier rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, maar hij geeft geen geschenken en doet geen goede werken.

(3) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een illegale en gewelddadige manier rijkdom zoekt; en als hij op illegale en gewelddadige manier rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, en hij geeft ook geschenken en doet goede werken.

(4) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale en illegale, en op niet gewelddadige en gewelddadige manier rijkdom zoekt; en als hij op die manieren rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf niet gelukkig en blij, hij geeft geen geschenken noch doet hij goede werken.

(5) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale en illegale, en op niet gewelddadige en gewelddadige manier rijkdom zoekt; en als hij op die manieren rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, maar hij geeft geen geschenken en doet geen goede werken.

(6) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale en illegale, en op niet gewelddadige en gewelddadige manier rijkdom zoekt; en als hij op die manieren rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, en hij geeft ook geschenken en doet goede werken.

(7) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale manier en zonder geweld rijkdom zoekt; en als hij op een legale manier en zonder geweld rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf niet gelukkig en blij, hij geeft geen geschenken noch doet hij goede werken.

(8) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale manier en zonder geweld rijkdom zoekt; en als hij op een legale manier en zonder geweld rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, maar hij geeft geen geschenken noch doet hij goede werken.

(9) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale manier en zonder geweld rijkdom zoekt; en als hij op een legale manier en zonder geweld rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, en hij geeft ook geschenken en doet goede werken. Maar terwijl hij van zijn rijkdom geniet, is hij eraan gehecht, komt in de bekoring ervan en is helemaal vernard erop, zonder de ellende op te merken en zonder de uitweg te kennen.

(10) Gezinshoofd,er is een wereldse genieter die  op een legale manier en zonder geweld rijkdom zoekt; en als hij op een legale manier en zonder geweld rijkdom heeft verworven, maakt hij zichzelf gelukkig en blij, en hij geeft ook geschenken en doet goede werken. Maar terwijl hij van zijn rijkdom geniet, is hij niet eraan gehecht, komt niet in de bekoring ervan en is niet vernard erop, omdat hij de ellende merkt en de uitweg kent.

(ad 1) Gezinshoofd, de sub 1 genoemde wereldse genieter moet om drie redenen berispt worden. De eerste reden waarom hij berispt moet worden is dat hij op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt. De tweede reden waarom hij berispt moet worden is dat hij zichzelf niet gelukkig en blij maakt. De derde reden waarom hij berispt moet worden is dat hij geen geschenken geeft noch goede werken doet.

(ad 2) Gezinshoofd, wat betreft de sub 2 genoemde wereldse genieter: dat hij op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze eerste reden moet hij berispt worden. Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geen geschenken geeft noch goede werken doet, om die reden moet hij berispt worden.  

(ad 3) Gezinshoofd, wat betreft de sub 3 genoemde wereldse genieter: dat hij op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij berispt worden. Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geschenken geeft en goede werken doet, om die reden moet hij geprezen worden.  

(ad 4) Gezinshoofd, wat betreft de sub 4 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale en niet gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij berispt worden Dat hij zichzelf niet gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij berispt worden. Dat hij geen geschenken geeft en geen goede werken doet, om die reden moet hij berispt worden.  

(ad 5) Gezinshoofd, wat betreft de sub 5 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale en niet gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij ook op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij berispt worden Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geen geschenken geeft en geen goede werken doet, om die reden moet hij berispt worden.  

(ad 6) Gezinshoofd, wat betreft de sub 6 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale en niet gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij ook op een illegale en gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij berispt worden Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geschenken geeft en goede werken doet, om die reden moet hij geprezen worden. 

(ad 7) Gezinshoofd, wat betreft de sub 7 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale en niet gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij zichzelf niet gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij berispt worden. Dat hij geen geschenken geeft en geen goede werken doet, om die reden moet hij berispt worden.

(ad 8) Gezinshoofd, wat betreft de sub 8 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale en niet gewelddadige manier naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geen geschenken geeft en geen goede werken doet, om die reden moet hij berispt worden.

(ad 9) Gezinshoofd, wat betreft de sub 9 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale manier en zonder geweld naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geschenken geeft en goede werken doet, om die reden moet hij geprezen worden.

Dat hij, terwijl hij van zijn rijkdom geniet, eraan gehecht is, in de bekoring ervan komt en erop helemaal vernard is, zonder de ellende op te merken en zonder de uitweg te kennen, om die reden moet hij berispt worden.

(ad 10) Gezinshoofd, wat betreft de sub 10 genoemde wereldse genieter: dat hij op een legale manier en zonder geweld naar rijkdom zoekt, om deze reden moet hij geprezen worden. Dat hij zichzelf gelukkig en blij maakt, om die reden moet hij geprezen worden. Dat hij geschenken geeft en goede werken doet, om die reden moet hij geprezen worden.

Dat hij, terwijl hij van zijn rijkdom geniet, niet eraan gehecht is, niet in de bekoring ervan komt en niet erop vernard is, omdat hij de ellende merkt en de uitweg kent, om die reden moet hij geprezen worden.

Gezinshoofd, deze tien wereldse genieters zijn in de wereld te vinden. Maar degene van hen die op een legale manier en zonder geweld naar rijkdom zoekt en, nadat hij op een legale manier en zonder geweld rijkdom heeft verworven, zowel zichzelf gelukkig en blij maakt, alsook geschenken geeft en goede werken doet en, terwijl hij van zijn rijkdom geniet, niet eraan gehecht is, niet in de bekoring ervan komt en niet erop vernard is, omdat hij de ellende merkt en de uitweg kent, - deze persoon geldt onder de tien wereldse genieters als de eerste, de beste, de edelste, de hoogste en de voortreffelijkste.

Gezinshoofd, net zoals de melk van de koe komt, de room van de melk, de boter van de room, de boterolie van de boter, het boterolieschuim van de boterolie, en het boterolieschuim als het beste ervan wordt beschouwd; op dezelfde manier geldt onder de tien wereldse genieters deze als de eerste, de beste, de edelste, de hoogste en voortreffelijkste.

A.X.92.  De in de stroom getredene

In het Jetavana bij Sāvatthī zei de Verhevene aan Anāthapindika: "Gezinshoofd, wanneer in een edele discipel de vijf verschrikkelijke kwaden zijn verdwenen, wanneer hij voorzien is van de vier factoren van stroomintrede en hij het edele pad in wijsheid helemaal heeft begrepen en doorgedrongen, dan kan hij, als hij dat wil, van zichzelf beweren: ‘Ik ben ontkomen aan de hel, ontkomen aan het dierenrijk, ontkomen aan het rijk van de geesten, ontkomen aan de lagere werelden, aan het pad van lijden, de afgronden van het bestaan. Ik ben ingetreden in de stroom, niet meer blootgesteld aan de afgronden van het bestaan, ik ben veilig, zeker van de volledige Verlichting.'

Gezinshoofd, welke vijf verschrikkelijke kwaden zijn in hem verdwenen? Terwijl degene die doodt, vanwege het doden verschrikkelijk kwaad schept in het heden, verschrikkelijk kwaad schept in het toekomstige bestaan ​​en ook in zijn binnenste pijn en ontevredenheid ondervindt; zo schept degene die het doden vermijdt, noch in het heden, noch in een toekomstig bestaan, verschrikkelijk kwaad, en hij voelt van binnen geen pijn, geen ontevredenheid. In hem, die dus het doden vermijdt, is daardoor dit verschrikkelijke kwaad verdwenen.

Terwijl degene die neemt wat niet gegeven is, die seksueel verkeerd handelt, die liegt en van bedwelmende middelen geniet, in het heden en in het toekomstige bestaan vanwege die wilsacties verschrikkelijk kwaad schept ​​en ook in zijn binnenste pijn en ontevredenheid ondervindt; zo schept degene die dat alles vermijdt, noch in het heden, noch in een toekomstig bestaan, verschrikkelijk kwaad, en hij voelt van binnen geen pijn, geen ontevredenheid. Die vijf soorten van verschrikkelijk kwaad zijn verdwenen.[91]

Wat nu zijn de vier factoren van de stroomintrede waarmee hij is voorzien?

De edele discipel is vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de Volmaakte, aldus: ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

Hij is vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de leer, aldus: ‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene; hier en nu op juistheid te controleren; met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt iedereen uit om alles zelf te testen; ze leidt naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’

Hij is vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de gemeenschap van de monniken, aldus: ‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen – is gaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.’

Hij is voorzien van de deugdzaamheid die de edelen dierbaar is, die ongebroken, ongedeerd, onbezoedeld, onbedorven, bevrijdend is, door wijzen geprezen, die onbeïnvloed is en die geestelijke concentratie bevordert.

Met deze vier factoren van stroomintrede is hij voorzien.[92]

Wat nu is het edele pad dat hij in wijsheid helemaal heeft begrepen en doorgedrongen?

De edele discipel denkt aldus bij zichzelf: “Als dit is, dan is dat; door het ontstaan van dit ontstaat dat. Als dit niet is, is dat niet; door de opheffing van dit verdwijnt dat. Namelijk: Door onwetendheid veroorzaakt zijn de formaties; daardoor veroorzaakt is het bewustzijn (in het volgende bestaan); daardoor veroorzaakt is het geestelijke en lichamelijke; daardoor veroorzaakt is de zesvoudige basis van de zintuigen; daardoor veroorzaakt is contact; daardoor veroorzaakt is het gevoel; daardoor veroorzaakt is het verlangen; daardoor veroorzaakt is het hechten; daardoor veroorzaakt is het proces van worden; daardoor veroorzaakt is de wedergeboorte; daardoor veroorzaakt zijn ouder worden en sterven, zorgen, ellende, pijn, verdriet en wanhoop. Zo ontstaat deze hele massa van lijden.

Met het volledige verdwijnen van onwetendheid verdwijnen wilsformaties (vormingen). Met het verdwijnen van wilsformaties verdwijnt bewustzijn. Met het verdwijnen van bewustzijn verdwijnt geestlichamelijkheid. Met het verdwijnen van geestlichamelijkheid verdwijnt de zesvoudige basis van de zes zintuigen. Met het verdwijnen van de zesvoudige basis verdwijnt contact. Met het verdwijnen van contact verdwijnt gevoel. Met het verdwijnen van gevoel verdwijnt verlangen. Met het verdwijnen van verlangen verdwijnt inbezitname, hechten. Met het verdwijnen van hechten verdwijnt worden. Met het verdwijnen van worden verdwijnt wedergeboorte. Met het verdwijnen van wedergeboorte verdwijnen ouderdom en dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop.

Zo komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand.’[93]

Dit nu is het edele pad dat hij in wijsheid helemaal heeft begrepen en doordrongen.

Gezinshoofd, wanneer in een edele discipel deze vijf verschrikkelijke kwaden zijn verdwenen, wanneer hij voorzien is van de vier factoren van stroomintrede en hij het edele pad in wijsheid helemaal heeft begrepen en doorgedrongen, dan kan hij, als hij dat wil, van zichzelf beweren: ‘Ik ben ontkomen aan de hel, ontkomen aan het dierenrijk, ontkomen aan het rijk van de geesten, ontkomen aan de lagere werelden, aan het pad van lijden, de afgronden van het bestaan. Ik ben ingetreden in de stroom, niet meer blootgesteld aan de afgronden van het bestaan, ik ben veilig, zeker van de volledige Verlichting.'

A.X.93. De ontoereikende visies

Eens verbleef de Verhevene in het Jetavana bij Sāvatthī, in het klooster van Anāthapindika. Deze vertrok rond het middaguur vanuit Sāvatthī om de Verhevene te bezoeken. Maar toen dacht hij dat het niet de juiste tijd was om de Verhevene te bezoeken; deze vertoefde immers in afzondering. Verder dacht hij dat het niet de juiste tijd was om de monniken te bezoeken die zich wijden aan de oefening van de geest. Daarom wilde Anāthapindika naar de eremitage van de dolende asceten met een andere levensovertuiging gaan. En hij ging nu naar de eremitage van de dolende asceten met een andere overtuiging.

Op dat uur nu zaten die asceten bij elkaar en voerden onder luid lawaai en geschreeuw allerlei lage gesprekken. Zij zagen het gezinshoofd Anāthapindika al van een afstand naderen en daarom drongen ze er bij elkaar op aan om te kalmeren en geen geluid te maken. “Anathapindika komt, de leerling van de asceet Gotama. Hij is een van de talrijke discipelen van de asceet Gotama die als witgeklede gezinshoofden in Sāvatthī leven. Die geachte personen houden niet van lawaai, zijn gewend aan stilte en prijzen de stilte. Als hij een stille bijeenkomst ziet, zal hij het misschien gepast vinden om naderbij te komen." Toen bleven die asceten in stilte.

En Anāthapindika ging naar die asceten toe en wisselde beleefde en vriendelijke groeten met hen uit. Daarna ging hij terzijde zitten. De asceten vroegen toen aan Anāthapindika welke visies de Boeddha had. Anāthapindika gaf ten antwoord dat hij niet alle visies van de Verhevene kende.

De asceten vroegen toen welke visies de monniken hadden. Het antwoord van Anāthapindika luidde dat hij ook niet alle visies van de monniken kende.

“Welke visies heb je dan zelf?”

“Geachte mensen, welke visies ik zelf heb, kan ik gemakkelijk uitleggen. Maar welke visies hebben jullie? Spreek daarover a.u.b. eerst. Dan zal het ook voor mij niet moeilijk zijn om uit te leggen welke visies ikzelf heb.”

Na deze woorden zei een van de asceten: “De wereld is eeuwig. Dat alleen is waar, al het andere is onzin. Dat is mijn visie.”

Een andere asceet zei: “De wereld is niet eeuwig. Dat alleen is waar, al het andere is onzin. Dat is mijn mening.”

Een andere zei: "De wereld is eindig." Een andere: "De wereld is oneindig." Een andere: "Lichaam en leven zijn één." Een andere: "Lichaam en leven zijn twee verschillende dingen." Een andere: ‘De volmaakte bestaat na de dood.’  Een andere: ‘De volmaakte bestaat niet na de dood.’ Een andere: ‘De Volmaakte bestaat en bestaat niet na de dood.’ Een andere: ‘De volmaakte bestaat niet, noch bestaat hij niet na de dood. Dat alleen is de waarheid, al het andere is onzin. Gezinshoofd, dat is mijn mening."[94]

Hierna sprak Anāthapindika tot die asceten als volgt:

“Geachte mensen, degene die verklaarde dat het zijn mening is dat de wereld eeuwig is en dat alleen dit waar is en dat al het andere onzin is, diens mening is bij hem ofwel ontstaan als resultaat van zijn eigen onwijze overwegingen of ze is veroorzaakt door onderricht van iemand anders. Die visie evenwel is ontstaan, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan. Maar wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, is pijnlijk. En aan datgene wat pijnlijk is, daaraan is die geachte persoon gehecht, daaraan is die geachte persoon onderworpen.

Geachte mensen, degene die verklaarde dat het zijn opvatting is dat de wereld niet eeuwig is – eindig is – oneindig is – dat lichaam en leven één zijn –dat  lichaam en leven twee verschillende dingen zijn – dat de Volmaakte na de dood bestaat – dat de Volmaakte na de dood niet bestaat - dat de Volmaakte na de dood bestaat en niet bestaat - dat de Volmaakte na de dood niet bestaat noch niet bestaat, en dat alleen dit waar is, maar dat al het andere onzin is - deze mening is bij hem ofwel ontstaan als gevolg van zijn eigen onwijze overwegingen of door onderricht van anderen. Die visie evenwel is ontstaan, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan. Maar wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht, voorwaardelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, is pijnlijk. En aan datgene wat pijnlijk is, daaraan is die geachte persoon gehecht, daaraan is die geachte persoon onderworpen.”

Na deze woorden spraken die asceten tot Anāthapindika als volgt:

"Gezinshoofd, we hebben nu al onze standpunten uiteengezet. Leg jij nu ook uit welke  visies jij hebt.”

[Anāthapindika:] “Eerwaarde mensen, wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht en oorzakelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, dat is pijnlijk. En wat pijnlijk is, dat is niet van mij, dat  ben ik niet, dat is niet mijn zelf. Eerwaarde mensen, dat is mijn mening.”

[De asceten:] "Gezinshoofd, wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht en oorzakelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, dat is pijnlijk. En gezinshoofd, aan datgene wat pijnlijk is, daaraan ben je gehecht, daaraan ben je onderworpen."

[Anāthapindika:] “Eerwaarde mensen, wat er ook is geworden, samengesteld, bedacht en oorzakelijk ontstaan, dat is vergankelijk. En wat vergankelijk is, dat is pijnlijk. En wat pijnlijk is, dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf; dat heb ik overeenkomstig de werkelijkheid in correcte wijsheid duidelijk ingezien. En bovendien ken ik de ontsnapping eraan overeenkomstig de werkelijkheid."[95]

Na deze woorden verstomden die dolende asceten met een andere overtuiging. Verlegen,  voorovergebogen, peinzend met gebogen hoofden, zaten ze daar zonder een woord te zeggen.

Toen nu Anāthapindika merkte dat die asceten  stom, verlegen, voorovergebogen, met gebogen hoofd zaten te peinzen, zonder een woord te antwoorden, stond hij op van zijn zitplaats en ging naar de Verhevene. Na aankomst begroette hij de Verhevene eerbiedig, ging terzijde zitten en meldde aan de Verhevene het hele gesprek dat hij  met die asceten had gevoerd.

[En de Verhevene zei:] "Goed zo, gezinshoofd, goed zo. Op deze manier zou je die dwazen vaker in overeenstemming met de leer grondig moeten tegenspreken."

En de Verhevene onderwees nu gezinshoofd Anāthapindika door een leerrede, vermaande, bemoedigde hem en spoorde hem aan. Aldus door de Verhevene onderwezen, vermaand, bemoedigd en aangespoord, stond Anāthapindika op van zijn zitplaats, begroette de Verhevene eerbiedig, en vertrok met de rechterkant naar hem toegekeerd.

Kort na het vertrek van Anāthapindika wendde de Verhevene zich tot de monniken en zei: "Zelfs een monnik die al honderd jaren geleden onder deze leer en discipline werd gewijd, zelfs die zou op dezelfde manier die ronddolende asceten met een andere overtuiging grondig in overeenstemming met de leer hebben tegengesproken, net zoals Anāthapindika heeft gedaan." (A.X.93)

A.X.94. De analytische leer

Eens verbleef de Verhevene te Campā, aan de oever van de vijver Gaggarā. En het gezinshoofd Vajjiyamāhita ging in de middag vanuit Campā op weg om de Verhevene te bezoeken. Maar toen dacht Vajjiyamāhita dat het niet de juiste tijd was om de Verhevene te bezoeken; deze vertoefde immers in afzondering. Verder dacht hij dat het niet de juiste tijd was om de monniken te bezoeken die zich wijden aan de oefening van de geest. Daarom wilde Vajjiyamāhita naar de eremitage van de dolende asceten met een andere levensovertuiging gaan. En hij ging nu naar de eremitage van de dolende asceten met een andere overtuiging. Op dat uur nu zaten die asceten bij elkaar en voerden allerlei lage gesprekken. Zij zagen het gezinshoofd Vajjiyamāhita al van een afstand naderen en daarom drongen ze er bij elkaar op aan om geen geluid te maken. “Vajjiyamāhita komt, de leerling van de asceet Gotama. Hij is een van de talrijke discipelen van de asceet Gotama die als witgeklede gezinshoofden in Sāvatthī leven. Die geachte personen houden niet van lawaai, zijn gewend aan stilte en prijzen de stilte. Als hij een stille bijeenkomst ziet, zal hij het misschien gepast vinden om naderbij te komen." Toen bleven die asceten in stilte.

