Facetten van het Boeddhisme


naar Index

5.2.3. Samyutta nikaya

Sectie 1. Sagatha vagga, Samyutta 1-11


Inleiding      indeling        


Samyutta Nikaya

Sectie 1. Sagatha-vagga

een selectie



Copyright ©  2023 / 2566

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilaties of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of oo met als doel die met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.



Inleiding

Sectie 1, Sagatha-vagga met 11 samyuttas is de sectie met de verzen. De samyuttas in deze groep zijn verdeeld naar de personages die in de suttas voorkomen, zoals goden, de koning van Kosala, Brahmā, Māra. Elk sutta van deze groep heeft één of meer verzen.[1] De naam van dit vagga is ontleend aan het feit dat verschillende persoonlijkheden die in deze suttas voorkomen, hun gesprekken met de Boeddha meestal in versvorm hielden.[2] De onderwerpen zijn zeer bont.

Indeling

        De Sagatha vagga is ingedeeld in 11 samuttas, namelijk:

1. Devatā-Samyutta 

2. Devaputta Samyutta

3. Kosala-Samyutta

4. Māra-Samyutta

5. Bhikkhunī-Samyutta

6. Brahma-Samyutta

7. Brāhmana-Samyutta

8. Vangīsathera-Samyutta

9. Vana-Samyutta

10. Yakkha-Samyutta

11. Sakka-Samyutta

S.1 = S.I = S.I.1. Devatā-Samyutta

Vragen of uitingen van godheden. 81 suttas.

Najavagga, de groep van het riet

1.1. De vloed

1.2. Bevrijding

1.3. Het bestaan vergaat

1.4. Dagen en nachten vergaan

1.5. De vloed

1.6. Belemmeringen

1.7-8. De waarheden

1.9. De reddende oever

1.10. Vredig en stralend

Nandanavagga, de groep van het Nandana park

1.11. Zinnelijke genietingen

1.12. Levensbenodigdheden brengen zorgen

1.13. Het eigen zelf en inzicht

1.14. De beste

1.15. Gelukzaligheid

1.16. Traagheid en luiheid

1.17. Moeilijk te volbrengen

1.18. Nauwgezetheid

1.19. Zonder verlangen

1.20. Samiddhi

Sattivagga, de groep van het spit

1.21. Niet blijvend

1.22. Als stof tegen de wind

1.23. Het kluwen

1.24. Terughouden van de geest

1.25. De Volmaakte

1.26. Vier lichtpunten

1.27. Opheffing van naam en vorm

1.28. Wie heeft begeerte opgegeven?

1.29. Nibbana

1.30. Nibbana

Satullapakāyikavagga - De sectie over de  Satullapa-Devatās

1.31. Met de goeden

1.32. Geven

1.33. Goed is het geven

1.34. Nibbana

1.35. De Ujjhānasaññinaka devata

1.36. Vertrouwen en nibbana

1.37. De bijeenkomst

1.38. De splinter en nibbana

Ādittavagga, het gedeelte van de vlammen

1.41. In brand

1.42. Geven

1.43. Geven

1.47. Verdienste

1.49. Vrij van gierigheid

Jarāvagga, gedeelte over ouderdom

1.51. Wat is goed?

Addhavagga, het gedeelte van het beheersen

Chetvāvagga. Het gedeelte van afsnijden


Najavagga, de groep van het riet

S.1.1. Ogharatana sutta. De vloed

Te Savatthi, in het Jetavana klooster. Een devata[3] kwam in de nacht naar de Boeddha toe, begroette hem vol eerbied en vroeg hoe de Boeddha de vloed had overgestoken.

De Boeddha: "Zonder stilstand en zonder strijd heb ik de vloed overgestoken. Als ik stilstond, zonk ik; als ik streed, werd ik afgedreven."

De Devata: "U bent voorwaar een brahmaan die al lang in het Nibbana is ingetreden. U hebt het hechten aan de wereld overwonnen."