En Vajjiyamāhita ging naar die asceten toe en wisselde beleefde en vriendelijke groeten met hen uit. Daarna ging hij terzijde zitten. Die asceten vroegen toen aan Vajjiyamāhita:

"Gezinshoofd, is het werkelijk waar, dat de asceet Gotama elke ascese afwijst en elke asceet met een ruwe manier van leven berispt?"

“Eerwaarde mensen, de Verhevene verwerpt niet elke ascese, noch berispt hij elke asceet met een ruwe manier van leven. Veeleer berispt hij wat berispt moet worden; en prijst hij wat geprezen moet worden. Door nu te berispen wat waard is berispt te worden en te prijzen wat waard is geprezen te worden, onderwijst de Verhevene met onderscheid[96] en is hij hierin niet eenzijdig in zijn onderricht."

Na deze woorden zei een van die asceten aan Vajjiyamāhita:

"Wacht maar, gezinshoofd. De asceet Gotama, die jij zo prijst, is een ontkenner[97]."(*2)

"Geachte, ook hierover zal ik jullie op een zakelijke manier opheldering geven. De Verhevene toont wat heilzaam is en hij toont wat onheilzaam is. Door nu het heilzame en het onheilzame te tonen, verkondigt de Verhevene een positieve leer, is hij iemand die positieve uitspraken doet en is hij geen ontkenner."

Na deze woorden verstomden die asceten met een andere overtuiging. Verlegen, voorovergebogen, peinzend met gebogen hoofden, zaten ze daar zonder een woord te zeggen.

Toen Vajjiyamāhita dat zag, ging hij naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en maakte melding van het gesprek met de asceten.

En de Verhevene zei: “Gezinshoofd, heel correct. Op deze manier zou je die dwazen vaker in overeenstemming met de leer grondig moeten tegenspreken.

Gezinshoofd, ik zeg niet dat men elke vorm van ascese moet beoefenen; en ik zeg niet dat men elke vorm van ascese niet moet beoefenen. Ik zeg niet dat men elke religieuze naleving op zich moet nemen; en ik zeg niet dat men elke vorm van naleving niet op zich moet nemen. Ik zeg niet dat men elke inspanning moet doen; en ik zeg niet dat men elke inspanning niet moet doen. Ik zeg niet dat men elke vorm van zelfontzegging moet uitvoeren; en ik zeg niet dat men elke vorm van zelfontzegging niet moet uitvoeren. Ik zeg niet dat men elke bevrijding moet verwerkelijken; en ik zeg niet dat men elke  bevrijding niet moet verwerkelijken.

Die ascese, door de beoefening waarvan de onheilzame dingen in iemand toenemen, maar de heilzame dingen afnemen, een dergelijke ascese moet men niet uitoefenen. Die ascese evenwel, door de beoefening waarvan de onheilzame dingen in iemand afnemen en de heilzame dingen toenemen, een dergelijke ascese moet men beoefenen. Die religieuze naleving - die inspanning - die zelfontzegging - die bevrijding, door het verwerkelijken waarvan de onheilzame dingen in iemand toenemen, maar de heilzame dingen afnemen, een dergelijke bevrijding moet men niet verwerkelijken. Die bevrijding evenwel, door het verwerkelijken waarvan de onheilzame dingen in iemand afnemen en de heilzame dingen toenemen, een dergelijke bevrijding moet men verwerkelijken.”

De Verhevene onderwees nu gezinshoofd Vajjiyamāhita door een leerrede, vermaande, bemoedigde hem en spoorde hem aan. Hierna stond Vajjiyamāhita op van zijn zitplaats, nam eerbiedig afscheid van de Verhevene en vertrok met de rechterkant naar hem toegekeerd.

Kort na het vertrek van Vajjiyamāhita wendde de Verhevene zich tot de monniken en zei: "Zelfs een monnik die al lange tijd onder deze leer en discipline een smetteloos leven heeft gevoerd, zelfs die zou op dezelfde manier die ronddolende asceten met een andere overtuiging grondig in overeenstemming met de leer hebben tegengesproken, net zoals Vajjiyamāhita heeft gedaan."

A.X.95. Worden allen bevrijd?

Uttiya, de dolende asceet, vroeg aan de Verhevene:

"Heer Gotama: is de wereld eeuwig? Is alleen dit waar, maar al het andere onzin?”

"Uttiya, daarover heb ik niets uitgelegd."

"Heer Gotama, dan zeg me: is de wereld niet eeuwig? - is ze eindig? - of is ze oneindig? - zijn lichaam en leven één? - of zijn lichaam en leven twee verschillende dingen? - bestaat de Volmaakte na de dood? - of bestaat hij niet na de dood? - of bestaat hij wel en bestaat hij niet na de dood? - of bestaat hij niet noch bestaat hij niet na de dood? En is alleen dit waar, al het andere evenwel onzin?”

"Uttiya, ook daarover heb ik niets uitgelegd."

"Maar hoe dan, heer Gotama? Op al mijn vragen geef je antwoord dat je daarover niets  hebt uitgelegd. Wat heeft dan heer Gotama eigenlijk uitgelegd?"

"Uttiya, aan mijn discipelen toon ik de leer die door mij is doorzien, die de wezens naar zuivering leidt, naar het overwinnen van zorg en gejammer, naar het ophouden van pijn en droefenis, naar het verkrijgen van de juiste weg, naar de verwerkelijking van Nibbāna."

“Maar omdat de Heer Gotama zijn discipelen de leer toont die door hem is doorzien, die de wezens naar zuivering leidt, naar het overwinnen van zorg en gejammer, naar het ophouden van pijn en droefenis, naar het verkrijgen van de juiste weg, naar de verwerkelijking van Nibbāna, zal daarom nu de hele wereld of de helft of een derde van de wereld bevrijding vinden?”

Na deze woorden zweeg de Verhevene. Toen evenwel dacht de eerwaarde Ananda: “Laat toch de dolende asceet Uttiya niet een kwade mening krijgen en denken: 'Toen hij door mij naar het meest verhevene werd gevraagd, heeft de asceet Gotama gefaald en geeft hij geen antwoord. Hij is er waarschijnlijk niet toe in staat.' Dat zou de dolende asceet Uttiya lang tot onheil en ongeluk strekken." En de eerwaarde Ananda zei aan de dolende asceet Uttiya:

"Broeder Uttiya ik zal  je een gelijkenis geven; want ook door een gelijkenis kan menig verstandig mens de betekenis van woorden begrijpen. Stel, broeder Uttiya, dat er een koninklijke grensvesting is met sterke funderingsmuren, omgeven door een sterke wal met kantelen en  voorzien van een enkele poort. Daar is een verstandige, ervaren, slimme poortwachter die alle onbekenden afwijst en die bekenden binnenlaat. Terwijl hij op de rondweg rondom de stad loopt, merkt hij in de muur geen bres, geen gat, zelfs niet zo groot dat een kat erdoor zou kunnen kruipen. Weliswaar heeft hij geen weet ervan hoeveel levende wezens de stad binnenkomen of eruit vertrekken; maar wel weet hij dat alle grote levende wezens die deze stad binnenkomen of verlaten, allemaal via deze ene poort binnenkomen en vertrekken.

Broeder Uttiya op dezelfde manier maakt de Volmaakte zich geen zorgen erover of door zijn leer de hele wereld of de helft of een derde van de wereld bevrijding zal vinden. Maar van al degenen die aan de wereld zijn ontkomen, die [thans] ontkomen en die zullen ontkomen, daar weet de Volmaakte dat bij het ontkomen aan de wereld bij allen van hen de vijf belemmeringen die de geest vertroebelen en de wijsheid verlammen, zijn overwonnen; dat hun geest goed gevestigd is in de vier grondslagen van de opmerkzaamheid en dat zij de zeven factoren van Verlichting hebben ontplooid in overeenstemming met de werkelijkheid. Broeder Uttiya, de vraag die je al aan de Verhevene had gesteld, dezelfde vraag heb je nu op een andere manier aan de Verhevene gesteld. Daarom heeft de Verhevene je geen antwoord erop gegeven."

A.X.96. De dolende asceet Kokanuda en diverse meningen

Eens verbleef de eerwaarde Ananda te Rājagaha in het Tapoda-klooster (d.w.z. 'klooster bij de warme bronnen'). En aan het einde van de nacht, vroeg in de ochtend, stond de eerwaarde Ananda op en ging naar de warme bronnen om zijn ledematen te wassen. Nadat nu de eerwaarde Ananda zijn ledematen in het warme water had gewassen, kwam hij er weer uit en ging, slechts met één gewaad bekleed, staan om zijn ledematen te drogen. Ook de dolende asceet Kokanuda was aan het einde van de nacht vroeg in de ochtend opgestaan en ging naar de warme bronnen om zijn ledematen te wassen. Al van een afstand zag hij de eerwaarde Ananda aankomen, en toen hij hem zag, sprak Kokanuda de eerwaarde Ananda als volgt aan:

"Wie ben jij, broeder?"

"Ik ben een monnik, broeder."

“Tot welke monniken behoor je, broeder?”

"Tot de asceten discipelen van de zoon van de Sakyer, broeder."

"Graag zou ik de eerwaarde iets willen vragen, als het de eerwaarde niet misstaat mijn vraag te beantwoorden."

"Dan vraag, broeder. Ik zal luisteren en je antwoorden."

"Heeft de eerwaarde de mening dat de wereld eeuwig is, en dat alleen dit waar is, dat al het andere onzin is?”

"Een dergelijke mening heb ik niet, broeder."

“Heeft de eerwaarde dan de mening dat de wereld niet eeuwig is – of dat zij eindig is – of oneindig – of dat lichaam en leven één zijn – of dat ze twee verschillende dingen zijn – of dat de Volmaakte na de dood bestaat – of dat de Volmaakte na de dood niet bestaat  - of dat hij na de dood bestaat en niet bestaat - of dat hij na de dood niet bestaat noch niet bestaat? En dat alleen dit waar is, maar dat al het andere onzin is?”

"Ik heb zulke opvattingen niet, broeder."

"Dus de eerwaarde weet en herkent dit niet?"

“Het ontbreekt mij niet aan kennis en inzicht, broeder. Ik weet en heb inzicht.”

“Maar hoe dan, broeder? Op mijn vraag naar jouw mening zei je dat je zulke meningen niet hebt. Op mijn vraag of je dit niet weet en herkent, antwoord je: 'Het ontbreekt mij niet aan kennis en inzicht. Ik weet en herken het.' Broeder, hoe moet ik nu de betekenis van deze woorden opvatten?"

"Te zeggen: 'De wereld is eeuwig. Alleen dit is waar, al het andere is onzin,' dat, broeder, is een mening. Te zeggen: 'De wereld is niet eeuwig [...] De Volmaakte bestaat niet noch bestaat hij niet na de dood. Alleen dit is waar, al het andere is onzin,' dat, broeder, is een mening. Broeder, wat al deze opvattingen betreft, en wat ervoor als standpunt geldt, als evenwichtigheid en bezeten zijn, als  oorsprong en opheffing ervan, dat weet ik, dat onderken ik. Aangezien ik dit echter weet en onderken, hoe kan ik dan zeggen dat ik het niet weet, niet onderken? Ik weet het gewoon, broeder, ik onderken het.”

"Hoe heet de eerwaarde? Onder welke naam kennen de broeders van de Orde de eerwaarde?"

"Ananda is mijn naam, broeder. Als Ananda kennen mijn broeders in de Orde mij.”

"Terwijl ik met de grote leraar sprak, wist ik natuurlijk niet dat deze de gerespecteerde Ananda is. Als ik het had geweten, had ik niet zoveel gezegd. Moge de gerespecteerde Ananda mij vergeven."

A.X.97. De waardige monnik

De monnik die met tien eigenschappen is voorzien, is offergaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is in de wereld het beste veld voor verdienstelijke daden. Die tien eigenschappen zijn:

De monnik maakt zich deugdzaamheid, groot weten, edele vriendschap, juist inzicht eigen. Hij is in het genot van menigvuldige magische krachten; hij herkent met het hemelse oog beide soorten van de geluiden, hemelse en menselijke. Hij herkent de gemoedsgesteldheid van de andere wezens en schepsels. Hij herinnert zich aan veel vroegere vormen van bestaan. Hij herkent met het hemelse oog hoe de wezens heengaan en weer verschijnen. Door opdroging van de neigingen heeft hij de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid nog in dit leven bereikt, ze zelf inziende en verwerkelijkende. 

A.X.98. Welzijn in de Orde

Monniken, op welke plaats ook steeds de monnik woont die met tien eigenschappen is uitgerust, daar  voelt hij zich op zijn gemak. Welke zijn deze tien eigenschappen?

Hij heeft als oudste in de Orde vele jaren achter de rug, hij is lang geleden in de huisloosheid vertrokken; hij is zuiver van zeden; heeft een groot weten; de regels van beide Orden zijn hem in alle details goed bekend; hij weet hoe hij geschillen die zich voordoen, moet beslechten, hij heeft liefde voor de leer, is vriendelijk in de omgang en schept diepe vreugde aan de hoge leer en de hoge discipline; hij is tevreden met elk soort gewaad, aalmoezenvoedsel, slaapplaats en medicijn; hij heeft lieflijkheid bij het komen en gaan, en is goed beheerst als hij in een huis zit; hij wordt naar wens deelachtig aan de vier meditatieve verdiepingen; door het opdrogen van de neigingen heeft hij de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid die vrij van neigingen zijn, nog tijdens zijn leven bereikt, ze zelf inziende en verwerkelijkende.

A.X.99. Het is moeilijk om in eenzaamheid te leven

De eerwaarde Upāli zei aan de Verhevene:

"Heer, ik zou graag willen leven in het bos, op bosrijke, eenzame plaatsen."

"Upāli, het is moeilijk om in het bos te leven, op bosrijke, eenzame plaatsen; het is moeilijk om de afzondering te verdragen en om vreugde te vinden in het alleen zijn. Als de monnik geen concentratie bereikt, nemen de bossen als het ware bezit van zijn geest. Wie zegt dat hij, zonder de concentratie van de geest te hebben bereikt, in het bos, op bosrijke, eenzame plaatsen wil leven, die moet verwachten dat hij ofwel zal ondergaan[98] ofwel zal worden afgedreven[99].

Upāli, stel dat er een grote vijver is. En een enorme olifant die zeven of acht voet (twee of drie meter) hoog is, komt aanlopen en denkt: 'Ik wil toch in deze vijver afdalen en genieten van een bad voor mijn oren en mijn rug. Als ik een oren- en rugbad heb genoten, gebaad en gedronken heb, wil ik weer eruit komen en gaan waarheen het mij belieft.' Daarop daalt hij in deze vijver af en geniet ervan zijn oren en rug te wassen; en nadat hij ervan heeft genoten en ook heeft gebaad en gedronken, stapt hij weer eruit en gaat waarheen het hem belieft. Maar hoe is zoiets mogelijk? Omdat een groot levend wezen zelfs in de diepte voet aan de grond kan krijgen.

Nu komt evenwel een haas of een kat aanlopen en zegt tegen zichzelf: 'Wat ben ik en wat is deze grote olifant? Ik wil toch ook in deze vijver gaan en genieten van een bad voor mijn oren en rug. Als ik ervan heb genoten en ook heb gebaad en gedronken, dan ga ik weer eruit en ga waarheen met mij belieft.' En haastig en zonder na te denken springt het dier in die vijver. Maar dan is te verwachten dat het ofwel zal ondergaan, ofwel zal worden afgedreven. En waarom? Omdat immers een klein levend wezen in de diepte geen voet aan de grond kan krijgen.

Upāli, op dezelfde manier is van degene die zegt dat hij, zonder de concentratie van de geest te hebben bereikt, in het bos, op bosrijke, eenzame plaatsen wil leven, te verwachten dat hij ofwel zal ondergaan ofwel zal worden afgedreven. Upāli, als er een kleine, onmondige zuigeling met zijn eigen vuil speelt, denk je dan niet dat dit een volkomen dwaas genoegen is?"

“Zeker, Heer.”

"Upāli, als nu echter dat kind later, in de loop van zijn groei en van zijn ontwikkelde vaardigheden, plezier beleeft aan de gebruikelijke kinderspelletjes, zoals de kinderploeg, het slagstokspel, de salto, de windmolen, de bladmaat[100], het wagentje en de kruisboog, meen je dan niet dat dit genoegen veel beter en mooier is dan het vorige?"

"Zeker, Heer."

"Upāli, als nu echter dat kind later, in de loop van zijn groei en van zijn ontwikkelde vaardigheden, geniet van het bezit en genot van de vijf zintuigen die toegankelijk zijn via oog, oor, neus, tong en lichaam, de gewenste, aangename en lieflijke vormen, geluiden, geuren, smaken en aanrakingen, denk je dan niet dat dit genot veel beter en mooier is dan het vorige?"

"Zeker, Heer."

"Upāli, daar evenwel verschijnt de Volmaakte in de wereld, de Heilige, de volledig Verlichte, degene met meesterschap in weten en gedrag, de Gezegende, de Kenner van de wereld, de onvergelijkbare Leider van mensen die leiding nodig hebben, de Meester van goden en mensen, de Verlichte, de Verhevene. Hij legt deze wereld uit met haar goede en boze geesten en haar Brahma-goden, met haar menigte van asceten en priesters, goden en mensen, nadat hij ze zelf heeft herkend en doorzien. Hij verkondigt de leer die mooi is in het begin, mooi in het midden, en mooi op het einde. Zowel naar betekenis als woordkeuze verkondigt hij het geheel volmaakte, zuivere heilige leven.

Deze leer nu wordt vernomen door een gezinshoofd, door de zoon van een gezinshoofd, of door iemand die in een andere staat wedergeboren is. Na het vernemen van de leer krijgt hij vertrouwen in de Volmaakte, en vervuld van dit vertrouwen zegt hij tegen zichzelf: 'Vol hindernissen is het gezinsleven, een plaats van onreinheid. Maar als de open lucht is de huisloosheid. Het is niet gemakkelijk om een ​​vlekkeloos, heilig leven te leiden als men in huis woont. Wat als ik nu mijn haar en baard zou afscheren, het gele gewaad zou aantrekken en van huis vertrok in de huisloosheid?' En na enige tijd, een klein of groot fortuin opgevend, een kleine of grote kring van familieleden opgevend, scheert hij zijn haar en baard af, trekt het gele gewaad aan en vertrekt van huis in de huisloosheid.

Aldus een huisloze monnik geworden, vervult hij de regels van het leven van monniken. Hij vermijdt het doden, onthoudt zich van het doden, stok en zwaard legt hij af, hij is vervuld van tederheid en liefde; voor alle wezens en schepselen voelt hij welwillendheid en mededogen. Hij vermijdt het stelen, onthoudt zich van het nemen wat niet is gegeven, neemt alleen wat is gegeven, wacht af wat wordt gegeven, hij blijft eerlijk en zuiver in zijn hart. Hij vermijdt de onkuisheid, hij leeft kuis en onthoudend, ziet af van geslachtsgemeenschap, de ordinaire. Hij vermijdt het liegen, hij onthoudt zich van liegen; hij spreekt de waarheid, hij is toegewijd aan de waarheid, geloofwaardig, betrouwbaar, geen bedrieger. Hij vermijdt lasteren, hij onthoudt zich van lasteren: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar niet verder om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier niet verder om hen te verdelen. Zo verenigt hij degenen die verdeeld zijn, versterkt degenen die verenigd zijn, hij houdt van eendracht, hij vindt vreugde en plezier in eendracht, hij spreekt woorden die eendracht bevorderen. - Hij vermijdt grof taalgebruik, hij onthoudt zich van grof taalgebruik; milde woorden die prettig in het gehoor liggen, liefdevol, die ter harte gaan, beleefd, die velen gelukkig en blij maken, zulke woorden spreekt hij. Hij vermijdt dwaas geklets, hij onthoudt zich van dwaas geklets; hij spreekt op de juiste tijd, in overeenstemming met de feiten, doelmatig, spreekt over de leer en over de discipline; zijn toespraak is rijk aan inhoud, af en toe getooid met gelijkenissen, afgemeten en diepzinnig.

Hij vermijdt de vernietiging van leven in kiemen en planten. Hij eet slechts op één tijdstip van de dag,[101] 's nachts blijft hij nuchter en onthoudt hij zich van eten op een onpassende tijd. Hij vermijdt dansen, zingen en muziek en het bezoeken van tentoonstellingen. Hij vermijdt bloemen, geurstoffen, zalven en ook elke soort van sieraden en schoonheidsproducten. Hij maakt geen gebruik van hoge en weelderige bedden. Hij onthoudt zich van het aannemen van goud en zilver. Hij neemt geen rauw graan of rauw vlees aan. Vrouwen en meisjes neemt hij niet aan. Dienaren en dienaressen neemt hij niet aan. Geiten, schapen, kippen, varkens, olifanten, runderen of paarden of land en velden neemt hij niet aan. Hij neemt geen opdrachten aan, doet geen diensten als bode. Hij houdt zich verre van kopen en verkopen. Met valse maat, metaal en gewicht heeft hij niets te maken. Hij vermijdt de kronkelige paden van omkoping, misleiding en bedrog. Hij is verre van steken, slaan, vastbinden, overvallen, plunderen en verkrachten.

Hij stelt zich tevreden met het gewaad dat zijn lichaam beschermt, met het aalmoezenvoedsel waarmee hij zijn leven leidt. Waarheen hij ook gaat, daarmee voorzien gaat hij, net zoals een gevleugelde vogel altijd zijn vleugels met zich meedraagt.

Door het navolgen van deze edele regels van deugdzaamheid voelt hij in zijn binnenste een onberispelijk geluk.

Als hij met het oog een vorm ziet, of met het oor een geluid hoort, met de neus een geur ruikt, met de tong een smaak proeft, met het lichaam een lichamelijke indruk voelt of zich bewust is van een gedachte in de geest, dan hecht hij noch aan de algemene indruk, noch aan de details ervan. En waaruit bij hem, bij onbewaakte zintuigen, verlangen en verdriet, kwade, onheilzame dingen zouden kunnen ontstaan, dat probeert hij energiek af te weren; hij bewaakt zijn zintuigen, houdt een zintuig in toom. Door het uitoefenen van deze edele beteugeling van de zintuigen voelt hij een onbezoedeld geluk.

Helder bewust handelt hij bij het op en neer lopen, helder bewust bij het heen en weer kijken, helder bewust bij het buigen en strekken van zijn ledematen, helder bewust bij het dragen van de monniksgewaden en de nap, helder bewust bij het eten, drinken, kauwen en proeven, helder bewust bij het ontlasten en urineren, helder bewust bij het lopen, staan, zitten, in slaap vallen, wakker worden, spreken en zwijgen.

Als hij nu is uitgerust met dit edele leven van deugdzaamheid, uitgerust met die edele beteugeling van de zintuigen en uitgerust met deze edele opmerkzaamheid en helderheid van bewustzijn, dan kiest hij een afgelegen verblijfplaats, in het bos of aan de voet van een boom, op een bergtop, in een kloof, een grot in een rots, op het lijkenveld, in de open lucht of op een hoop stro. Als hij dan het bos is ingegaan, aan de voet van een boom of in een lege woonplek, gaat hij zitten met zijn benen over elkaar, zijn lichaam rechtop en zijn opmerkzaamheid voor zich gericht.

Wereldse begeerte heeft hij opgegeven,[102] hij leeft met een hart zonder begeerte, hij zuivert zijn hart van begeerte. Haat en boosaardigheid heeft hij opgegeven, hij leeft met een hart dat vrij is van haat, voor alle wezens en schepselen voelt hij welwillendheid en mededogen, hij zuivert zijn hart van haat en boosaardigheid. Hij heeft de starheid en vermoeidheid opgegeven, vrij van starheid en vermoeidheid leeft hij met een heldere geest, opmerkzaam, helder in weten zuivert hij zijn hart van starheid en vermoeidheid. Opgewondenheid en gewetensonrust heeft hij opgegeven, hij leeft vrij van rusteloosheid; en met een gemoed dat innerlijk vol vrede is, zuivert hij zijn hart van opgewondenheid en gewetensonrust. De neiging naar twijfelen heeft hij opgegeven, hij leeft vrij van twijfel; hij twijfelt niet aan het goede en zuivert zijn hart van de neiging naar twijfel.

Als hij nu deze vijf belemmeringen heeft verwijderd die de geest verontreinigen en de wijsheid verlammen, dan verkrijgt hij, helemaal afgescheiden van de dingen van de zintuigen, afgescheiden van onheilzame gemoedstoestanden, de eerste meditatieve verdieping, die met denken en overwegen verbonden is, geboren in afzondering, vervuld van vervoering en een gevoel van geluk. Wat denk je, Upāli: is deze toestand niet veel edeler en verhevener dan die vroegere genoegens?"

"Zeker, Heer."

“Maar Upāli, omdat ze dit feit in zich opmerken, leven mijn discipelen in het bos, op bosrijke, eenzame plaatsen. Maar ze hebben hun doel nog niet bereikt.

Verder, Upāli, na het kalmeren van denken en overwegen verkrijgt de monnik de innerlijke vrede, de eenheid van geest, de tweede verdieping die vrij is van denken en overwegen, geboren in concentratie, vervuld van vervoering en geluk. Wat denk je, Upāli, is deze toestand niet edeler en verhevener dan de vorige?"

"Zeker, Heer."

“Maar Upāli, omdat ze dit feit in zich opmerken, leven mijn discipelen in het bos, op bosrijke, eenzame plaatsen. Maar ze hebben hun doel nog niet bereikt.

Verder, Upāli, verkrijgt de monnik ... de derde verdieping ... de vierde verdieping ... het gebied van de oneindigheid van de ruimte ... het gebied van de oneindigheid van bewustzijn ... het gebied van  nietsheid ... het gebied van noch waarneming noch niet waarneming ... de opheffing van waarneming en gevoel; en na wijs onderkennen komen in hem de neigingen tot opdroging. Wat denk je, Upali, is deze toestand niet veel edeler en verhevener dan de voorgaande toestanden?"

"Zeker, Heer."

“Maar Upāli, omdat ze ook dit feit in zich opmerken, leven mijn discipelen in het bos, op bosrijke, eenzame plaatsen. En ze hebben nu hun doel bereikt.

Kom, Upāli, leef met de gemeenschap van de monniken. Als je met de gemeenschap van de monniken leeft, zal het goed met je gaan.”

A.X.100. Verwerkelijking van heiligheid

Monniken, zonder tien dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om heiligheid te verwerkelijken. Welke tien?

Hebzucht, haat, verblinding, toorn, woede, kleineren, overheersen, afgunst, gierigheid en eigenwaan. Monniken, zonder deze tien dingen te hebben overwonnen, is men niet in staat om heiligheid te verwerkelijken.

Maar monniken, door het overwinnen van deze tien dingen is men in staat om heiligheid te verwerkelijken.

Hoofdstuk 11. samanasaññā-vagga

A.X.101. Drie overwegingen voor monniken

Wanneer drie overwegingen voor monniken ontplooid en vaak beoefend worden, brengen ze zeven dingen tot stand.

Welke zijn de drie overwegingen voor monniken?

“In veranderde verhoudingen ben ik ingetreden. Mijn levensonderhoud is afhankelijk van anderen. Ik moet een ander gedrag tonen.”[103]        

Dit zijn de drie overwegingen voor monniken, die, wanneer ze ontplooid en vaak beoefend worden, zeven dingen tot stand brengen, en wel: Men wordt standvastig in het vervullen en navolgen van de regels van deugdzaamheid; men wordt vrij van begeerte; men voelt zich niet bedrukt; men is niet aanmatigend; men heeft liefde voor geestelijke oefening; men is zich bewust van het juiste doel bij de gebruiksvoorwerpen die voor het leven nodig zijn; en men leeft vol energie.

Deze drie overwegingen voor monniken brengen, wanneer ze ontplooid en vaak beoefend worden, deze zeven dingen tot stand.

A.X.102. Werking van de zeven factoren van Verlichting

De zeven factoren van Verlichting (bojjhanga), ontplooid en vaak beoefend, brengen de drie vormen van weten tot stand. Die zeven factoren van Verlichting zijn:

1. Oplettendheid.

2. Het onderzoeken van de verschijnselen.

3. Energie.

4. Enthousiasme, geestvervoering, extase.

5. Kalmte.

6. Concentratie.

7. Gelijkmoedigheid.        

         

Deze zeven factoren van Verlichting, ontplooid en vaak beoefend, brengen de drie soorten van weten tot stand, en wel:

Monniken, de monnik herinnert zich aan veel vroegere vormen van bestaan, met de kenmerken ervan.

Hij onderkent met het hemelse oog, het gezuiverde, bovenmenselijke, hoe de wezens heengaan en weer verschijnen, onderkent hoe de wezens overeenkomstig hun daden herboren worden.

Door het opdrogen van de neigingen verkrijgt hij nog tijdens zijn leven de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid, die vrij van neigingen zijn, terwijl hij ze zelf onderkent en verwerkelijkt.

De zeven factoren van Verlichting, ontplooid en vaak beoefend, brengen deze drie soorten van weten tot stand.

A.X.103. Het verkeerde en het juiste pad

Monniken, vanwege het verkeerde (micchatta) ontstaat er verlies, geen winst. Maar in hoeverre?

        

Monniken, bij degene die verkeerde visie heeft, ontstaat een verkeerde opvatting.

Bij degene die een verkeerde opvatting heeft,  ontstaat verkeerd spreken.

Bij degene die verkeerd spreekt, ontstaat verkeerde handelwijze.

Bij degene die verkeerd handelt, ontstaat een verkeerd levensonderhoud.

Bij degene met een verkeerd levensonderhoud ontstaat verkeerd streven.

Bij degene met verkeerd streven ontstaat verkeerde opmerkzaamheid.

Bij degene met verkeerde opmerkzaamheid  ontstaat verkeerde concentratie.

Bij degene met verkeerde concentratie ontstaat verkeerd weten.

Bij degene met verkeerd weten ontstaat verkeerde bevrijding.

Monniken, in zoverre ontstaat er verlies, geen winst, vanwege het verkeerde.

Monniken, vanwege het juiste (sammatta) ontstaat er winst, geen verlies. Maar in hoeverre?

Monniken, bij degene met juist inzicht, ontstaat een juiste opvatting.

Bij degene met een juiste opvatting ontstaat juist spreken.

Bij degene die juist spreekt, ontstaat juiste handelwijze.

Bij degene die juist handelt, ontstaat een juist levensonderhoud.

Bij degene met een juist levensonderhoud ontstaat juist streven.

Bij degene met juist streven ontstaat juiste opmerkzaamheid.

Bij degene met juiste opmerkzaamheid  ontstaat juiste concentratie.

Bij degene met juiste concentratie ontstaat juist weten.

Bij degene met juist weten ontstaat juiste bevrijding.

Monniken, in zoverre ontstaat er winst, geen verlies, vanwege het juiste.

A.X.104. Bittere en zoete vruchten

Monniken, als men het zaad van de nimba-vrucht of van de luffa-komkommer of van de bittere kalebas op vochtige grond zaait, dan krijgt alles wat het als vaste of vloeibare substantie aantrekt, een bittere, scherpe en wrange smaak. En waarom? Omdat het zaad slecht, onaangenaam is.

Monniken, juist zo is het met iemand wiens visie, houding, taal, handelen, levensonderhoud, streven, opmerkzaamheid, concentratie, weten en bevrijding verkeerd zijn. Welke daden, woorden of gedachten hij ook verricht en onderneemt in overeenstemming met zijn verkeerde visie; en welke wil, hoop, neigingen en geestelijke ontwikkelingen er ook in hem bestaan, al deze verschijnselen leiden dan tot het ongewenste, het onaangename, tot onheil en lijden. En waarom? Wel, monniken, omdat zijn visie slecht is.

Monniken, als men in vochtige grond suikerriet of wijnranken plant of rijstkorrels  zaait, dan krijgt alles wat de plant aan vaste en vloeibare stoffen aantrekt, een aangename, zoete smaak. En waarom? Wel, omdat de kiem een ​​goede is.

Monniken, juist zo is het met iemand wiens visie, houding, taal, handelen, levensonderhoud, streven, opmerkzaamheid, concentratie, weten en bevrijding juist zijn. Welke daden, woorden of gedachten hij ook verricht en onderneemt in overeenstemming met zijn juiste visie; en welke wil, hoop, neigingen en geestelijke ontwikkelingen er ook in hem bestaan, al deze verschijnselen leiden dan tot het gewenste, het aangename, tot heil en welzijn. En waarom? Wel, monniken, omdat zijn visie juist is.

A.X.105. Onwetendheid en weten

Monniken, bij het verschijnen van onheilzame dingen gaat onwetendheid eraan vooraf, en ze gaat gepaard met schaamteloosheid en gewetenloosheid.[104] Monniken, bij de onwetende, degene zonder inzicht,  ontstaat een verkeerde visie. Bij degene die een verkeerde visie heeft, ontstaat een verkeerde houding. Bij degene die een verkeerde houding heeft, ontstaat een verkeerde taal. Bij degene die een verkeerde taal heeft, ontstaat een verkeerd handelen. Bij degene die een verkeerd handelen heeft, ontstaat een verkeerd levensonderhoud. Bij degene die een verkeerd levensonderhoud heeft, ontstaat een verkeerd streven. Bij degene die een verkeerd streven heeft, ontstaat een verkeerde opmerkzaamheid. Bij degene die een verkeerde opmerkzaamheid heeft, ontstaat een verkeerde concentratie. Bij degene die een verkeerde concentratie heeft, ontstaat een verkeerd weten. Bij degene die een verkeerd weten heeft, ontstaat een verkeerde bevrijding.

Monniken, bij het verschijnen van heilzame dingen gaat weten eraan vooraf, en het gaat gepaard met een gevoel van schaamte en morele vrees. Bij degene die weet, degene met inzicht, ontstaat juist inzicht, bij degene met juist inzicht ontstaat de juiste houding. Bij degene met een juiste houding ontstaat een juiste taal. Bij degene met een juiste taal ontstaat een juist handelen. Bij degene met een juist handelen ontstaat een juist levensonderhoud. Bij degene met een juist levensonderhoud ontstaat een juist streven. Bij degene met een juist streven ontstaat een juiste opmerkzaamheid. Bij degene met een juiste opmerkzaamheid ontstaat een juiste concentratie. Bij degene met een juist concentratie ontstaat een juist weten. Bij degene met juist weten ontstaat de juiste bevrijding.

A.X.106. Naar beëindiging leidend

Monniken, er zijn tien dingen die naar het beëindigen leiden. Welke tien?

In de persoon met juist inzicht komt verkeerd inzicht tot een einde. En de veelvuldige, slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde visie ontstaan, ook die komen in hem tot een ​​einde; en op basis van juist inzicht komen veelvuldige heilzame dingen tot  volle ontplooiing.

        

Monniken, in degene met een juiste houding komt verkeerde houding tot een einde;

in degene die juiste taal gebruikt, komt verkeerd taalgebruik tot een einde;

In degene die juist handelt, komt verkeerd handelen tot een einde;

In degene met een juist levensonderhoud, komt een verkeerd levensonderhoud tot een einde;

in degene met juist streven komt verkeerd streven tot  een einde;

in degene met juiste opmerkzaamheid komt verkeerde opmerkzaamheid tot een einde;

in degene met juiste concentratie komt verkeerde concentratie tot een einde;

In degene met juist weten komt verkeerd weten tot een einde;

In degene die juist bevrijd is, komt verkeerde bevrijding tot een einde.

En de vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde bevrijding ontstaan, ook die komen in hem tot een ​​einde; en op basis van juiste bevrijding komen veel heilzame dingen tot volle ontplooiing.

Monniken, dat zijn de tien dingen die naar beëindiging leiden.

A.X.107. De edele reiniging

Monniken, in de zuidelijke provincies is er een feest van "reiniging"[105]. Daarbij geniet men van eten en drinken, kauwwaren, eetwaren, lekkernijen en dranken; en er is ook dans, zang en muziek bij. Monniken, een dergelijke ‘reiniging’ bestaat er, en ik beweer niet dat zoiets niet bestaat. Maar monniken, die reiniging is laag, ordinair, werelds, onedel, zinloos en leidt niet tot afkeer, onthechting en uitdoving, leidt niet tot vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot Nibbāna. Monniken, ik evenwel wil jullie een edele soort van reiniging tonen, die tot volledige afkeer, onthechting en uitdoving leidt, tot vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot Nibbāna; een reiniging ten gevolge waarvan de wezens die onderhevig zijn aan geboorte, ouder worden en sterven, van geboorte, ouder worden en sterven worden bevrijd; een reiniging ten gevolge waarvan de wezens die onderworpen zijn aan verdriet, geweeklaag en pijn, aan droefenis en wanhoop, bevrijding vinden van verdriet, geweeklaag, pijn, droefenis en wanhoop. En monniken, waaruit bestaat deze edele reiniging?

Monniken, van degene met juist inzicht is verkeerd inzicht afgewassen. En de vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerd inzicht ontstaan, ook die zijn van hem afgewassen; en op basis van juist inzicht komen veel heilzame dingen tot volle ontplooiing.

Monniken, van degene met juiste houding is de verkeerde houding afgewassen – van degene met juist taalgebruik is verkeerd taalgebruik afgewassen – van degene die juist handelt is de verkeerde manier van handelen afgewassen – van degene met juist levensonderhoud is het verkeerde levensonderhoud afgewassen - van degene die juist streeft, is het verkeerde streven afgewassen - van degene met juiste opmerkzaamheid is de verkeerde opmerkzaamheid  afgewassen - van degene met juiste concentratie is de verkeerde concentratie  afgewassen - van degene met juist weten is het verkeerde weten afgewassen - van degene die juist bevrijd is, is de verkeerde bevrijding afgewassen. En de vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde bevrijding ontstaan, ook die zijn van hem afgewassen; en op basis van juiste bevrijding komen veel heilzame dingen tot volle ontplooiing.

Monniken, dat is de edele reiniging, die tot volledige afkeer, onthechting en uitdoving leidt, tot vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot Nibbāna; een reiniging ten gevolge waarvan de wezens die onderhevig zijn aan geboorte, ouder worden en sterven, van geboorte, ouder worden en sterven worden bevrijd; een reiniging ten gevolge waarvan de wezens die onderworpen zijn aan verdriet, geweeklaag en pijn, aan droefenis en wanhoop, bevrijding vinden van verdriet, geweeklaag, pijn, droefenis en wanhoop.

A.X.108. Het afvoermiddel

Als in tekst A.X.109; maar in plaats van ‘braakmiddel’ staat hier ‘afvoermidddel’.  