De Boeddha legt uit dat hij de vloed van zinsverlangens, van bestaan, van verkeerde inzichten en van onwetendheid overgestoken is niet door inactief te blijven noch door te grote inspanningen. Door inactief te blijven zou hij in de draaikolk zijn opgezogen. Door te grote inspanningen zou hij weggesleept zijn in de stroming. Hij volgde het middenpad.

S.1.2.  Bevrijding

Te Savatthi. In de nacht kwam een Devata naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en vroeg wat de bevrijding van de wezens is, wat het losmaken, afzondering is.

De Boeddha: "Door het ophouden van vreugde en worden, door vernietiging van voorstelling en bewustzijn, door opheffing en tot stilstand komen van de gevoelens – dat is de bevrijding van de wezens, het losmaken, afzondering.

S.1.3.  Het bestaan vergaat

De Devata: "Het bestaan vergaat; de levenstijd is kort. Voor wie ouder wordt, voor hem is er geen bescherming. Men moet daarom geluk brengende verdienstelijke werken doen."

De Verhevene: "Het bestaan vergaat; de levenstijd is kort. Voor degene die ouder wordt, is er geen bescherming. Het gevaar van de dood in het oog houdend, moet men de verlokking van de wereld vermijden, naar de zalige vrede uitzien."[4]

S.1.4.  Dagen en nachten vergaan

De Devata: "Dagen en nachten vergaan. De etappes van het leven verdwijnen de ene na de andere. Daarom moet men gelukbrengende verdienstelijke werken doen."

De Boeddha: "Dagen en nachten vergaan; de etappes van het leven verdwijnen achter elkaar. Het gevaar van de dood in het oog houdend, moet men de verlokking van de wereld vermijden, naar de zalige vrede uitzien."

S.1.5.  De vloed

De Devata: "Hoeveel moet men afsnijden, hoeveel opgeven? Hoeveel moet men verzorgen; hoeveel verbindingen moet men overwinnen om de vloed te overschrijden?"

De Boeddha: "Vijf moet men afsnijden, vijf moet men opgeven, vijf moet men ontplooien, vijf verbindingen moet men overwonnen hebben om de vloed te overschrijden."

Commentaar: Vijf boeien moet men afsnijden; vijf boeien moet men opgeven.

Vijf sangâ (contacten, aanrakingen) moet men overwinnen, nl. rāga, begeerte, dosa, afkeer, haat, moha, waan, illusie, māna, hoogmoed, en ditthi, verkeerd inzicht.

Vijf krachten (indriyāni) moet men onderhouden, nl. saddhā [vertrouwen], viriya [energie], sati [bezonnenheid], samādhi [geestelijke concentratie] en paññā [inzicht].

S.1.6. Belemmeringen

De Devata: "Hoeveel belemmeringen zijn er; door hoeveel wordt men gereinigd?"

De Verhevene: "Er zijn vijf belemmeringen; door vijf [krachten] wordt men bevrijd."

Commentaar: Bedoeld zijn de vijf belemmeringen (pañca nīvaranāni), nl. kāma [zinnelijke lust], vyāpāda [boosheid], thīna [traagheid], uddhacca [hoogmoed] en vicckicchā [twijfel]

S.1.7-8.  De waarheden

De Devata: "Zij die de waarheden niet hebben begrepen, zij laten zich verleiden om naar andere leraren te gaan."

De Boeddha: "Zij die de waarheden goed hebben begrepen, zij laten zich niet verleiden om naar andere leraren te gaan. Zij zijn volmaakt ontwaakt door juist inzicht. Zij lopen effen ook op oneffen grond."

S.1.9. De reddende oever

De Devatā: "Er is geen zelfbeheersing bij iemand die de illusies liefheeft. Er is geen wijsheid bij iemand die niet geestelijk geconcentreerd is. Wie alleen in de wildernis verblijft en er nonchalant is, die kan niet aan de reddende oever komen."

De Boeddha: "Wie de illusies vermijdt en wie steeds geconcentreerd is, wie met een goed hart beslist bevrijd is en alleen in de wildernis vertoeft, onvermoeibaar, die zal over het bereik van de dood heen aan de reddende oever aankomen."