A.X.109. Het braakmiddel [het juiste behouden, het verkeerde verwijderen]

Monniken, de artsen schrijven braakmiddelen voor om ziekten te genezen die ontstaan zijn door gal, slijm en lichaamsgassen. Zulke braakmiddelen zijn er, monniken, en ik beweer niet dat zoiets niet bestaat. Maar zulke braakmiddelen, monniken, werken de ene keer wel en de andere keer niet. Monniken, ik evenwel wil jullie een soort braakmiddel tonen dat altijd werkt en nooit faalt, een middel ten gevolge waarvan de wezens die onderworpen zijn aan geboorte, ouder worden en sterven, van geboorte, ouder worden en sterven worden bevrijd; een middel ten gevolge waarvan de wezens die onderworpen zijn aan verdriet, geweeklaag en pijn, aan droefenis en wanhoop, bevrijding vinden van verdriet, geweeklaag, pijn, droefenis en wanhoop. En monniken, waaruit bestaat dat edele braakmiddel?

Monniken, degene met juist inzicht heeft het verkeerde inzicht uitgebraakt. Degene met juiste houding heeft de verkeerde houding uitgebraakt – degene met juist taalgebruik heeft verkeerd taalgebruik uitgebraakt – degene die juist handelt heeft de verkeerde manier van handelen uitgebraakt – degene met juist levensonderhoud heeft het verkeerde levensonderhoud uitgebraakt - degene die juist streeft, heeft het verkeerde streven uitgebraakt - degene met juiste opmerkzaamheid heeft de verkeerde opmerkzaamheid  uitgebraakt - degene met juiste concentratie heeft de verkeerde concentratie uitgebraakt - degene met juist weten heeft het verkeerde weten uitgebraakt - degene die juist bevrijd is, heeft de verkeerde bevrijding uitgebraakt. En de vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde bevrijding ontstaan, ook die heeft hij uitgebraakt; en op basis van juiste bevrijding komen veel heilzame dingen tot volle ontplooiing.        

        

A.X.110. Tien zuiverende dingen

Monniken, er zijn tien zuiverende dingen. Welke tien?

Monniken, degene met juist inzicht is van verkeerd inzicht gezuiverd - degene met juiste houding is van verkeerde houding gezuiverd – degene met juist taalgebruik is van verkeerd taalgebruik gezuiverd – degene die juist handelt is van verkeerde manier van handelen gezuiverd – degene met juist levensonderhoud is van verkeerd levensonderhoud gezuiverd - degene die juist streeft, is van verkeerd streven gezuiverd - degene met juiste opmerkzaamheid is van verkeerde opmerkzaamheid gezuiverd - degene met juiste concentratie is van verkeerde concentratie gezuiverd - degene met juist weten is van verkeerd weten gezuiverd - degene die juist bevrijd is, is van verkeerde bevrijding gezuiverd. En de vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde bevrijding ontstaan, ook daarvan is hij gezuiverd; en op basis van juiste bevrijding komen veel heilzame dingen tot volle ontplooiing.        

A.X.111. Degene die vrij van oefening is – I [de heilige]

Een van de monniken vroeg aan de Verhevene: “Heer, men spreekt van degene die vrij van oefening is.[106] Maar Heer, in hoeverre is de monnik vrij van oefening?”

“Monnik, wanneer de monnik voorzien is van juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding, dan is hij iemand die vrij van oefening is.”

A.X.112. Degene die de opleiding voltooid heeft

Er zijn tien dhammas die iemand bezit die de opleiding voltooid heeft, die volledig heilig is, die een Arahant is geworden: juist inzicht van iemand die de opleiding voltooid heeft, juist denken van iemand die de opleiding voltooid heeft, juist spreken (juist taalgebruik) van iemand die de opleiding voltooid heeft, juist handelen van iemand die de opleiding voltooid heeft, juist levensonderhoud van iemand die de opleiding voltooid heeft, juiste inspanning van iemand die de opleiding voltooid heeft, juiste oplettendheid van iemand die de opleiding voltooid heeft, juiste concentratie van iemand die de opleiding voltooid heeft, juist weten (juiste kennis) van iemand die de opleiding voltooid heeft, juiste bevrijding van iemand die de opleiding voltooid heeft.

Hoofdstuk 12. paccorohani-vagga

A.X.113. Niet en wel overeenkomstig de leer - I

Monniken, men moet weten wat niet  overeenkomstig de leer en schadelijk is, en ook wat wel overeenkomstig de leer en bevorderlijk is. En als men dat alles heeft ingezien, dan moet men leven in overeenstemming met wat overeenkomstig de leer en bevorderlijk is.

En monniken, wat is niet overeenkomstig de leer en schadelijk?  Het is verkeerd inzicht, verkeerde houding, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd streven, verkeerde opmerkzaamheid, verkeerde concentratie, verkeerd weten, en verkeerde bevrijding. 

En monniken, wat is wel overeenkomstig de leer en bevorderlijk? Het is juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding.

A.X.114. Niet en wel overeenkomstig de leer - II

Gelijkluidend met de uitleg in tekst A.X.115.

A.X.115. Niet en wel overeenkomstig de leer - III

“Monniken, men moet weten wat niet en wat wel overeenkomstig de leer is, en ook wat schadelijk en bevorderlijk is. En als men dat alles heeft ingezien, dan moet men leven in overeenstemming met wat overeenkomstig de leer en bevorderlijk is.”

Zo sprak de Verhevene. Na deze woorden stond hij van zijn zitplaats op en ging naar zijn kloostercel. Niet lang nu nadat de Verhevene was vertrokken, zeiden de monniken: »"Broeders, de Verhevene heeft ons in korte woorden een leerstelling gegeven, en zonder de betekenis ervan nader uit te leggen, is hij naar zijn cel vertrokken. Wie zou wel in staat zijn om de betekenis van die leerstelling nader uit te leggen?" En de gedachte kwam bij hen op: "Deze eerwaarde Ananda wordt immers door de meester zelf geprezen en wordt gerespecteerd door zijn broeders in de Orde. De eerwaarde Ananda is wel ertoe in staat om de betekenis uit te leggen. Laten we dus naar de eerwaarde Ananda gaan en hem erom vragen. Zoals de eerwaarde Ananda het ons zal uitleggen, zo zullen wij het onthouden." Toen gingen die monniken naar de eerwaarde Ananda en legden hem hun verzoek voor.

(Ananda:) "Broeders, juist zoals een man die kernhout wenst, naar kernhout zoekt, naar kernhout op zoek gaat, over de wortels klimt van een boom die er staat, over de stam klimt en in de takken en bladeren kernhout hoopt te vinden, juist zo is het hier het geval. Hoewel de Meester aanwezig was, hebben jullie hem, de Verhevene, genegeerd en waren jullie van mening dat jullie mij moesten vragen. Broeders, die Verhevene, waarlijk, ziet in wat in te zien is, doorziet wat te doorzien is, hij is belichaamd inzicht, belichaamde kennis, belichaamde leer, belichaamde heiligheid; hij is de boodschapper en verkondiger, degene die de zintuigen ontsluit, de gever van het doodloze, de Heer van de leer, de volmaakte. Jullie hadden tijd om naar de Verhevene te gaan en hem over de kwestie vragen te stellen. Zoals de Verhevene het jullie dan zou hebben uitgelegd, zo hadden jullie het moeten onthouden."

"Broeder Ananda, natuurlijk ziet de Verhevene in wat in te zien is, doorziet hij wat te doorzien is, en hadden we wel tijd om naar de Verhevene te gaan en hem ernaar te vragen. Maar de eerwaarde Ananda wordt immers door de Meester zelf geprezen, en hij is gerespecteerd door de broeders van de Orde. De eerwaarde Ananda zal zeker ertoe in staat zijn om in detail de betekenis uit te leggen van de leerstelling die de Verhevene in het kort heeft gegeven. Moge de eerwaarde Ananda het uitleggen, als het voor hem niet bezwaarlijk is."

"Luistert dan, broeders, en let goed op mijn woorden."- "Ja, broeder," gaven die monniken ten antwoord, en de eerwaarde Ananda zei:

“'Monniken, men moet weten wat niet en wat wel overeenkomstig de leer is, en ook wat schadelijk en wat bevorderlijk is. En als men dat alles heeft ingezien, dan moet men leven in overeenstemming met wat overeenkomstig de leer en bevorderlijk is.' Deze korte leerstelling, broeders, heeft de Verhevene jullie gegeven, en zonder de betekenis nader uit te leggen, is hij naar zijn cel vertrokken. Broeders, wat is nu datgene wat niet en wat is datgene wat wel overeenkomstig de leer is, en wat is het schadelijke en wat is het bevorderlijke?

Broeders, verkeerde visie is wat niet overeenkomstig de leer is, juist inzicht is wat in overeenstemming met de leer is. De vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde visie ontstaan, dat zijn de schadelijke dingen. De vele heilzame dingen die op basis van juist inzicht ontstaan, dat zijn de bevorderlijke dingen. Verkeerde houding is niet overeenkomstig de leer, juiste houding is wel overeenkomstig de leer. Verkeerd taalgebruik is niet overeenkomstig de leer, juist taalgebruik is overeenkomstig de leer. Verkeerd handelen is niet overeenkomstig de leer, juist handelen is overeenkomstig de leer. Verkeerd levensonderhoud is niet overeenkomstig de leer, juist levensonderhoud is overeenkomstig de leer. Verkeerd streven is niet overeenkomstig de leer, juist streven is overeenkomstig de leer. Verkeerde opmerkzaamheid is niet overeenkomstig de leer, juiste opmerkzaamheid is overeenkomstig de leer. Verkeerde concentratie is niet overeenkomstig de leer, juiste concentratie is overeenkomstig de leer. Verkeerd weten is niet overeenkomstig de leer, juist weten is overeenkomstig de leer. Verkeerde bevrijding is niet overeenkomstig de leer, juiste bevrijding is overeenkomstig de leer. De vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van  verkeerde bevrijding ontstaan, dat zijn de schadelijke dingen. De vele heilzame dingen die op basis van juiste bevrijding ontstaan, dat zijn de bevorderlijke dingen.

Broeders, zo begrijp ik de uitvoerige betekenis van de leerstelling die de Verhevene in het kort heeft gegeven, zonder de betekenis nader uit te leggen. Als jullie willen, broeders, dan kunnen jullie nu naar de Verhevene gaan en hem naar de betekenis vragen. Zoals de Verhevene het jullie zal uitleggen, mogen jullie het zo onthouden."

"Goed, broeder," gaven die monniken aan de eerwaarde Ananda ten antwoord. Blij en voldaan door de woorden van de eerwaarde Ananda stonden zij van hun zitplaatsen op en gingen naar de Verhevene. Zij begroetten hem vol respect, gingen terzijde zitten en zeiden dat zij naar de eerwaarde Ananda waren gegaan en hem hadden gevraagd de korte leerstelling van de Verhevene nader uit te leggen. Zij vertelden ook hoe de eerwaarde Ananda alles uitvoerig had uitgelegd.  

De Verhevene zei: “Goed zo, monniken, heel goed. Ananda is wijs en heeft een groot weten. Als jullie naar mij waren gekomen en mij om nadere uitleg hadden gevraagd, dan had ik het precies zo uitgelegd als Ananda heeft gedaan. Dat is de betekenis ervan en zo moeten jullie ze onthouden.”

A.X.116. Normen van wetenschap

Ajita, een zwervende asceet, ging naar de Verhevene en zei als volgt tegen hem: "Heer Gotama, onder ons is een geleerde broeder in de orde die vijf maal honderd soorten gedachten heeft bedacht, waarbij degenen met een ander geloof, zodra ze van hun ongelijk overtuigd zijn, bekennen dat ze ongelijk hadden."

De Gezegende nu wendde zich tot de monniken en zei: “Herinneren jullie je, monniken, aan de normen van wetenschap?” - "Neen, Heer; dan is het dus de gelegenheid dat de Verhevene, de Gezegende, erover spreekt. De monniken zullen de woorden van de Verhevene onthouden.” - “Dan luistert en let goed op mijn woorden.” - “Ja, Heer.”

“Monniken, iemand weerlegt en overwint een bewering die in strijd is met de leer door een bewering die in strijd is met de leer. Daardoor nu wekt hij enthousiasme op bij een menigte die toegewijd is aan datgene wat in strijd met de leer is, en ze laat erover een luid, hoog klinkend geschreeuw horen: 'Wat een geleerde is deze geachte persoon.'

Verder, monniken, weerlegt en overwint iemand een bewering die overeenkomstig de leer is, door een bewering die in strijd met de leer is. Daardoor nu wekt hij enthousiasme op bij een menigte  die toegewijd is aan datgene wat in strijd met de leer is, en ze laat erover een luid, hoog klinkend geschreeuw horen: 'Wat een geleerde is deze geachte persoon.'

Verder, monniken, weerlegt en overwint iemand een bewering die in strijd met de leer is, door een bewering die gedeeltelijk overeenkomstig de leer is en gedeeltelijk in strijd met de leer is. Daardoor nu wekt hij enthousiasme op bij een menigte die toegewijd is aan datgene wat in strijd met de leer is, en ze laat erover een luid, hoog klinkend geschreeuw horen: 'Wat een geleerde is deze geachte persoon.'

Verder, monniken, weerlegt en overwint iemand een bewering die in strijd met de leer is, door een bewering die overeenkomstig de leer is. Daardoor nu wekt hij enthousiasme op bij een menigte die toegewijd is aan datgene wat overeenkomstig de leer is, en ze laat erover een luid, hoog klinkend geschreeuw horen: 'Wat een geleerde is deze geachte persoon.'

Monniken, wat in strijd is met de leer moet men kennen en wat overeenkomstig de leer is moet men kennen, en ook het schadelijke en het bevorderlijke. En als men dat alles heeft ingezien, dan moet men leven in overeenkomst met wat bevorderlijk en overeenkomstig de leer is.

Verkeerde visie is wat niet overeenkomstig de leer is, juist inzicht is wat in overeenstemming met de leer is. De vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van verkeerde visie ontstaan, dat zijn de schadelijke dingen. De vele heilzame dingen die op basis van juist inzicht ontstaan, dat zijn de bevorderlijke dingen. Verkeerde houding is niet overeenkomstig de leer, juiste houding is wel overeenkomstig de leer. Verkeerd taalgebruik is niet overeenkomstig de leer, juist taalgebruik is overeenkomstig de leer. Verkeerd handelen is niet overeenkomstig de leer, juist handelen is overeenkomstig de leer. Verkeerd levensonderhoud is niet overeenkomstig de leer, juist levensonderhoud is overeenkomstig de leer. Verkeerd streven is niet overeenkomstig de leer, juist streven is overeenkomstig de leer. Verkeerde opmerkzaamheid is niet overeenkomstig de leer, juiste opmerkzaamheid is overeenkomstig de leer. Verkeerde concentratie is niet overeenkomstig de leer, juiste concentratie is overeenkomstig de leer. Verkeerd weten is niet overeenkomstig de leer, juist weten is overeenkomstig de leer. Verkeerde bevrijding is niet overeenkomstig de leer, juiste bevrijding is overeenkomstig de leer. De vele slechte, onheilzame dingen die ten gevolge van  verkeerde bevrijding ontstaan, dat zijn de schadelijke dingen. De vele heilzame dingen die op basis van juiste bevrijding ontstaan, dat zijn de bevorderlijke dingen.” 

A.X.117. Deze en de andere oever; nibbana

Sangārava, de brahmaan, ging naar de Verhevene en vroeg:

"Heer Gotama, wat is de oever aan deze kant en wat is de oever aan de andere kant?"

"Brahmaan, verkeerde visie is de oever aan deze kant, juist inzicht is de oever aan de andere kant. Verkeerde gezindheid, verkeerd denken is de oever aan deze kant, juiste gezindheid, juist denken is de oever aan de andere kant. Verkeerd taalgebruik is de oever aan deze kant, juist taalgebruik is de oever aan de andere kant. Verkeerde manier van handelen is de oever aan deze kant, juiste manier van handelen is de oever aan de andere kant. Verkeerd levensonderhoud is de oever aan deze kant, juist levensonderhoud is de oever aan de andere kant. Verkeerd streven is de oever aan deze kant, juist streven is de oever aan de andere kant. Verkeerde oplettendheid is de oever aan deze kant, juiste oplettendheid is de oever aan de andere kant. Verkeerde concentratie is de oever aan deze kant, juiste concentratie is de oever aan de andere kant. Verkeerde kennis is de oever aan deze kant, juiste kennis is de oever aan de andere kant. Verkeerde bevrijding is de oever aan deze kant, juiste bevrijding is de oever aan de andere kant. Brahmaan, dat is de oever aan deze kant, en dat is de oever aan de andere kant."

Zij die bij de correct onderwezen leer in harmonie met de leer leven, zullen de andere oever bereiken wanneer zij het rijk van de dood, dat men moeilijk overwint, doorlopen hebben.

Slechts een kleine menigte

bereikt de andere oever;

de anderen evenwel gaan allen

langs de oever heen en weer.

Zij die bij de correct onderwezen leer

in harmonie met de leer leven,

zij zullen de andere oever bereiken,

wanneer zij het rijk van de dood doorlopen,

dat men moeilijk overwint.

Laat de wijze het donkere opgeven,

laat hij het licht ontplooien.

Van het huis naar het huisloze gekomen.

laat hij het geluk van de eenzaamheid zoeken,

waar men niet gemakkelijk zich gelukkig voelt.

En zonder wens en eigendom

moge de verstandige zijn hart zuiveren

van verontreiniging van de geest.

Zij die in de factoren van de Verlichting

hun geest hebben ontwikkeld,

die door bevrijding van de drang tot bestaan

gelukkig zijn zonder enige gehechtheid -

degenen in wie de neigingen uitgedroogd zijn,

de stralenden zijn aan alle waan van de wereld ontkomen.

A.X.118. (Zoals tekst A.X.117)

Tekst A.X.118 is gelijkluidend aan tekst A.X.117, maar tot de monniken gericht.

A.X.119. De edele reiniging II

Eens, op een vastendag (Uposatha) stond de brahmaan Jānussoni, met gewassen hoofd en gekleed in een nieuw paar linnen gewaden, met een handvol vochtig kusagras, niet ver van de Verhevene, aan de kant van de weg. De Verhevene zag hem en zei:

"Waarom sta je daar, brahmaan, op de vastendag van vandaag, met je hoofd gebaad, gekleed in een nieuw paar kleren, met een handvol kusagras, langs de kant van de weg? Wat vindt er dan vandaag plaats in de brahmaanse kaste?”

“Reiniging[107] wordt vandaag door de brahmaanse kaste uitgeoefend, heer Gotama.”

"Brahmaan, hoe vindt dan de reiniging plaats bij de brahmanen?"

“Heer Gotama, vandaag, op de vastendag, spreiden de brahmanen, met hun hoofd gebaad en gekleed in een schoon paar linnen gewaden, verse koeienmest uit over de grond, bedekken die daarna met vers kusagras en maken hun slaapplaats klaar tussen het zand en de vuurplaats. Drie keer staan ​​ze 's nachts op en vereren met opgeheven handen het vuur met de woorden: 'Wij reinigen jou, eerwaarde.' En ze voeden het vuur rijkelijk met boterolie, sesamolie en boter. Nadat de nacht voorbij is evenwel bedienen zij de priesters met uitgelezen harde en zachte gerechten. Zo, heer Gotama, vindt de reiniging plaats bij de brahmanen."

"Brahmaan, de reiniging bij de brahmanen vindt natuurlijk anders plaats dan in de discipline van de edele."

"Heer Gotama, hoe dan vindt de reiniging plaats in de discipline van de edele? Moge de heer Gotama mij toch de leer uitleggen, hoe de reiniging plaatsvindt in de discipline van de edele."

"Dan luister, brahmaan, en let goed op mijn woorden."

"Ja, heer," antwoordde de brahmaan Jānussoni, en de Verhevene zei:

"Brahmaan, de edele discipel overweegt bij zichzelf: 'Een verkeerde visie zal een slecht resultaat krijgen, in het tegenwoordige en in het toekomstige bestaan.' Zo overwegend geeft hij een verkeerde zienswijze op en reinigt hij zich van een verkeerde zienswijze. Hij overweegt bij zichzelf: een verkeerde houding -  verkeerd taalgebruik - verkeerd handelen -  verkeerd levensonderhoud - verkeerd streven - verkeerde opmerkzaamheid - verkeerde concentratie - verkeerd weten - verkeerde bevrijding zal een slecht resultaat krijgen, in het tegenwoordige en in het toekomstige bestaan. Zo overwegend geeft hij een verkeerde bevrijding op en reinigt hij zich van een verkeerde bevrijding. Zo, brahmaan, vindt de reiniging plaats in de discipline van de edele.”

"Heer Gotama, natuurlijk vindt de reiniging bij de brahmanen anders plaats dan in de discipline van de edele. Van deze reiniging in de discipline van de edele is de reiniging van de brahmanen zelfs niet het zestiende deel waard. Uitstekend, heer Gotama. Ik neem mijn toevlucht tot  Heer Gotama, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. Moge de Heer Gotama mij beschouwen als een volgeling die vanaf deze dag voor de rest van zijn leven toevlucht heeft genomen."

A.X.120. De edele reiniging IIa

Tekst A.X.120 bevat de passage over "reiniging in de discipline van de edele", gelijkluidend met tekst A.X.119, maar gericht tot de monniken.

A.X.121. Het ochtendgloren van juist inzicht

Monniken, het opstijgende morgenrood gaat als voorloper en eerste teken vooraf aan de zonsopgang. Op gelijke manier, monniken, gaat het juiste inzicht als voorloper en eerste teken vooraf aan de heilzame dingen. Bij degene met juist inzicht ontstaat juiste houding; bij degene met juiste houding ontstaat juist taalgebruik; bij degene met juist taalgebruik ontstaat juist handelen; bij degene met juist handelen ontstaat juist levensonderhoud; bij degene met juist levensonderhoud ontstaat juist streven; bij degene met juist streven ontstaat juiste opmerkzaamheid; bij degene met juiste opmerkzaamheid ontstaat juiste concentratie; bij degene met juiste concentratie ontstaat juist weten; bij degene met juist weten ontstaat juiste bevrijding.  

A.X.122. Uitdrogen van de neigingen

Monniken, tien dingen, ontplooid en vaak beoefend, leiden naar het uitdrogen van de neigingen. Welke tien?

juiste inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, juiste bevrijding.  

Hoofdstuk 13. parisuddha-vagga

A.X.123-131. Geen volmaaktheid buiten de leer

(123) Monniken, tien dingen bevinden zich, zuiver en helder, niet buiten de discipline van de Gezegende. Die tien dingen zijn: juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding.

(124) Deze tien dingen, als ze eerst nog niet zijn ontstaan, ontstaan niet buiten de discipline van de Gezegende.

(125) Deze tien dingen brengen buiten de discipline van de Gezegende geen beloning en zegen.

(126) Deze tien dingen eindigen alleen in de discipline van de Gezegende in het overwinnen van begeerte, haat en verblinding.

(127) Deze tien dingen leiden alleen in de discipline van de Gezegende naar volledige afkeer, onthechting en uitdoving; naar de vrede, naar het doorzien, naar de Verlichting, naar Nibbāna.

(128) Deze tien dingen, als ze eerder niet zijn ontstaan, ontstaan, ontplooid en vaak beoefend, alleen in de discipline van de Gezegende.

(129) Deze tien dingen brengen, ontplooid en vaak beoefend, alleen in de discipline van de Gezegende hoog loon en zegen.

(130) Deze tien dingen eindigen, ontplooid en vaak beoefend, alleen in de discipline van de Gezegende overwinning van begeerte, haat en verblinding.

Deze tien dingen leiden, ontplooid en vaak beoefend, naar volledige afkeer, onthechting en uitdoving; naar de vrede, naar het doorzien, naar de Verlichting, naar Nibbāna.

A.X.132-133. Het verkeerde en het juiste

Monniken, tien verkeerde dingen zijn er, namelijk:

verkeerde visie, verkeerde houding, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd streven,verkeerde opmerkzaamheid, verkeerde concentratie, verkeerd weten, verkeerde bevrijding.

        

Monniken, er zijn tien juiste toestanden, namelijk: juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding.  

Hoofdstuk 14. sādhu-vagga

A.X.134-144. Het slechte en het goede

Monniken, wat is het kwade – het onedele – het onheilzame – het schadelijke – datgene wat in strijd is met de leer – datgene wat met neigingen verbonden is – het afkeurenswaardige – het kwaalvolle – datgene wat (karmische binding) ophoopt – het leed producerende – datgene wat een resultaat vol lijden brengt?

Het is verkeerde visie, verkeerde houding, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd streven,verkeerde opmerkzaamheid, verkeerde concentratie, verkeerd weten, verkeerde bevrijding.

Monniken, wat is het goede - het edele - het heilzame - het bevorderlijke - dat wat overeenkomstig de leer is - het neigingsvrije - het onberispelijke - dat wat zonder kwalen is - dat wat afstapelt - het geluk producerende - dat wat een gelukkig resultaat brengt? Het is juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding.

Hoofdstuk 15. ariya-vagga

A.X.145-154. Het onedele en het edele pad

Monniken, wat is het onedele pad - het donkere pad - de slechte leer - de leer van slechte mensen - een niet te produceren toestand - een niet te koesteren toestand - een niet te ontplooien toestand - een niet te versterken toestand - een te verwaarlozen toestand - een niet te verwerkelijken toestand?

Het is verkeerde visie, verkeerde houding, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd streven,verkeerde opmerkzaamheid, verkeerde concentratie, verkeerd weten, verkeerde bevrijding.

Monniken, wat is het edele pad - het lichte pad - de goede leer - de leer van goede mensen - een te produceren toestand - een te koesteren toestand - een te ontplooien toestand - een te versterken toestand - een toestand waarvan men kennis moet nemen - een te verwerkelijken toestand?

Het is juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding.

Hoofdstuk 16. puggala-vagga

A.X.155-166. Slechte en goede omgang

Met iemand die tien eigenschappen heeft, moet men niet omgaan – in diens  gezelschap moet men niet verkeren; zo iemand moet men niet eren of prijzen; zo iemand is niet vol respect - is niet gedwee - onaangenaam - hij zuivert zich niet - bedwingt zijn eigenwaan niet - groeit niet in wijsheid - schept grote schuld voor zich. Die tien eigenschappen zijn: verkeerde visie, verkeerde houding, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd streven,verkeerde opmerkzaamheid, verkeerde concentratie, verkeerd weten, verkeerde bevrijding.

Met iemand die tien eigenschappen heeft, moet men omgaan – in zijn gezelschap moet men verkeren; zo iemand moet men eren en prijzen; zo iemand is vol respect - is gedwee - aangenaam - hij zuivert zich - bedwingt zijn eigenwaan - groeit in wijsheid - schept grote verdienste voor zich. Die tien eigenschappen zijn: juist inzicht, juiste houding, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie, juist weten, en juiste bevrijding.

A.X.167. De edele reiniging IV

Het begin ervan is als in tekst A.X.119. De uitleg van de ‘reiniging in de discipline van de Edele’ is hier als volgt: 

"Brahmaan, een edele discipel overweegt als volgt: 'Het doden zal een ​​slecht resultaat krijgen, in dit en in het toekomstige bestaan.' Zo overwegend, geeft hij het doden op en reinigt zich van het doden. Hij overweegt: ‘Het nemen van wat niet gegeven is – het verkeerde handelen in zinnelijke lusten – het liegen – het lasteren – het grof taalgebruik – het geklets – de hebzucht – de kwaadwil – de verkeerde zienswijze zal een ​​slecht resultaat krijgen, in dit en in het toekomstige bestaan.' Zo overwegend, geeft hij verkeerde zienswijze op, reinigt zich van verkeerde zienswijze. Zo, brahmaan, vindt de reiniging plaats in de discipline van de Edele.”

Het einde ervan is zoals in tekst A.X.119.

Hoofdstuk 17. jānussoni-vagga

A.X.168-173. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

De tekst van A.X.168 is gelijk aan de tekst van A.X.167, maar dan gericht tot de monniken.

Tekst A.X.169: In het raamwerk van tekst A.X.117 wordt hier het tienvoudige verkeerde en juiste handelen ingevoegd.

Tekst A.X.170 is als tekst A.X.169, maar dan gericht tot de monniken.

De teksten A.X.171-173 komen overeen met  A.X.113-115, met invoeging zoals in A.X.167.

A.X.174. Drie oorzaken

Monniken, er zijn drie verschillende soorten van doden: door begeerte veroorzaakt, door haat veroorzaakt, door verblinding veroorzaakt. Het nemen van wat niet is gegeven - verkeerd gedrag in zinnelijke lusten - liegen - lasteren - grof taalgebruik - geklets - hebzucht - kwaadwil - verkeerde visie zijn van drie verschillende soorten:  door begeerte veroorzaakt, door haat veroorzaakt of door verblinding veroorzaakt.

Zo, monniken, veroorzaakt begeerte het ontstaan van de keten van acties (kamma-nidāna-sambhavo), veroorzaakt haat het ontstaan van de keten van acties, veroorzaakt verblinding het ontstaan van de keten van acties. Maar door de vernietiging van begeerte, haat en verblinding komt het tot opheffing van de keten van acties  (kamma-nidāna-sankhayo).

A.X.175. De uitweg

Monniken, deze leer toont een uitweg[108], ze is geen uitwegloze leer. Voor degene die doodt, is het afzien van doden de uitweg; voor de dief is het afzien van stelen de uitweg; voor degene die seksuele overtredingen begaat, is het afzien van onrechtmatig gedrag in zinnelijke lusten de uitweg; voor de leugenaar is het afzien van liegen de uitweg; voor de lasteraar is het afzien van lasteren de uitweg; voor degene die grove woorden gebruikt, is het afzien van grove taal de uitweg; voor de kletskous is het afzien van kletsen de uitweg; voor de hebzuchtige is vrij zijn van hebzucht de uitweg; voor de hatende is vrij zijn van haat de uitweg; voor degene met verkeerde opvattingen is juist inzicht de uitweg. Monniken, zo is er een uitweg.

Zo, monniken, toont deze leer een uitweg en is geen uitwegloze leer.

A.X.176. Drievoudige zuivering

Eens verbleef de Verhevene in de buurt van Pāvā, in het mangobos van de smid Cunda. En Cunda, de smid, ging naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en ging terzijde zitten. Toen hij was gaan zitten, zei de Verhevene tegen hem:

“Wiens regels van zuivering (soceyyāni), Cunda, spreken jou aan?”

"Heer, die regels van zuivering, die worden onderwezen door de brahmanen uit het westen, die kruikendragers zijn (kamandalukā), met mos omkranst, vuuraanbidders en dopelingen."

"Wat dan, Cunda, onderwijzen zij als regels van zuivering?"

“Heer, die brahmanen uit het westen vermanen de discipel als volgt: 'Ga, beste man, sta op tijd op van je slaapplaats en raak de grond aan. Maar als je de grond niet wilt aanraken, raak dan vochtige koemest aan. Maar als je natte koeienmest niet wilt aanraken, raak dan groen gras aan. Maar als je het groene gras niet wilt aanraken, bedien dan het vuur. Maar als je het vuur niet wilt bedienen, vereer dan met opgeheven handen de zon. Als je echter de zon niet wilt vereren, daal dan 's avonds voor de derde keer onder in het water. Zo, Heer, onderwijzen die brahmanen uit het westen de regels van zuivering, en hun regels van zuivering spreken mij aan."

"Cunda, natuurlijk onderwijzen deze brahmanen iets anders als regels van zuivering dan de zuivering in de discipline van de Edele."

“Maar Heer, hoe is de zuivering in de discipline van de Edele? Heer, moge de Verhevene mij toch de leer tonen hoe de zuivering plaatsvindt in de discipline van de Edele.”

“Cunda, dan luister en let goed op mijn woorden.”

“Ja, Heer,” gaf Cunda, de smid, ten antwoord, en de Verhevene zei:

"Cunda, drievoudig is onzuiverheid in handelen, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Cunda, hoe nu is onzuiverheid drievoudig in handelen?

Wel Cunda, iemand brengt een levend wezen om, is wreed, bevlekt zijn handen met bloed, pleegt moord en doodslag, is zonder medegevoel voor welk levend wezen dan ook.

Hij neemt wat niet is gegeven; wat iemand anders in het dorp of bos aan have en goederen bezit, dat eigent hij zich toe met diefachtige bedoeling, hoewel het hem niet gegeven is.

Hij leidt een onjuist gedrag in zinnelijke lusten; hij vergrijpt zich aan meisjes die onder de hoede staan ​​van vader, moeder, broer, zus of familieleden, vergrijpt zich aan meisjes die onder de bescherming staan ​​van de religieuze gemeenschap (dhammarakkhitā), die aan een echtgenoot zijn beloofd (sassamika), de publiekelijk verloofden (saparidanda), tot en met degenen die verloofd zijn door het omhangen van een bloemenkrans (mālagunaparikkhittā pi).

Zo, Cunda, is onzuiverheid drievoudig in handelen.”

“Cunda, hoe nu is onzuiverheid viervoudig in woorden?

Wel, Cunda, iemand is een leugenaar. Als hij zich bevindt in een gemeentevergadering, in een (andere) bijeenkomst, onder familieleden, in het gilde, of als hij voor de rechter wordt gedagvaard en als getuige wordt ondervraagd: 'Kom, beste man, vertel wat je weet,' dan zegt hij, ook al weet hij niets: 'Ik weet het', of als hij iets weet: 'Ik weet het niet'. Hoewel hij niets heeft gezien, zegt hij 'Ik heb het gezien', of als hij iets heeft gezien: 'Ik heb het niet gezien.' Zo spreekt hij bewust een leugen ter wille van zichzelf of ter wille van iemand anders of voor het een of ander werelds voordeel.         

Hij is een lasteraar: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar weer om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier weer om die te verdelen. Zo verdeelt hij degenen die in eendracht leven, jaagt degenen op die verdeeld zijn, vindt vreugde, plezier en genot in onenigheid, en hij spreekt woorden die onenigheid bevorderen.         

Hij gebruikt grove woorden; woorden die scherp zijn, hard en die anderen verbitteren, die gevuld zijn met verwensingen en hatelijkheden en die niet leiden tot concentratie van de geest: zulke woorden gebruikt hij.-

Hij kletst veel, spreekt op het verkeerde moment, onzakelijk, doelloos, niet in de geest van de leer en discipline; hij houdt toespraken die waardeloos zijn, niet ter zake, ongepast en zinloos.

Zo Cunda, is onzuiverheid viervoudig in woorden.”

“Cunda, hoe nu is onzuiverheid drievoudig in gedachten?

Cunda, iemand is hebzuchtig; wat een ander aan have en goederen heeft, daarnaar verlangt hij: 'Ach, zou toch datgene wat die ander bezit, van mij zijn.'        

Hij is vol van boosaardige geesteshouding, draagt ​​gedachten in zijn hart zoals: 'Deze wezens zullen worden gedood, zullen worden gevangen genomen, zullen worden vernietigd, zullen omkomen en zullen niet langer in leven blijven.'         

Hij heeft de verkeerde visie, de verkeerde opvatting: 'Gaven, geschenken en offers zijn nietig; er is geen vrucht of resultaat van de goede en slechte daden; er bestaat niet zoiets als deze wereld en de volgende wereld; vader, moeder en geestgeboren wezens zijn lege woorden; er zijn geen asceten en priesters van juist, volmaakt gedrag in de wereld die deze wereld en de volgende wereld zelf hebben herkend en ervaren en die ze kunnen uitleggen.'

Zo, Cunda, is onzuiverheid drieledig in gedachten.”

“Cunda, dit zijn de tien onheilzame paden van handelen. Of de persoon die op deze tien onheilzame paden van handelen gaat, nu op tijd van zijn slaapplaats opstaat en aarde aanraakt of niet, hij blijft onrein. Of hij de natte koeienmest nu aanraakt of niet, hij blijft onrein. Of hij nu het groene gras aanraakt of niet, hij blijft onrein. Of hij nu het vuur bedient of niet, hij blijft onrein. Of hij nu met opgeheven handen de zon vereert of niet, hij blijft onrein. Of hij nu 's avonds voor de derde keer in het water onderduikt of niet, hij blijft onrein. En waarom? Wel, omdat deze tien onheilzame paden van handelen onrein zijn en onrein maken. Vanwege het gaan op deze tien onheilzame paden van handelen is er een hel, is er een baarmoeder van dieren, is er een rijk van geesten en wat er verder nog bestaat aan paden van lijden.”

"Cunda, drievoudig is zuiverheid in handelen, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Cunda, hoe nu is zuiverheid drievoudig in handelen?

Wel Cunda, iemand vermijdt het doden, ziet af van doden, stok en wapen legt hij af en hij is vervult van tederheid en liefde; voor alle wezens en schepselen voelt hij welwillendheid en medeleven.

Hij vermijdt het stelen, ziet af van het nemen wat niet is gegeven; wat iemand anders in het dorp of bos aan have en goederen bezit, dat eigent hij zich niet toe met diefachtige bedoeling, omdat het hem niet gegeven is.

Hij vermijdt het onjuist gedrag in zinnelijke lusten; hij vergrijpt zich niet aan meisjes die onder de hoede staan ​​van vader, moeder, broer, zus of familieleden, vergrijpt zich niet aan meisjes die onder de bescherming staan ​​van de religieuze gemeenschap, die aan een echtgenoot beloofd zijn, de publiekelijk verloofden tot en met degenen die verloofd zijn door door het omhangen van een bloemenkrans.         

Cunda, zo is zuiverheid drievoudig in handelen.”

“Cunda, hoe nu is zuiverheid viervoudig in woorden?

Wel, Cunda, iemand vermijdt het liegen, onthoudt zich van leugens. Als hij zich bevindt in een gemeentevergadering, in een (andere) bijeenkomst, onder familieleden, in het gilde, of als hij voor de rechter wordt gedagvaard en als getuige wordt ondervraagd: 'Kom, beste man, vertel wat je weet,' dan zegt hij, als hij niets weet: 'Ik weet het niet', of als hij iets weet: 'Ik weet het.’ Als hij niets heeft gezien, zegt hij 'Ik heb niets gezien,’ of als hij iets heeft gezien: 'Ik heb het gezien.' Zo spreekt hij noch ter wille van zichzelf noch ter wille van iemand anders noch voor het een of ander werelds voordeel bewust een leugen.”

Hij vermijdt het lasteren, onthoudt zich van lasteren: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar niet weer om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier niet weer om die te verdelen. Zo verenigt hij degenen die verdeeld waren, vestigt degenen die verbonden zijn, hij houdt van eendracht, aan eendracht vindt hij vreugde, plezier en genot, en hij spreekt woorden die eendracht bevorderen. 