S.1.10.  Vredig en stralend

Eens verbleef de Verhevene te Sāvatthi in het Jetavana-klooster van Anāthapindika. Toen naderde tegen het einde van de nacht een zekere godheid de Verhevene en verlichtte daarbij met zijn onvergelijkbare schoonheid heel Jetavana. Naderbij gekomen, begroette hij hem en ging terzijde staan. En de godheid vroeg:

“Diegenen die in het bos leven,

die vredig zijn en kalm, met een zuiver leven,

die slechts één maaltijd per dag eten:

hoe komt het dat zij er zo stralend uitzien?”

De Verhevene gaf ten antwoord:

“Zij treuren niet om het verleden;

zij hebben geen verlangens naar de toekomst;

het heden is voldoende voor hen.

Daarom zien zij er zo stralend uit.

Door naar de toekomst te verlangen,

door bedroefd te zijn over het verleden,

hierdoor kwijnen dwazen weg

zoals een afgesneden zachte rietstengel.[5]

Nandanavagga, de groep van het Nandana park.

S.1.11. Zinnelijke genietingen

Te Savatthi. Zinnelijke genietingen leiden niet naar geluk. Alle formaties zijn vergankelijk, aan ontstaan en vergaan onderworpen. De uitdoving ervan is heilzaam.

S.1.12. Levensbenodigdheden brengen zorgen

Wie zonen heeft, heeft zorgen vanwege de zonen. Wie vee heeft, heeft zorgen vanwege het vee. Door de levensbenodigdheden komen de zorgen van de mens. Wie geen levensbenodigdheden heeft, heeft geen zorgen.[6]

S.1.13. Het eigen zelf en inzicht

Er is geen liefde die gelijk is aan die tot het eigen zelf. Er is geen glans die gelijk is aan die van inzicht.

S.1.14. De beste

De Boeddha is de beste onder de tweevoeters. Een edel paard is het beste onder de viervoeters. Een gehoorzame vrouw is de beste van de echtgenoten. De beste zoon is de volgzame.

S.1.15. Gelukzaligheid

De Boeddha: "Als het middag is, als de vogels in de takken zitten, dan ruist de wildernis. Dan krijg ik geen angst, maar dan komt gelukzaligheid."[7]

S.1.16. Traagheid en luiheid

Traagheid, luiheid, geeuwen, onlust na het eten moet men met energie overwinnen; daardoor wordt het edele pad naar heil gezuiverd.

S.1.17. Moeilijk te volbrengen

Moeilijk te volbrengen is het leven van de samana voor de onwetende. Voor de dwaas zijn er veel moeilijkheden. Maar degene die zich nergens aan hecht, die anderen geen schade toebrengt, die zal, na in Nibbana ingetreden te zijn, zich over niets beklagen.

Volgens het commentaar mag men zich niet hechten aan dorst, hevig verlangen, en niet aan verkeerde meningen.

S.1.18. Nauwgezetheid

Degene die gewapend is met nauwgezetheid, steeds bezonnen, die is onberispelijk, die heeft het einde van lijden bereikt.

Commentaar: door nauwgezetheid weert die persoon het boze af.

S.1.19. Zonder verlangen

De Boeddha heeft geen verlangen naar iets of iemand; hij is vrij van alle boeien.

S.1.20. Samiddhi

Te Rajagaha. De eerwaarde Samiddhi nam er 's morgens een bad in de warme bron. Een Devata ging naar hem toe en verlichtte het park met haar stralende schoonheid. Zij zei dat hij ging bedelen zonder genoten te hebben van de zinnelijke genietingen.

De eerwaarde Samiddhi: "Tijdelijk zijn zinnelijke genietingen, vol lijden. Het schadelijke ervan is overwegend. De leer van de Boeddha is aan geen tijd gebonden; ze leidt naar het doel; ze is op eigen kracht te begrijpen door de wijzen."

De Devata vroeg nadere uitleg. De eerwaarde Samiddhi zei dat hij pas was ingetreden in de Orde en de leer niet uitvoerig kon uitleggen. Hij zei dat de Boeddha het kon uitleggen. Samen gingen zij toen naar de Verhevene toe en de eerwaarde Samiddhi vertelde wat er gebeurd was.

De Boeddha: "De wezens stellen zich voor wat een naam moet hebben.[8] Daarop baseren zij zich. Omdat zij dat niet begrijpen raken zij in het bereik van de dood.

Maar wie datgene wat een naam moet hebben, begrijpt, die denkt met betrekking tot degene die benoemt dat het niets met hem te maken heeft. Het is geen deel van hem."[9]

"Wie denkt aan hoger of lager, komt daardoor tot ruzie. Maar wie in alle drie niveaus onwrikbaar blijft, voor hem is er geen gelijk of hoger. Hij heeft alle naamgeving opgegeven,[10] is in geen tehuis ingegaan. Hij heeft de dorst naar naam en vorm afgesneden. Goden en mensen zoeken hem maar hij heeft de boeien doorgesneden, is vrij van leed en hoopvolle verwachtingen. Daarom vinden zij hem nergens."[11]

De Devata: "Ik begrijp het als volgt: men moet geen kwaad doen in daden, woorden of gedachten. Men moet de zinnelijke genietingen opgeven, bezonnen, vol bewust, en men moet het lijden niet najagen; het is met onheil verbonden."

Sattivagga, de groep van het spit        

S.1.21. Niet blijvend

Te Savatthi. "Men moet niet menen dat het lichaam iets blijvends is. Men moet zich van de wereld afkeren."

S.1.22. Als stof tegen de wind

Wie slecht doet jegens iemand die niet slecht gehandeld heeft, een reine, smetteloze man, op die dwaas valt het boze terug zoals stof dat tegen de wind gestrooid wordt.[12]

S.1.23. Het kluwen

"Degene die in deugdzame discipline vast staat, de wijze, die denken en inzicht ijverig oefent, zal het kluwen ontwarren. De volmaakte heiligen bij wie begeerte en haat en onwetendheid verdwijnen, bij wie wereldse invloeden vernietigd zijn, zij hebben het kluwen ontward. Waar naam en vorm en innerlijk tegenstreven en voorstelling van vorm zonder rest worden opgeheven, daar wordt het kluwen doorgesneden."[13]

De Boeddha onderwijst dat alle wezens verstrikt zijn in de hoop van gehechtheden die door de zintuigen en de objecten ervan teweeggebracht worden. Om eruit te ontsnappen moet men de weg volgen van sīla, en concentratie en inzicht-meditatie ontwikkelen om volmaakt te worden in de hogere kennis van bevrijding.

S.1.24. Terughouden van de geest

Men moet de geest niet van alles terughouden als hij bedwongen is. Maar men moet de geest terughouden van het kwade.

S.1.25. De Volmaakte

De Devata vraagt of de bhikkhu die een Volmaakte is, die de wereldse invloeden vernietigd heeft, "ik" en "mij" mag zeggen.

De Boeddha: "De bhikkhu die een Volmaakte is, mag de uitdrukking "ik" en "mij" gebruiken. Hij weet dat het de normale manier van spreken is in de wereld. Hij heeft de onwetendheid opgegeven en voor hem zijn er geen boeien meer. Degene met inzicht heeft de sterfelijkheid opgegeven. Hij mag de zegswijze van "ik" en "mijn" gebruiken.

S.1.26. Vier lichtpunten

De Devata vroeg hoeveel lichtpunten er in de wereld zijn. De Boeddha gaf ten antwoord dat er niet meer dan vier lichtpunten zijn, namelijk: overdag straalt de zon; 's nachts schijnt de maan; het vuur glanst hier en daar overdag en 's nachts; maar de Boeddha is de beste onder de stralenden, zijn glans is onvergelijkbaar.[14]

S.1.27. Opheffing van naam en vorm

De Devata vroeg verder waar de stromen [van wedergeboorten] omkeren, en waar naam en vorm zonder rest worden opgeheven.