Hij vermijdt grove woorden, van het gebruik van grove woorden ziet hij af; milde woorden die aangenaam voor het oor zijn, lieflijk, die ter harte gaan, beleefd, die anderen gelukkig maken en vreugde brengen: zulke woorden gebruikt hij.

Hij vermijdt dwaas geklets, ziet af van dwaas geklets, hij spreekt op de juiste tijd, zakelijk, doeltreffend, in de geest van de leer en discipline; hij houdt toespraken die vol waarde zijn, kundig, ter zake, gepast en doelmatig.

Zo Cunda, is zuiverheid viervoudig in woorden.”        

“Cunda, hoe is zuiverheid drievoudig in gedachten?

Cunda, iemand is zonder hebzucht; wat een ander aan have en goederen heeft, daarnaar verlangt hij niet.        

Hij heeft geen boosaardige geesteshouding, draagt onverdorven ​​gedachten in zijn hart zoals: 'Mogen deze wezens toch zonder iets slechts en zonden problemen zijn, en mogen zij een gelukkig leven leiden zonder lijden.'

Hij heeft de juiste visie, de juiste opvatting: 'Gaven, geschenken en offers zijn niet waardeloos; er is een vrucht en resultaat van de goede en slechte daden; er bestaat zowel deze wereld alsook de volgende wereld; vader, moeder en geestgeboren wezens zijn geen lege woorden; er zijn in de wereld asceten en priesters van juist, volmaakt gedrag die deze wereld en de volgende wereld zelf hebben herkend en ervaren en die ze kunnen uitleggen.'

Zo, Cunda, is zuiverheid drieledig in gedachten.”        

“Cunda, dit zijn de tien heilzame paden van handelen. Of de persoon die op deze tien heilzame paden van handelen gaat, nu op tijd van zijn slaapplaats opstaat en aarde aanraakt of niet, hij blijft rein. Of hij de natte koeienmest nu aanraakt of niet, hij blijft rein. Of hij nu het groene gras aanraakt of niet, hij blijft rein. Of hij nu het vuur bedient of niet, hij blijft rein. Of hij nu met opgeheven handen de zon vereert of niet, hij blijft rein. Of hij nu 's avonds voor de derde keer in het water onderduikt of niet, hij blijft rein. En waarom? Wel, omdat deze tien heilzame paden van handelen rein zijn en rein maken. Vanwege het gaan op deze tien heilzame paden van handelen zijn er de hemelse wezens, zijn er menselijke wezens en is er wat er verder nog bestaat aan gelukkige paden.”

Na deze woorden zei Cunda, de smid, aan de Verhevene:

“Uitstekend, Heer; voortreffelijk. U hebt heel helder en duidelijk de leer op veel manieren belicht. Ik neem mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. Moge de Verhevene mij vanaf deze dag beschouwen als een volgeling die zijn hele leven zijn toevlucht heeft genomen.”

A.X.177. Dodenoffer

Jānussoni, de brahmaan, zei tot de Verhevene dat brahmanen gaven geven, dodenoffers aanbieden met de woorden: "Moge deze gave onze gestorven familieleden en verwanten ten goede komen. Mogen zij van deze gave genieten."

De brahmaan vroeg of die gave werkelijk de gestorvenen ten goede komt, of zij werkelijk ervan genieten.

De Boeddha gaf ten antwoord dat die gave hun op een geschikte plaats ten goede komt, niet op een ongeschikte plaats.

De brahmaan: "Heer, wat is de geschikte plaats en wat is de ongeschikte plaats?"

De Boeddha: "Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, hatelijk, heeft verkeerde inzichten. En na de dood wordt hij wedergeboren in een hel. Daar leeft hij van het voedsel van de hellenwezens, en daarmee voedt hij zich. Dat is een ongeschikte plaats; die gave komt degene die daar vertoeft niet ten goede.

Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, hatelijk, heeft verkeerde inzichten. En na de dood wordt hij wedergeboren in de dierenwereld. Daar leeft hij van het voedsel van de dieren, daarmee voedt hij zich. Ook dat is een ongeschikte plaats; die gave komt degene die daar vertoeft niet ten goede.

Iemand ziet af van doden, stelen, van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, ziet af van liegen, van lasteren, van het gebruik van barse taal en van kletsen; hij is vrij van hebzucht, vrij van hatelijkheid, en hij heeft juiste inzichten. Na de dood wordt hij wedergeboren onder de mensen. Daar leeft hij van het voedsel der mensen, daarmee voedt hij zich. Ook dat is een ongeschikte plaats; die gave komt degene die daar vertoeft niet ten goede.

Iemand ziet af van doden, stelen, van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, ziet af van liegen, van lasteren, van het gebruik van barse taal en van kletsen; hij is vrij van hebzucht, vrij van hatelijkheid, en hij heeft juiste inzichten. Na de dood wordt hij wedergeboren bij de hemelse wezens. Daar leeft hij van het voedsel van de hemelse wezens, daarmee voedt hij zich. Ook dat is een ongeschikte plaats; die gave komt degene die daar vertoeft niet ten goede.

Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, hatelijk, heeft verkeerde inzichten. En na de dood wordt hij wedergeboren in de sfeer van de ongelukkige geesten.

Daar leeft hij van het voedsel van de wezens in de sfeer van de ongelukkige geesten; daarmee voedt hij zich. En wat hem hier door zijn vrienden, familieleden en verwanten aangeboden wordt, daarop teert hij; daarmee voedt hij zich. Dat is de geschikte plaats; daar komt die gave hem ten goede."

De brahmaan: "Heer Gotama, wanneer nu het gestorven familielid niet op die plaats wordt wedergeboren, wie geniet dan van die gave?"

De Boeddha: "Ook anderen van zijn familieleden of verwanten zijn op die plaats wedergeboren."

De brahmaan: "Wanneer nu geen enkel familielid of geen enkele verwant daar wedergeboren is, wie geniet dan van de gave?"

De Boeddha: "Het is onmogelijk dat die plaats in deze lange tijd onbewoond is gebleven door gestorven bloed- of aanverwanten. Overigens blijft ook de gever niet zonder loon."

De brahmaan: "Heer Gotama belooft dus succes zelfs op een ongeschikte plaats?"

De Boeddha: "Brahmaan, zelfs op een ongeschikte plaats komt succes. Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, hatelijk, heeft verkeerde inzichten. Maar hij voorziet asceten en priesters van spijs en drank, kleding, voertuig, bloemen, reukwerken, zalven, slaapplaats, woning en licht. Na de dood wordt hij wedergeboren onder olifanten, paarden, runderen of honden. Daar echter krijgt hij eten en drinken, guirlanden en velerlei sieraden. Vanwege zijn slechte gedrag in daden, woorden en denken,[109] is hij daar wedergeboren. Maar vanwege zijn gedrag t.o.v. asceten en priesters krijgt hij daar eten en drinken, guirlanden en sieraden.

Iemand ziet af van doden, stelen, van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, ziet af van liegen, van lasteren, van het gebruik van barse taal en van kletsen; hij is vrij van hebzucht, vrij van hatelijkheid, en hij heeft juiste inzichten. En hij voorziet asceten en priesters van spijs en drank, kleding, voertuig, bloemen, reukwerken, zalven, slaapplaats, woning en licht. Na de dood wordt hij wedergeboren bij de mensen of bij de hemelse wezens. Daar heeft hij deel aan menselijke of hemelse zinnelijke vreugden. En wel vanwege zijn goed bovenvermelde gedrag.

Zo blijft ook de gever niet zonder loon."

De brahmaan: "Heer Gotama, verbazingwekkend hoe gerechtvaardigd het is dodenoffers te brengen waarbij ook de gever niet zonder beloning blijft."

De Boeddha: "Inderdaad, ook de gever blijft niet zonder beloning."

De brahmaan prees de Boeddha voor de uitleg en nam zijn toevlucht tot de Boeddha, diens leer en tot de gemeenschap van de monniken. Vanaf toen werd hij een lekenvolgeling van de Boeddha.

Hoofdstuk 18. sādhu-vagga

A.X.178-188. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

Hoofdstuk 19. ariyamagga-vagga

A.X.189-198. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

Hoofdstuk 20. aparapuggala-vagga

A.X.199. (Gelijkluidend met eerdere teksten)

Hoofdstuk 21. karajakāya-vagga

A.X.200-204. De tien paden van handelen

Een man die met tien dingen is behept - een vrouw die met tien dingen is behept - een lekendiscipel die met tien dingenis behept, zij komen in de hel, zoals zij het voor zich hebben veroorzaakt.

(204) Een vrouwelijke lekendiscipel die met tien dingen is behept, leeft in huis zonder zelfvertrouwen.

Wat zijn deze tien dingen? Doden, seksuele overtredingen, liegen, lasteren, gebruik van grove taal, kletsen, hebzucht, haat, verkeerde opvattingen.

Een man voorzien van tien dingen - een vrouw voorzien van tien dingen - een vrouwelijke lekendiscipel voorzien van tien dingen, zij komen in de hemel, zoals zij het voor zich hebben veroorzaakt.

(204) Een vrouwelijke lekendiscipel voorzien van tien dingen leeft vol zelfvertrouwen in huis.

Wat zijn deze tien dingen? Afzien van doden, afzien van stelen, afzien van onrechtmatig gedrag in zinnelijke lusten, afzien van liegen, afzien van lasteren, afzien van grove taal, afzien van kletsen, vrij zijn van hebzucht, vrij zijn van haat, juist inzicht.[110]

A.X.205. De manier van wegkruipen [kamma]

Monniken, de manier van wegkruipen zal ik jullie  laten zien, en de manier van de leer.

Wat nu, monniken, is de manier van wegkruipen en wat is de manier van de leer?

Eigenaren en erfgenamen van hun daden, monniken, zijn de wezens, aan hun daden ontsproten, ermee verbonden, zij hebben hun daden tot toevlucht, en de goede en slechte daden die zij verrichten, zullen zij tot erfenis hebben.

Monniken, iemand brengt een levend wezen om, steelt, leidt een onrechtvaardig leven in zinnelijke lusten, hij is een leugenaar, een lasteraar, praat ruw, kletst, is hebzuchtig, hatelijk en heeft verkeerde opvattingen. Hij kruipt weg in daden, kruipt weg in woorden, kruipt weg in gedachten. Krom zijn zijn daden in acties, krom zijn zijn daden in woorden, krom zijn zijn daden in gedachten, krom is zijn pad van bestaan, krom is zijn wedergeboorte. Wie evenwel een krom spoor van bestaan, een kromme wedergeboorte heeft, hij zal een van deze twee paden van bestaan kunnen verwachten: een extreem kwaalvolle hel of de dierlijke baarmoeder van de kruipende dieren.

Wat nu, monniken, geldt als de dierlijke baarmoeder van de kruipende dieren? Slangen, schorpioenen, duizendpoten, mangoesten, katten, muizen, uilen of wat er verder nog is aan wezens van de dierlijke baarmoeder die wegkruipen bij het zien van de mens. Zo, monniken, vindt de wedergeboorte van een wezen plaats volgens zijn aard: overeenkomstig naar wat men doet, wordt men wedergeboren, en de wedergeborenen worden door de indrukken getroffen.[111] Daarom zeg ik, monniken, dat de wezens de erfgenamen zijn van hun daden.

Eigenaren en erfgenamen van hun daden, monniken, zijn de wezens, aan hun daden ontsproten, ermee verbonden, zij hebben hun daden tot toevlucht, en de goede en slechte daden die zij doen, zullen zij tot erfenis hebben.

Monniken, iemand ziet af van het doden, van stelen, hij leidt een rechtvaardig leven, hij is geen leugenaar, geen lasteraar, zijn taalgebruik is aangenaam om te horen, hij kletst niet, en hij heeft echt inzicht. Hij kruipt niet weg in daden, kruipt niet weg in woorden, kruipt niet weg in gedachten. Recht zijn zijn daden in handelen, recht zijn zijn daden in woorden, recht zijn zijn daden in gedachten, recht is zijn pad van bestaan, recht is zijn wedergeboorte. Monniken, wie nu een recht pad van bestaan heeft, een rechte wedergeboorte, die kan een van deze twee paden van bestaan verwachten: een extreem gelukkige hemel of wedergeboorte in een voornaam geslacht, een machtig adellijk geslacht, een machtig brahmanen-geslacht een machtig burger-geslacht, dat rijk is, met veel goederen, heel vermogend, rijk aan zilver en goud, bezittingen, geld en graan. Zo, monniken, vindt de wedergeboorte van een wezen plaats volgens zijn aard: overeenkomstig naar wat men doet, wordt men wedergeboren, en de wedergeborene ervaart de indrukken. Daarom zeg ik, monniken, dat de wezens de erfgenamen zijn van hun daden.

Monniken, eigenaren en erfgenamen van hun daden zijn de wezens, aan hun daden ontsproten, ermee verbonden, zij hebben hun daden tot toevlucht, en de slechte en goede daden die zij doen, zullen zij als erfenis hebben.

Dat, monniken, is de manier van wegkruipen en de manier van de leer.

A.X.206. De opdroging van daden [kamma]

Monniken, ik zeg dat de gewenste, tot stand gebrachte en opgehoopte daden niet tot opdroging komen voordat men de uitwerking ervan heeft ervaren, zij het in dit leven, het volgende of een later leven. En ik zeg dat men geen einde aan het lijden kan maken voordat de gewenste, tot stand gebrachte, opgehoopte daden opgedroogd zijn.

Maar hier nu, monniken, is de verderfelijke dwaalweg die aan de onheilzame wil is ontsprongen, die lijden voortbrengt, die lijden baart, drievoudig in daden, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Hoe nu is die verderfelijke dwaalweg drievoudig in handelen, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten?

Monniken, hoe nu is de verderfelijke dwaalweg drievoudig in handelen?

Wel, iemand brengt een levend wezen om, is wreed, bevlekt zijn handen met bloed, pleegt moord en doodslag, is zonder medegevoel voor welk levend wezen dan ook.

Hij neemt wat niet is gegeven; wat iemand anders in het dorp of bos aan have en goederen bezit, dat eigent hij zich toe met diefachtige bedoeling, hoewel het hem niet gegeven is.

Hij leidt een onjuist gedrag in zinnelijke lusten; hij vergrijpt zich aan meisjes die onder de hoede staan ​​van vader, moeder, broer, zus of familieleden, vergrijpt zich aan meisjes die onder de bescherming staan ​​van de religieuze gemeenschap, die aan een echtgenoot zijn beloofd,  die verloofd zijn.

Monniken, zo is de verderfelijke dwaalweg drievoudig in handelen.”

“Monniken, hoe nu is de verderfelijke dwaalweg viervoudig in woorden?

Wel, iemand is een leugenaar. Als hij zich bevindt in een gemeentevergadering, in een (andere) bijeenkomst, onder familieleden, in het gilde, of als hij voor de rechter wordt gedagvaard en als getuige wordt ondervraagd: 'Kom, beste man, vertel wat je weet,' dan zegt hij, ook al weet hij niets: 'Ik weet het', of als hij iets weet: 'Ik weet het niet'. Hoewel hij niets heeft gezien, zegt hij 'Ik heb het gezien', of als hij iets heeft gezien: 'Ik heb het niet gezien.' Zo spreekt hij bewust een leugen ter wille van zichzelf of ter wille van iemand anders of voor het een of ander werelds voordeel.         

Hij is een lasteraar: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar weer om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier weer om die te verdelen. Zo verdeelt hij degenen die in eendracht leven, jaagt degenen op die verdeeld zijn, vindt vreugde, plezier en genot in onenigheid, en hij spreekt woorden die onenigheid bevorderen.         

Hij gebruikt grove woorden; woorden die scherp zijn, hard en die anderen verbitteren, die gevuld zijn met verwensingen en hatelijkheden en die niet leiden tot concentratie van de geest: zulke woorden gebruikt hij.-

Hij kletst veel, spreekt op het verkeerde moment, onzakelijk, doelloos, niet in de geest van de leer en discipline; hij houdt toespraken die waardeloos zijn, niet ter zake, ongepast en zinloos.

Monniken, zo is de verderfelijke dwaalweg viervoudig in woorden.”

“Monniken, hoe nu is de verderfelijke dwaalweg drievoudig in gedachten?

Monniken, iemand is hebzuchtig; wat een ander aan have en goederen heeft, daarnaar verlangt hij: 'Ach, zou toch datgene wat die ander bezit, van mij zijn.'        

Hij is vol van boosaardige geesteshouding, draagt ​​gedachten in zijn hart zoals: 'Deze wezens zullen worden gedood, zullen worden gevangen genomen, zullen worden vernietigd, zullen omkomen en zullen niet langer in leven blijven.'         

Hij heeft de verkeerde visie, de verkeerde opvatting: 'Gaven, geschenken en offers zijn nietig; er is geen vrucht of resultaat van de goede en slechte daden; er bestaat niet zoiets als deze wereld en de volgende wereld; vader, moeder en geestgeboren wezens zijn lege woorden; er zijn geen asceten en priesters van juist, volmaakt gedrag in de wereld die deze wereld en de volgende wereld zelf hebben herkend en ervaren en die ze kunnen uitleggen.'

Monniken, zo is de verderfelijke dwaalweg drieledig in gedachten.”[112]

“Vanwege de verderfelijke drievoudige dwaalweg in daden, de viervoudige dwaalweg in woorden en de drievoudige dwaalweg in gedachten, welke dwaalwegen aan de onheilzame wil ontsprongen, die lijden veroorzaken, lijden baren, gaan de wezens bij het verval van het lichaam, na de dood, in de lagere wereld, op een pad van lijden, in de afgronden van het bestaan, in een hel.

Monniken, juist zoals namelijk wanneer men een perfecte dobbelsteen in de lucht gooit, hij altijd vast blijft staan, waar hij ook valt; monniken, op dezelfde manier komen vanwege de aan de onheilzame wil ontsprongen drievoudige dwaalweg in daden, de viervoudige dwaalweg in woorden en de drievoudige dwaalweg in gedachten, de wezens bij het verval van het lichaam, na de dood, in de lagere wereld, op een pad van lijden, in de afgronden van bestaan, in een hel.

Monniken, ik zeg dat de gewenste, tot stand gebrachte en opgehoopte daden niet tot opdroging komen voordat men de uitwerking ervan heeft ervaren, zij het in dit leven, het volgende of een later leven. En ik zeg dat men geen einde aan het lijden kan maken voordat de gewenste, tot stand gebrachte, opgehoopte daden opgedroogd zijn.

Hier nu is de meesterschap die uit de heilzame wil is ontsprongen, die geluk voortbrengt, geluk baart, drievoudig in daden, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Hoe nu is die meesterschap die uit de heilzame wil is ontsprongen, die geluk voortbrengt, geluk baart, drievoudig in daden, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten?

Monniken, drievoudig is meesterschap in handelen, viervoudig in woorden en drievoudig in gedachten.

Monniken, hoe nu is meesterschap drievoudig in handelen?

Wel monniken, iemand vermijdt het doden, ziet af van doden, stok en wapen legt hij af en hij is vervult van tederheid en liefde; voor alle wezens en schepselen voelt hij welwillendheid en medeleven.

Hij vermijdt het stelen, ziet af van het nemen wat niet is gegeven; wat iemand anders in het dorp of bos aan have en goederen bezit, dat eigent hij zich niet toe met diefachtige bedoeling, omdat het hem niet gegeven is.