De Boeddha: "Waar water en aarde, vuur en lucht geen houvast hebben, daar is geen kringloop meer van bestaan, daar keren de stromen om, daar wordt naam en vorm zonder rest opgeheven."[15]

S.1.28. Wie heeft begeerte opgegeven?

De Devata vraagt verder: "De rijke mensen zijn jaloers op elkaar, onverzadigd in hun begeerten. Wie van hen die in de stroom van het bestaan drijven, hebben begeerte en dorst opgegeven?"

De Boeddha: "Degenen die zich hebben afgewend van de wereld, die kinderen en bezit hebben opgegeven, die begeerte en haat hebben opgegeven en zich hebben losgemaakt van onwetendheid, die Volmaakten bij wie de wereldse invloeden vernietigd zijn, zij zijn in de wereld vrij van begeerte."

S.1.29. Nibbana

De Devata vraagt hoe er een ontkomen kan zijn voor de mens.

De Boeddha: "Wanneer men de onheilzame wens en begeerte met wortel en al heeft uitgeroeid, en ook de dorst, dan zal er een ontkomen zijn."

S.1.30. Nibbana

De Devata vraagt hoe men verlost wordt van het lijden.

De Boeddha: "Er zijn in de wereld zes soorten van zinnelijke lust inclusief de geest. Wanneer men daar de begeerte laat afnemen en verdwijnen, dan wordt men verlost van het lijden."

Satullapakāyikavagga – de sectie over de Satullapa-devatas

S.1.31. Met de goeden      

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster. 's Nachts kwamen veel Satullapa-godheden naar de Verhevene. Zij verlichtten met hun glans het hele kloostergebied. Zij groetten de Boeddha eerbiedig en enkelen van haar zeiden dat men met de goeden samen moet zijn, met de goeden omgang met hebben. Want als men de leer van de goeden heeft ingezien, wordt men er beter van. Men wint wijsheid. Men ondervindt geen leed. Men straalt temidden van de verwanten. Men gaat naar een gelukkig bestaan. Men verkrijgt eeuwig heil.

Een andere Devata vroeg toen aan de Boeddha wie van haar goed had gesproken.

De Boeddha: "Allen hebben goed gesproken. Maar luistert nu naar mij. Met de goeden moet men samen zijn; met de goeden moet men omgaan. Heeft men de leer van de goeden ingezien, dan wordt men van alle lijden bevrijd."

S.1.32. Geven        

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster. 's Nachts kwamen Satullapa godheden naar de Verhevene toe. Met hun glans verlichtten zij het hele kloostergebied. Zij groetten de Verhevene eerbiedig en zeiden:

"Uit gierigheid en nalatigheid wordt geen gave gegeven. Van degene die naar verdienste streeft, die de juiste gave kent, van hem komt ze."        

"Waarvoor de gierigaard bang is en daarom niets geeft, dat is juist het gevaar voor degene die niets geeft. Honger en dorst treffen de vrek in deze wereld en in de andere. Daarom moet men de gierigheid verdrijven, het vuil van de hebzucht overwinnen en gaven geven. Verdienstelijke werken zijn in de andere wereld een vast steunpunt voor de levende wezens."

"Het is een eeuwige wet dat diegenen die iets geven van gering bezit, niet dood zijn onder de doden.[16] En anderen willen niets geven hoewel ze rijk zijn. Een gave van iemand die weinig heeft, wordt aan duizend gelijk geschat."

"Degenen die geven wat moeilijk te geven is, die iets doen wat moeilijk te doen is, worden door de slechte mensen niet nagevolgd. Moeilijk te volgen is de goede leer. Daarom is het heengaan uit deze wereld bij goeden en slechten verschillend. De slechte mensen gaan naar de hel, de goeden hebben de hemel als doel."        

Een Devata vroeg toen aan de Verhevene wie goed had gesproken.

De Boeddha: "Allen hebben goed gesproken. Luistert nu naar mij. In vroomheid leeft degene die, hoewel arm, zijn vrouw onderhoudt en van zijn kleine bezit iets geeft. Honderdduizend van degenen die duizend offeren zijn niet het zestiende deel waard van een dergelijke gever."

Een andere Devata vroeg toen: "Waarom komt een rijk offer van zulke mensen aan waarde niet gelijk aan datgene wat in vroomheid gegeven werd?"

De Verhevene: "Velen geven, verstrikt in het kwaad, nadat zij geslacht, gedood en leed veroorzaakt hebben. Zo'n gave vol tranen en kwelling komt aan waarde niet gelijk aan datgene wat in vroomheid gegeven werd. Daarom zijn 100.000 van degenen die 1000 offeren, niet het zestiende waard van een dergelijke gever."

S.1.33. Goed is het geven

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster. 's Nachts kwamen Satullapa godheden naar de Verhevene toe. Met hun glans verlichtten zij het hele kloostergebied. Zij groetten de Verhevene eerbiedig en zeiden:

"Goed is het geven. Uit gierigheid en nalatigheid wordt geen gave gegeven. Van degene die naar verdienste streeft, die de juiste gave kent, van hem komt ze."

"Goed is het geven, juist bij een klein bezit. Sommigen geven ook al hebben ze niet veel. Anderen willen niets geven ook al zijn ze rijk. Een gave die gegeven wordt uit een klein bezit, wordt gelijk aan duizend geschat."

"Goed is het geven, juist bij een klein bezit. Wanneer het geven gebeurt in vertrouwen, dan is het geven goed. Men zegt dat geven en strijden gelijk zijn. Hoewel er weinigen zijn, behalen zij de zege (overwinning) over velen. Wanneer men vroom ook maar weinig geeft, dan wordt men daardoor al gelukkig in de andere wereld."

"Goed is het geven, juist bij een klein bezit. En wanneer het geven in vertrouwen gebeurt, dan is het geven goed. En ook geven uit rechtvaardig verworven bezit is goed. Iemand die uit rechtvaardig verworven bezit een gave geeft van datgene wat door inspanning en energie gewonnen werd, die komt over de stroom van de dodengod Yama heen, en gaat na de dood naar hemelse sferen."

"Goed is het geven, juist bij een klein bezit. En wanneer het geven in vertrouwen gebeurt, dan is het geven goed. En ook geven uit rechtvaardig verworven bezit is goed. En ook geven met keuze is goed. Dat is door de Verhevene aanbevolen. Wat aan hen die de gave waardig zijn, in dit leven gegeven werd, dat draagt rijke vrucht."

"Goed is het geven, juist bij een klein bezit. En wanneer het geven in vertrouwen gebeurt, dan is het geven goed. En ook geven uit rechtvaardig verworven bezit is goed. En ook geven met keuze is goed. Goed is ook zelfbeheersing tegenover de levende wezens. Wie leeft zonder levende wezens te kwetsen, en niets kwaads doet, omwille van de berisping van anderen, de angstige prijst men daar, niet de vrijpostige. Want uit angst [voor de zonde] doen de vromen niets kwaads."

Een andere Devata vroeg toen wie van de vorige sprekers goed had gesproken.

De Boeddha: “Allen hebben goed gesproken. Luistert nu naar mij. Het geven in geloof (vertrouwen) is veelvuldig geprezen. Maar beter dan een gave is een woord van waarheid. Vroeger al, en nog veel vroeger zijn de goeden die inzicht hadden, tot Nibbana gekomen."

S.1.34. Nibbana

Te Savatthi. Satullapa Devata zeiden aan de Boeddha:

"Zinnelijke genietingen bij de mensen zijn niet blijvend. Door er aan gebonden te zijn, erdoor verlamd, kan men niet komen tot niet meer wederkeer uit het bereik van de dood."

"Uit begeerte stamt het kwaad; uit begeerte stamt het lijden. Uit de opheffing van begeerte volgt opheffing van het kwaad; uit de opheffing van het kwaad volgt opheffing van lijden."