Hij vermijdt het onjuist gedrag in zinnelijke lusten; hij vergrijpt zich niet aan meisjes die onder de hoede staan ​​van vader, moeder, broer, zus of familieleden, vergrijpt zich niet aan meisjes die onder de bescherming staan ​​van de religieuze gemeenschap, die aan een echtgenoot beloofd zijn, de publiekelijk verloofden tot en met degenen die verloofd zijn door door het omhangen van een bloemenkrans.         

Monniken, zo is meesterschap drievoudig in handelen.

Monniken, hoe nu is meesterschap viervoudig in woorden?

Wel, monniken, iemand vermijdt het liegen, onthoudt zich van leugens. Als hij zich bevindt in een gemeentevergadering, in een (andere) bijeenkomst, onder familieleden, in het gilde, of als hij voor de rechter wordt gedagvaard en als getuige wordt ondervraagd: 'Kom, beste man, vertel wat je weet,' dan zegt hij, als hij niets weet: 'Ik weet het niet', of als hij iets weet: 'Ik weet het.’ Als hij niets heeft gezien, zegt hij 'Ik heb niets gezien,’ of als hij iets heeft gezien: 'Ik heb het gezien.' Zo spreekt hij noch ter wille van zichzelf noch ter wille van iemand anders noch voor het een of ander werelds voordeel bewust een leugen.”

Hij vermijdt het lasteren, onthoudt zich van lasteren: wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij daar niet weer om hen te verdelen; en wat hij daar heeft gehoord, vertelt hij hier niet weer om die te verdelen. Zo verenigt hij degenen die verdeeld waren, vestigt degenen die verbonden zijn, hij houdt van eendracht, aan eendracht vindt hij vreugde, plezier en genot, en hij spreekt woorden die eendracht bevorderen.                 Hij vermijdt grove woorden, van het gebruik van grove woorden ziet hij af; milde woorden die aangenaam voor het oor zijn, lieflijk, die ter harte gaan, beleefd, die anderen gelukkig maken en vreugde brengen: zulke woorden gebruikt hij.

Hij vermijdt dwaas geklets, ziet af van dwaas geklets, hij spreekt op de juiste tijd, zakelijk, doeltreffend, in de geest van de leer en discipline; hij houdt toespraken die vol waarde zijn, kundig, ter zake, gepast en doelmatig.

Zo, monniken, is meesterschap viervoudig in woorden.”        

Monniken, hoe is meesterschap drievoudig in gedachten?

Monniken, iemand is zonder hebzucht; wat een ander aan have en goederen heeft, daarnaar verlangt hij niet.        

Hij heeft geen boosaardige geesteshouding, draagt onverdorven ​​gedachten in zijn hart zoals: 'Mogen deze wezens toch zonder iets slechts en zonden problemen zijn, en mogen zij een gelukkig leven leiden zonder lijden.'

Hij heeft de juiste visie, de juiste opvatting: 'Gaven, geschenken en offers zijn niet waardeloos; er is een vrucht en resultaat van de goede en slechte daden; er bestaat zowel deze wereld alsook de volgende wereld; vader, moeder en geestgeboren wezens zijn geen lege woorden; er zijn in de wereld asceten en priesters van juist, volmaakt gedrag die deze wereld en de volgende wereld zelf hebben herkend en ervaren en die ze kunnen uitleggen.'

Zo, monniken, is meesterschap drieledig in gedachten.

Vanwege het drievoudige meesterschap in daden, het viervoudige meesterschap in woorden en het drievoudige meesterschap in gedachten, welke drie soorten van meesterschap ontsprongen zijn uit de heilzame wil, die geluk produceren, geluk baren,  komen de wezens bij het verval van het lichaam, na de dood, op een gelukkig pad, in de hemelse wereld.

Monniken, juist zoals namelijk wanneer men een perfecte dobbelsteen in de lucht gooit, hij altijd vast blijft staan, waar hij ook valt; monniken, op dezelfde manier komen vanwege het aan de heilzame wil ontsprongen drievoudige meesterschap in daden, het viervoudige meesterschap in woorden en het drievoudige meesterschap in gedachten, de wezens bij het verval van het lichaam, na de dood, op een gelukkig  pad, in de hemelse wereld.

Monniken, ik zeg dat de gewenste, tot stand gebrachte en opgehoopte daden niet tot opdroging komen voordat men de uitwerking ervan heeft ervaren, zij het in dit leven, het volgende of een later leven. En ik zeg dat men geen einde aan het lijden kan maken voordat de gewenste, tot stand gebrachte, opgehoopte daden opgedroogd zijn.

A.X.207. (Gelijkluidend)

Is gelijkluidend met tekst A.X.206 maar zonder de gelijkenis. Deze tekst is ook gelijkluidend met tekst A.X.217.

A.X.208. Zegeningen van mettā, karunā, muditā en upekkhā

Eens richtte de Boeddha zich tot zijn volgelingen met deze leerrede: “Ik verklaar, volgelingen, dat de resultaten van wilsacties die men vaak deed, niet worden uitgewist. De morele gevolgen ervan zullen worden ondervonden hetzij in dit leven, hetzij in het volgende leven of in een toekomstig bestaan. En zolang als de [gevolgen van de] activiteiten die men wilde, uitvoerde en vaak deed, niet zijn ondervonden, net zolang is er geen einde aan onvoldaanheid en lijden.

Maar vrij van begeerte, vrij van afkeer, niet verward, met helder begrip en oplettend, verblijft een edele volgeling met zijn hart vol van liefdevolle vriendelijkheid (mettā). En hij doordringt één richting, en evenzo de tweede, de derde en de vierde richting, en op gelijke wijze opwaarts en neerwaarts en rondom. Hij verblijft met zijn hart vervuld van liefdevolle vriendelijkheid, terwijl hij de gehele wereld waar dan ook en in gelijke mate doordringt. En hij doet dit overvloedig, onmetelijk, vrij van vijandschap en vrij van angst.

Hij weet verder: 'Vroeger was mijn geest eng en onontwikkeld; maar nu is mijn geest onbeperkt en goed ontwikkeld. Geen wilsactiviteit van een beperkte orde zal erin verblijven.'

Als iemand vanaf zijn jeugd liefdevolle vriendelijkheid ontwikkelt, de bevrijding van het hart, dan zal hij geen kwade daad kunnen doen. En als hij geen kwade daad doet, zal hem geen leed kwellen. Waarlijk, liefdevolle vriendelijkheid, de bevrijding van het hart, moet ontwikkeld worden door man en vrouw. Noch man noch vrouw kan na de dood het lichaam meenemen; stervelingen hebben bewustzijn als verbindende schakel. Maar de edele volgeling weet: 'Wat voor slechte daden ik voorheen ook deed met dit lichaam, de morele gevolgen ervan zullen worden ondervonden hier in dit leven en zij zullen mij niet verder volgen.'

Liefdevolle vriendelijkheid, indien op zo'n manier ontwikkeld, zal leiden naar de staat van Niet-Wederkeer in het geval van de volgeling die gevestigd is in de wijsheid van deze leer, maar die niet verder doorgedrongen is naar een hogere bevrijding.

Vrij van begeerte, vrij van afkeer, niet verward, met helder begrip en oplettend verblijft de edele volgeling met zijn hart vol van mededogen (karunā). En hij doordringt één richting, en evenzo de tweede, de derde en de vierde richting, en op gelijke wijze opwaarts en neerwaarts en rondom. Hij verblijft met zijn hart vervuld van mededogen, terwijl hij de gehele wereld waar dan ook en in gelijke mate doordringt. En hij doet dit overvloedig, onmetelijk, vrij van vijandschap en vrij van angst.

Hij weet verder: 'Vroeger was mijn geest eng en onontwikkeld; maar nu is mijn geest onbeperkt en goed ontwikkeld. Geen wilsactiviteit van een beperkte orde zal erin verblijven.'

Als iemand vanaf zijn jeugd mededogen ontwikkelt, de bevrijding van het hart, dan zal hij geen kwade daad kunnen doen. En als hij geen kwade daad doet, zal hem geen leed kwellen. Waarlijk, mededogen, de bevrijding van het hart, moet ontwikkeld worden door man en vrouw. Noch man noch vrouw kan na de dood het lichaam meenemen; stervelingen hebben bewustzijn als verbindende schakel. Maar de edele volgeling weet: 'Wat voor slechte daden ik voorheen ook deed met dit lichaam, de morele gevolgen ervan zullen worden ondervonden hier in dit leven en zij zullen mij niet verder volgen.'

Mededogen, indien op zo'n manier ontwikkeld, zal leiden naar de staat van Niet-Wederkeer in het geval van de volgeling die gevestigd is in de wijsheid van deze leer, maar die niet verder doorgedrongen is naar een hogere bevrijding.

Vrij van begeerte, vrij van afkeer, niet verward, met helder begrip en oplettend, verblijft de edele volgeling met zijn hart vol van medevreugde (muditā). En hij doordringt één richting, en evenzo de tweede, de derde en de vierde richting, en op gelijke wijze opwaarts en neerwaarts en rondom. Hij verblijft met zijn hart vervuld van medevreugde, terwijl hij de gehele wereld waar dan ook en in gelijke mate doordringt. En hij doet dit overvloedig, onmetelijk, vrij van vijandschap en vrij van angst.

Hij weet nu: 'Vroeger was mijn geest eng en onontwikkeld; maar nu is mijn geest onbeperkt en goed ontwikkeld. Geen wilsactiviteit van een beperkte orde zal erin verblijven.'

Als iemand vanaf zijn jeugd medevreugde ontwikkelt, de bevrijding van het hart, dan zal hij geen kwade daad kunnen doen. En als hij geen kwade daad doet, zal hem geen leed kwellen. Waarlijk, medevreugde, de bevrijding van het hart, moet ontwikkeld worden door man en vrouw. Noch man noch vrouw kan na de dood het lichaam meenemen; stervelingen hebben bewustzijn als verbindende schakel. Maar de edele volgeling weet: 'Wat voor slechte daden ik voorheen ook deed met dit lichaam, de morele gevolgen ervan zullen worden ondervonden hier in dit leven en zij zullen mij niet verder volgen.'

Medevreugde, indien op zo'n manier ontwikkeld, zal leiden naar de staat van Niet-Wederkeer in het geval van de volgeling die gevestigd is in de wijsheid van deze leer, maar die niet verder doorgedrongen is naar een hogere bevrijding.

Vrij van begeerte, vrij van afkeer, niet verward, met helder begrip en oplettend, verblijft de edele volgeling met zijn hart vol van gelijkmoedigheid (upekkhā). En hij doordringt één richting, en evenzo de tweede, de derde en de vierde richting, en op gelijke wijze opwaarts en neerwaarts en rondom. Hij verblijft met zijn hart vervuld van gelijkmoedigheid, terwijl hij de gehele wereld waar dan ook en in gelijke mate doordringt. En hij doet dit overvloedig, onmetelijk, vrij van vijandschap en vrij van angst.

Hij weet nu: 'Vroeger was mijn geest eng en onontwikkeld; maar nu is mijn geest onbeperkt en goed ontwikkeld. Geen wilsactiviteit van een beperkte orde zal erin verblijven.'

Als iemand vanaf zijn jeugd gelijkmoedigheid ontwikkelt, de bevrijding van het hart, dan zal hij geen kwade daad kunnen doen. En als hij geen kwade daad doet, zal hem geen leed kwellen. Waarlijk, gelijkmoedigheid, de bevrijding van het hart, moet ontwikkeld worden door man en vrouw. Noch man noch vrouw kan na de dood het lichaam meenemen; stervelingen hebben bewustzijn als verbindende schakel. Maar de edele volgeling weet: 'Wat voor slechte daden ik voorheen ook deed met dit lichaam, de morele gevolgen ervan zullen worden ondervonden hier in dit leven en zij zullen mij niet verder volgen.'

Gelijkmoedigheid, indien op zo'n manier ontwikkeld, zal leiden naar de staat van Niet-Wederkeer in het geval van de volgeling die gevestigd is in de wijsheid van deze leer, maar die niet verder doorgedrongen is naar een hogere bevrijding.”

A.X.209. Twee soorten levenswijze [kamma]

Een brahmaan vroeg aan de Verhevene: "Heer Gotama, wat is de reden waarom sommige wezens bij het verval van het lichaam, na de dood, in de lagere wereld terechtkomen, op een pad van lijden, in de afgronden van het bestaan, in een hel?"

"Brahmaan, ten gevolge van een niet correcte levenswijze."

“Maar heer Gotama, wat is de aanleiding, wat is de reden waarom sommige wezens bij het verval van het lichaam, na de dood,  op een gelukkig pad terechtkomen, in de hemelse wereld?"

"Brahmaan, ten gevolge van een correcte levenswijze."

Als uitleg van die tweevoudige levenswijze volgen hier de tien onheilzame en heilzame paden van handelen, zoals in tekst A.X.176.

Hoofdstuk 22. sāmañña-vagga

A.X.210-213. Hel en hemel

(210) Monniken, de persoon die met tien eigenschappen is behept, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. Die tien eigenschappen zijn: doden, seksuele overtredingen, liegen, lasteren, gebruik van grove taal, kletsen, hebzucht, haat, verkeerde opvattingen.

Monniken, de persoon die met tien eigenschappen is voorzien, komt overeenkomstig zijn daden in de hemel. Die tien eigenschappen zijn: afzien van doden, afzien van stelen, afzien van onrechtmatig gedrag in zinnelijke lusten, afzien van liegen, afzien van lasteren, afzien van grove taal, afzien van kletsen, vrij zijn van hebzucht, vrij zijn van haat, juist inzicht.

(211) Monniken, de persoon die met twintig eigenschappen is behept, komt overeenkomstig zijn daden in de hel. Welke twintig?

Hijzelf doodt en hij moedigt anderen aan om te doden. Hijzelf begaat seksuele overtredingen en hij moedigt anderen aan om seksuele overtredingen te begaan. Hijzelf liegt en hij moedigt anderen aan om te liegen. Hijzelf lastert en hij moedigt anderen aan om te lasteren. Hijzelf gebruikt grove taal en hij moedigt anderen aan om grove taal te gebruiken. Hijzelf kletst en hij moedigt anderen aan om te kletsen. Hijzelf is  hebzuchtig en hij moedigt anderen aan tot hebzucht. Hijzelf is vol haat en hij moedigt anderen aan tot haat. Hijzelf heeft verkeerde opvattingen en hij moedigt anderen aan tot verkeerde opvattingen.

Monniken, de persoon die met twintig eigenschappen is voorzien, komt overeenkomstig zijn daden in de hemel. Die twintig eigenschappen zijn: hij ziet af van doden en hij moedigt anderen aan om af te zien van doden. Hij ziet af van stelen en hij moedigt anderen aan om af te zien van stelen. Hij ziet af van onrechtmatig gedrag in zinnelijke lusten en hij moedigt anderen aan om af te zien van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten. Hij ziet af van liegen en hij moedigt anderen aan om af te zien van liegen. Hij ziet af van lasteren en hij moedigt anderen aan om af te zien van lasteren. Hij ziet af van grove taal en hij moedigt anderen aan om af te zien van grove taal. Hij ziet af van kletsen en hij moedigt anderen aan om af te zien van kletsen. Hij is vrij zijn van hebzucht en hij moedigt anderen aan om vrij te zijn van hebzucht. Hij is vrij van haat en hij moedigt anderen aan vrij te zijn van haat. Hij heeft juist inzicht en hij moedigt anderen aan tot juist inzicht.

 

(212) Monniken, de persoon die met dertig eigenschappen is behept, komt overeenkomstig zijn daden in de hel gaan. Welke dertig?

Hij doodt zelf, hij moedigt anderen aan om te doden en hij geeft zijn toestemming om te doden. Hijzelf begaat seksuele overtredingen, hij moedigt anderen aan om seksuele overtredingen te begaan en hij geeft zijn toestemming om seksuele overtredingen te begaan. Hijzelf liegt, hij moedigt anderen aan om te liegen en hij geeft zijn toestemming om te liegen.  Hijzelf lastert, hij moedigt anderen aan om te lasteren en hij geeft zijn toestemming om te lasteren. Hijzelf gebruikt grove taal, hij moedigt anderen aan om grove taal te gebruiken en hij geeft zijn toestemming om grove taal te gebruiken. Hijzelf kletst, hij moedigt anderen aan om te kletsen en hij geeft zijn toestemming om te kletsen. Hijzelf is hebzuchtig, hij moedigt anderen aan tot hebzucht en hij geeft zijn toestemming tot hebzucht. Hijzelf is vol haat, hij moedigt anderen aan tot haat en hij geeft zijn toestemming tot haat. Hijzelf heeft verkeerde opvattingen, hij moedigt anderen aan tot verkeerde opvattingen en hij geeft toestemming tot verkeerde opvattingen.

Monniken, de persoon die met dertig eigenschappen is voorzien, komt overeenkomstig zijn daden in de hemel. Die dertig eigenschappen zijn: hij ziet af van doden, hij moedigt anderen aan om af te zien van doden en hij geeft zijn toestemming om af te zien van doden. Hij ziet af van stelen, hij moedigt anderen aan om af te zien van stelen en hij geeft zijn toestemming omaf te zien van stelen. Hij ziet af van onrechtmatig gedrag in zinnelijke lusten, hij moedigt anderen aan om af te zien van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten en hij geeft zijn toestemming om af te zien van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten. Hij ziet af van liegen, hij moedigt anderen aan om af te zien van liegen en hij geeft zijn toestemming om af te zien van liegen. Hij ziet af van lasteren, hij moedigt anderen aan om af te zien van lasteren en hij geeft zijn toestemming om af te zien van lasteren. Hij ziet af van grove taal, hij moedigt anderen aan om af te zien van grove taal en hij geeft zijn toestemming om af te zien van grove taal. Hij ziet af van kletsen, hij moedigt anderen aan om af te zien van kletsen en hij geeft zijn toestemming om af te zien van kletsen. Hij is vrij van hebzucht, hij moedigt anderen aan om vrij te zijn van hebzucht en hij geeft zijn toestemming om vrij te zijn van hebzucht. Hij is vrij van haat, hij moedigt anderen aan vrij te zijn van haat en hij geeft zijn toestemming om vrij te zijn van haat. Hij heeft juist inzicht, hij moedigt anderen aan tot juist inzicht en hij geeft zijn toestemming om juist inzicht te hebben.

(213) Monniken, de persoon die met veertig eigenschappen is behept, komt overeenkomstig zijn daden in hel. Welke veertig?

Hijzelf doodt, hij moedigt anderen aan om te doden, hij geeft zijn toestemming om te doden en hij prijst het doden. Hijzelf begaat seksuele overtredingen, hij moedigt anderen aan om seksuele overtredingen te begaan, hij geeft zijn toestemming om seksuele overtredingen te begaan en hij prijst het begaan van seksuele overtredingen. Hijzelf liegt, hij moedigt anderen aan om te liegen, hij geeft zijn toestemming om te liegen en hij prijst het liegen. Hijzelf lastert, hij moedigt anderen aan om te lasteren, hij geeft zijn toestemming om te lasteren en hij prijst het lasteren. Hijzelf gebruikt grove taal, hij moedigt anderen aan om grove taal te gebruiken, hij geeft zijn toestemming om grove taal te gebruiken en hij prijst het gebruik van grove taal. Hijzelf kletst, hij moedigt anderen aan om te kletsen, hij geeft zijn toestemming om te kletsen en hij prijst het kletsen. Hijzelf is hebzuchtig, hij moedigt anderen aan tot hebzucht, hij geeft zijn toestemming tot hebzucht en hij prijst de hebzucht. Hijzelf is vol haat, hij moedigt anderen aan tot haat, hij geeft zijn toestemming tot haat en hij prijst de haat. Hijzelf heeft zelf verkeerde opvattingen, hij moedigt anderen aan tot verkeerde opvattingen, hij geeft zijn goedkeuring aan verkeerde opvattingen en hij prijst verkeerde opvattingen.

Monniken, de persoon die met veertig eigenschappen is voorzien, komt overeenkomstig zijn daden in de hemel. Die veertig eigenschappen zijn:

Hijzelf onthoudt zich van het doden, hij moedigt anderen aan om niet te doden, hij geeft zijn toestemming om niet te doden en hij prijst het niet-doden. Hijzelf onthoudt zich van stelen, hij moedigt anderen aan om niet te stelen, hij geeft zijn toestemming om af te zien van stelen, en hij prijst niet-stelen. Hijzelf onthoudt zich van onrechtmatig gedrag in zinnelijke lusten, hij moedigt anderen aan om af te zien van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, hij geeft zijn toestemming om af te zien van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten. en hij prijst het afzien ervan. Hijzelf onthoudt zich van liegen, hij moedigt anderen aan niet te liegen, hij geeft zijn toestemming om niet te liegen en hij prijst niet-liegen. Hijzelf onthoudt zich van lasteren, hij moedigt anderen aan om niet te lasteren, hij geeft zijn toestemming om af te zien van lasteren, en hij prijst niet-lasteren. Hijzelf onthoudt zich van grove taal, hij moedigt anderen aan om af te zien van grove taal, hij geeft zijn toestemming om af te zien van grove taal en hij prijst het afzien van grove taal. Hijzelf onthoudt zich van kletsen, hij moedigt anderen aan om niet te kletsen, hij geeft zijn toestemming om niet te kletsen en hij prijst niet-kletsen. Hijzelf onthoudt zich van hebzucht, hij moedigt anderen aan om vrij te zijn van hebzucht, hij geeft zijn toestemming om vrij te zijn van hebzucht en hij prijst het vrij zijn van hebzucht. Hijzelf onthoudt zich van haat, hij moedigt anderen aan vrij te zijn van haat, hij geeft zijn toestemming om vrij te zijn van haat en hij prijst het vrij zijn van haat. Hij heeft juist inzicht, hij moedigt anderen aan tot juist inzicht, hij geeft zijn toestemming tot juist inzicht en prijst juist inzicht.

A.X.214-216. De gevolgen van juist en onjuist handelen [kamma]

Monniken, degene die tien - twintig - dertig - veertig eigenschaften heeft, ondergraaft en schaadt zijn karakter - komt bij het verval van het lichaam, na de dood, in de lagere wereld ... in een hel - is te beschouwen als een dwaas.

Uitleg als in A.X.210-213.

Monniken, degene die met tien - twintig - dertig - veertig eigenschappen is voorzien, houdt zijn karakter onbezeerd en zonder nadelige invloeden.  - Hij komt bij het verval van het lichaam, na de dood, op een gelukkig pad, in de hemelse wereld. - Hij is te beschouwen als een wijze.

Uitleg als in A.X.210-213.

Hoofdstuk 23. rāga-peyyāla

A.X.217-219. De reeks over het inzien van begeerte

Tot het volledige inzien van begeerte, haat en onwetendheid, van toorn, woede, minachting, overheersing, jaloezie, gierigheid, bedrog, valsheid, hardnekkigheid, opgewondenheid, eigenwaan, hoogmoed, overmoed en nalatigheid; alsook tot het doorzien ervan, de overwinning ervan, de vernietiging en uitdoving ervan, afkeer, verwoesting, ontzegging en bevrijding ervan, moeten tien dingen ontplooid worden, en wel:

Het idee van de onzuiverheid, van de dood, van het walgelijke bij het voedsel, van het feit dat het hele bestaan zonder prikkel is, van de vergankelijkheid, van het lijden in de vergankelijkheid, van de egoloosheid in het lijden, van het opgeven, van het vrij zijn van verslaving, van de uitdoving.

Of: het idee van het vergankelijke, van de egoloosheid, van het walgelijke bij het voedsel, van het onaantrekkelijke van het hele bestaan, het idee van een geraamte uit beenderen, van een lijk dat door wormen is aangevreten, van een blauwzwart verkleurd lijk, van een etterend lijk, van een in stukken gehakt lijk, van een gezwollen lijk.

Of: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste opmerkzaamheid, juiste ontwikkeling van de geest of juiste concentratie, juist weten, juiste bevrijding.

Einde van het boek van tien


[1] Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School.Kandy 1975. The Wheel No. 217/220, p. 29.

[2] apārā pāram gamanāyā'ti; commentaar: De verschijningen van de drie niveaus van de ronde van bestaan (zinnelijk, fijnstoffelijk en onstoffelijk bestaan) welke verschijningen de oever aan deze kant vormen, leiden naar de oever aan de andere kant, het Nibbāna. - Parallelle teksten: A.V.24, A.VI.50, A.VII.61, A.VIII.81.

[3] Commentaar: dit heeft betrekking op de toestand van het bereiken van de vrucht (van heiligheid, phalasamāpatti).

[4] bhavanirodho nibbānan'ti; ook in S.12.68.

[5] Vgl. A.VIII.71.

[6] Commentaar: Als de verblijfplaats te ver van het dorp ligt, wordt de monnik, wanneer hij daar terugkeert nadat hij aalmoezen heeft verzameld, fysiek en mentaal vermoeid; hij is dan niet in staat om de nog niet bereikte concentratie van de geest te bereiken of de concentratie die hij al bereikt heeft, te vestigen. Maar als de verblijfplaats te dicht bij het dorp ligt, dan is ze te druk.

[7] vgl. A.V.251, A.III.58 met opm. 

[8] vgl. A.VI.53.  

[9] Deze heeft het ontwikkelingsniveau bereikt dat onmiddellijk vóór stroomintrede is. (A.IX.10)

[10]  zie: A.IV.186.

[11]  zie: A.III.136.

[12] vgl. A.XI.15

[13] vgl. A.IX.2. Volmaakt gesteund 

[14] Deze tekst werd door keizer Asoka in het tweede 'Rots Edict' te Bhairāt (Bhābra) aanbevolen.

[15] dasa tathāgata-balāni; ook in M.12.         

[16] Voorbeelden voor zulke mogelijkheden en onmogelijkheden zijn genoemd in A.I.25. - Commentaar: Het weten van wat een oorzaak voor het ontstaan van een gebeurtenis kan zijn en wat niet.

[17] Dit heeft betrekking op de wijziging van een kamma-resultaat (vipāka) elk naar bestaansvorm (gati), uiterlijke levensomstandigheden (upadhi), tijdsomstandigheden (kāla), juist of onjuist gedrag (payoga).

[18] sabbatthagāmini-patipadam, letterlijk: het overal heen leidende pad. Commentaar: een handelen (patipadā = kamma), dat naar alle paden van bestaan, d.i. wedergeboorten kan leiden. Wanneer onder veel mensen ieder slechts één wezen heeft gedood, dan weet de Volmaakte onfeilbaar dat de gesteldheid van de wil (cetanā) de een naar de hel zal leiden, de ander naar het dierenrijk        

[19] Vibhanga-commentaar: De verscheidenheid van de groepen van bestaan (khandha), de grondslagen van de zintuigen (āyatana) en bewustzijnselementen (dhātū). 

[20] Edele of lage gezindheid, met de neiging naar overeenkomende omgang.

[21] Dit heeft betrekking op de sterkte of zwakte van de vijf geestelijke vaardigheden (vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht) of van de geestelijke smetten (kilesa), op aanleg van karakter, aanwezige of ontbrekende talenten, etc.         

[22] Dat er een leer is door het doordringen waarvan men bevrijding vindt, dat is de bewering (uddesa). Welke die ene leer is, dat is het probleem (of de vraag: pañhā). Dat alle wezens afhankelijk zijn van voedsel, vormt de uitleg (veyyākarara).

[23] lokadhamma; zie: 9.10-1. De acht wereldwetten.

[24] Zie: 10.1. De vier grondslagen van oplettendheid

[25] Zie: 9.4. De factoren van Verlichting > de vijf geestelijke vaardigheden.

[26] Zie: 9.4. De factoren van Verlichting.

[27] Zie: 9.1. De ware leer van het midden.

[28] Zie: 2.6. De werelden van bestaan > De negen verblijfplaatsen.

[29]  "wisseling" viparināma; het commentaar legt het uit als 'sterven'.

[30]   Dit zijn de vier continenten die volgens Indiase cosmologie rondom de berg Meru (Sineru) gegroepeerd zijn: 1. Jambudīpa (= India), 2. Aparagoyāna, 3. Uttarakuru, 4. Pubbavideha.

[31] vgl. M.77.

[32]  Skr: karnikāra, sterospermum acerifolium; een boombloesem, die vaak als voorbeeld voor de gele kleur wordt gebruikt.

[33] vgl. A.IV.161.

[34]  commentaar: De begrensde waarneming is die van de zintuiglijke sfeer; de verheven waarneming is die van de fijnstoffelijke sfeer; de onbegrensde waarneming is die van de bovennatuurlijke sfeer (lokuttara, dat wil zeggen, in het bewustzijn van het achtvoudige pad en vrucht van de niveaus van heiligheid); het "gebied van 'er is niets' is de derde onstoffelijke verdieping. De vierde onstoffelijke verdieping, het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming', telt niet meer als een soort van waarneming (zie A.IX.36 einde).

[35]  De weergave volgt de uitleg van het commentaar. Zie aantekening bij A.VII.52.

[36]  paramattha-visuddhi; vgl. Sn. IV.4, vers 788.

[37] Volgens het commentaar was het doel koning Ajatasattu een nederlaag toe te brengen.

[38]  vgl. M.89.

[39] Het Patimokkha bevat de opsomming van alle fouten tegen de discipline. Deze lijst van fouten wordt om de veertien dagen, bij nieuwe maan en volle maan, op een afgebakende plaats, de zogenaamde sima, hardop gereciteerd. Wie zich daarbij van een fout bewust is, moet zijn schuld bekennen.

[40]  Vgl. A.II.201.

[41] Vergelijk Sn.III.10, verzen 657-678, Kokāliya sutta.

[42]  zie ook A.III.71. 

[43] vgl. A.VI.39.

[44] ponobhaviko bhavasankhāro; commentaar: de wilsacties die het bestaan vormen (bhavasankaranaka-kammam).

[45] chanda (bedoeling, wil, intentie)

[46] Alle veroorzaakte dingen

[47] De wereld van de objecten komt alleen door oplettendheid bewust tot bestaan.

[48] In de concentratie bereikt de geest haar grootste intensiteit van kracht, en in zoverre is concentratie het hoogste van alle veroorzaakte verschijnselen.

[49] vgl. A.IX.14.

[50]  Bhante = eerwaarde Heer.

[51] de bof = ontsteking van de oorspeekselklier.

[52]  M.a.w. door eigen verschulden.

[53] Bedoeld zijn de geestelijke formaties, namelijk gedachten, ideeën, gevoelens, waarneming.

[54] Volgens de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).

[55] Zowel door samatha (kalmte) als ook door vipassana (inzicht).

[56]  Namelijk op de ademhaling.

[57]  In lichaam, gevoel, waarneming, wilsformaties en bewustzijn.

[58]  Eventueel weer te geven met: [het vuur van] onwetendheid moet brandstof hebben.

[59] nitthangatā. Dit heeft dezelfde betekenis als "onwrikbaar vertrouwen" (aveccappasāda), een kenmerk van het niveau van stroomintrede.         

[60] ditthi-sampannā, een aanduiding van de 'in de stroom getredene' (sotāpanna).

[61] nitthā: hier in de betekenis van "het einde" (van de wedergeboorten).

[62] Commentaar: zij verlaten deze wereld en worden in de Brahma-wereld van de 'Zuivere Verblijven' (suddhāvāsa) wedergeboren.

[63] Letterlijk staat er: van geslacht naar geslacht gaat.

[64] Dit zijn de drie soorten van een Sotāpanna; zie: A.IX.12 en A.III.88.

[65] De vijf soorten van een niet meer wederkerende (anāgāmī), zie: A.IX.12 en A.III.88. - De vijf eerstgenoemde discipelen bereiken de volmaaktheid hier in de wereld van de zintuigen (kāma-loka), en wel in een latere wedergeboorte; de andere vijf evenwel bereiken de volmaaktheid in de tot de fijnstoffelijke wereld (rūpa-loka) behorende 'Zuivere Verblijven'. - Meer over de niveaus van heiligheid, zie: 9.3. (2) De vier niveaus van heiligheid.

[66]  palāsa, ook wel pulasboom genoemd (butea frondosa), is een boom met mooie rode bloesem.

[67]  Het commentaar zegt dat de Verhevene als gevolg van zijn zes jaren durende ascese die voorafging aan het bereiken van Boeddhaschap, op zijn leeftijd leed aan reuma.

[68]  In de commentaren worden nog vier andere lage gesprekken genoemd, zodat het aantal oploopt tot 32, zoals meestal in de exegetische literatuur vermeld is. De vier andere gespreksonderwerpen zijn: gesprekken over zinnelijk genot en zelfkastijding, geloof in de eeuwigheid en geloof in vernietiging.

[69] Wanneer er geluid is, is het voor een ongeoefende  moeilijk om in de verdieping in te treden of erin te blijven. In de verdieping is elke activiteit van de vijf zintuigen tijdelijk opgeheven. Als dus door een geluid de activiteit van horen is hervat, dan geldt de verdieping als afgebroken.

[70] nirodha-samapatti: meditatieve sfeer van een volmaakte heilige waarin gevoel en gewaarwording zijn uitgedoofd. Elke soort van bewustzijn en geestelijke activiteit is er tijdelijk opgeheven.

[71] dhamma. Hier worden volgens het commentaar de negen bovennatuurlijke toestanden (lokuttara-dhamma) bedoeld, namelijk de vier bovennatuurlijke paden en vier vruchten, en als negende het Nibbāna.

[72] āhāra, letterlijk: voedingsstoffen.

[73] Vergelijk A.VI.44, waar zes soorten menen besproken worden.

[74] Zie: 9.3. (3) De zeven soorten bevrijdingen > bevrijding van het hart en bevrijding door wijsheid.

[75] samāyikam vimuttim; hij krijgt niet van tijd tot tijd vreugde en enthousiasme door naar de leer te luisteren.

[76] Commentaar: "Bij deze persoon wordt de deugdzaamheid door zijn wijsheid gezuiverd; en met een dergelijke door wijsheid gezuiverde deugdzaamheid boekt hij vooruitgang.”

[77]  Commentaar: “Dit heeft betrekking op de ‘wereldlijke deugdzaamheid’ (lokiya-sīla)”; d.w.z. het zedelijke handelen van een niet bevrijde wereldling (puthujjana), welk handelen nog met neigingen (sāsava) besmet is en dat nog karmische bindingen schept.

[78] Commentaar: “Dit gebeurt wanneer de (tweevoudige) bevrijding door heiligheid (arahatta-vimutti) verkregen wordt.”

[79] Bij het bereiken van de vrucht van niet-wederkeer (anāgāmi-phala), als zinnelijke begeerte (kāmarāga-samyojana), de vierde van de tien boeien, volledig is verdwenen.

[80] Bij het bereiken van de heiligheid, als opgewondenheid (uddhacca-samyojana), de negende boei, helemaal verwijderd is. 

[81] irinam, letterlijk: onvruchtbare grond, woestijn; commentaar: leegte (hier: van de geest)

[82] vipinam, letterlijkl: dicht struikgewas

[83] anaya-vyasanam āpajjati; letterlijk: raakt in pech en ellende.

[84] Over het hoogste weten bekend maken, zie: 9.3 (2) De vier niveaus van heiligheid > Arahant > bekendmaking van volmaakte heiligheid 

[85]  Andere lezingen: Kālandaka (variant van de naam) of kālankatam, "met inachtname van een gestorven monnik"

[86] zie: 10.1. de vier grondslagen van oplettendheid.

[87] Iddhipada: wegen naar macht, succes; zie: 9.4. Factoren van Verlichting > de vier krachten

[88] zie: 9.4. Factoren van Verlichting > energie of juiste inspanning

[89]  zie: 9.4. Factoren van Verlichting > De vijf geestelijke vaardigheden (indriya) of krachten (bala) 

[90] zie: 9.1. De ware leer van het midden.

[91] vgl. A.V.174.

[92] vgl. A.V.179.

[93] Meer over oorzakelijk ontstaan, zie: Oorzakelijk ontstaan en de opheffing van lijden

[94] vgl. D.1. Brahmajala sutta

[95] Zie: 1.2. Van conceptie t/m de Verlichting > Oorzakelijk ontstaan (1)  en eventueel ook: 1.3. Het eerste jaar na de Verlichting > oorzakelijk ontstaan (2)

[96] vibhajja-vādo. De boeddhistische leer wordt vaak als vibhajja-vāda, d.w.z. de differentiërende, analytische of kritische leer aangeduid, in tegenstelling tot ekamsa-vāda, de generaliserende of eenzijdige leer.

[97] ‘ontkenner’ = appaññattiko, letterlijk: iemand die geen uitspraken doet; een agnost.

[98] Commentaar: wegzinken in zinnelijke gedachten

[99] Commentaar: in gedachten van haat en vijandigheid

[100]  pattālhaka is, volgens het commentaar, een blad waarmee de kinderen bij het spelen de maat van het zand nemen

[101] Monniken eten de (hoofd)maaltijd tussen 6-12 uur.

[102]  Bij de nu volgende vijf 'belemmeringen' (nīvarana) staat hier als eerste abhijjhā loke, 'verlangen naar de wereld', in plaats van het gebruikelijke kāmacchanda, 'zinnelijk verlangen'. - Het opgeven van deze belemmeringen is hier, als voorbereiding op de verdiepingen, slechts tijdelijk. De uiteindelijke opheffing ervan volgt trapsgewijze via de vier stadia van heiligheid.

[103] d.w.z. geen werelds gedrag tonen, maar een gedrag dat in harmonie is met het monnikendom. Zie A.X.48.

[104] Volgens de Abhidhamma zijn met elk karmisch onheilzaam moment van bewustzijn (akusalacitta) steeds de volgende vier eigenschappen verbonden: verblinding (moha), opgewondenheid (uddhacca), schaamteloosheid (ahirika) en gewetenloosheid (anottappa).

[105]  dhovanam. Commentaar: "In die streek verbranden de mensen hun doden niet, maar maken een graf en leggen het lijk erin. Zodra het lijk verweerd is, halen ze de botten eruit, wassen en rangschikken ze en richten ze op; nadat ze bloemen en geurstoffen hebben geofferd, bewaren ze dan de botten. Maar op de komende feestdag (nakkhatta) halen ze de botten onder huilen en weeklagen weer eruit, en dan vieren ze hun feest."

[106] Met iemand die vrij van oefening is, die de opleiding voltooid heeft, wordt de volmaakte heilige aangeduid. zie eventueel S.48.53.

[107] paccorohanī, letterlijk: het weer afdalen; een brahmaans feest.

[108] Over”de uitweg” (parikkamana) zie M. 8.

[109] namelijk doden, stelen, verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegen, lasteren, gebruik van barse taal, kletsen, hebzuchtig en hatelijk zijn, verkeerde inzichten hebben.

[110] vgl. A.X.175.

[111] phassā phusanti; commentaar: vipākaphassā, de als karma-resultaat optredende zintuiglijke indrukken.

[112] vgl. tekst A.X.176.