"Niet de veelvuldige zinnelijke genietingen die er in de wereld zijn, maar het willen en verlangen van de mens is de lust der zinnen. De veelvuldige genietingen in de wereld blijven bestaan, maar de wijze verwijdert de begeerte ernaar."

"De toorn moet men opgeven; de onwetendheid moet men laten gaan. Over alle boeien heen moet men komen. Degene die niet hecht aan naam en vorm, die niets bezit, hij wordt niet door lijden vervolgd."[17]

"Alle naamgeving heeft hij opgegeven, is in geen woning ingekeerd. Hij heeft de dorst naar naam en vorm afgesneden. Hij heeft de boeien doorgesneden en is vrij van lijden en hoopvolle verwachtingen. Hem hebben goden en mensen hier en hiernamaals gezocht maar nergens gevonden."

De bhikkhu Mogharaja: "Wanneer zij niemand zagen die zo bevrijd is, de voortreffelijkste van de mensen, die de mensen zegen brengt, zijn dan degenen te loven die hem vereren?"

De Boeddha: "Ook zij zijn te loven die hem vereren. Zij hebben de waarheid ingezien en hebben de twijfel opgegeven. Daarom zullen ook zij de boeien overwinnen."

S.1.35. De Ujjhānasaññinaka devata

Te Savatthi. De Ujjhānasaññika devata[18] bezochten de Boeddha. Zij zeiden dat hij anders handelde dan hij onderwees. De Verhevene gaf ten antwoord dat de wijze mensen het hechten aan de wereld hebben opgegeven. De devata vroegen toen om vergiffenis omdat zij verkeerd gedacht hadden.

De Boeddha glimlachte en de goden legden dat zo uit dat de Boeddha hun verzoek om vergiffenis niet aannam. Zij zeiden toen dat de Boeddha nog toorn in zijn hart had.

De Verhevene zei dat bij de Volmaakte geen fouten voorkomen. Hij is wijs en steeds bezonnen. Hij had geen toorn in zijn hart en nam hun verzoek om vergiffenis aan.

S.1.36. Vertrouwen en nibbana

Te Savatthi. Veel goden die tot de groep van de Satullapa devata behoorden, bezochten de Boeddha.

Een van hen zei dat vertrouwen de beste metgezel van de mensen is. Eer en roem en een hemelse wedergeboorte stonden hem dan te wachten. Woede en onwetendheid moet men opgeven, en alle boeien moet men overwinnen. Aan naam en vorm moet men niet hechten. Wie niets bezit, wordt niet door lijden gevolgd.

De Verhevene: "Onachtzaam leven de dwaze, onwijze mensen. De wijze heeft onvermoeibaarheid als zijn beste rijkdom. Geef de neiging naar zinnelijke lust en naar genot op. De onvermoeibare die geestelijke verdieping oefent, bereikt het hoogste geluk."

S.1.37. De bijeenkomst

Te Kapilavatthu. De Verhevene vertoefde er met 500 bhikkhus, allen Arahants. Veel devata kwamen er samen om de Boeddha en zijn gevolg te bezoeken. Ook vier devata uit de groep van de Suddhāvāsas bezochten de Boeddha en zeiden in verzen:

"Een grote bijeenkomst van devata is hier samen gekomen. Ook wij bezoeken de gemeenschap van de onoverwinnelijken.

De bhikkhus hebben geestelijke verdieping onderhouden en hebben hun denken juist gevormd. De wijzen leiden hun zintuigen zoals de wagenmenner de teugels.

Zij verbreken de boeien en gaan vrij van zinnelijke lusten zuiver en zonder smetten.

Allen die hun toevlucht hebben genomen tot de Boeddha komen niet op het niveau van een lagere vorm van bestaan. Na de dood krijgen zij een hemels lichaam."        

S.1.38. De splinter en nibbana

Te Rajagaha. De voet van de Verhevene was gewond door een splinter van een rotsblok. De lichamelijke pijn was erg groot. Maar de Verhevene verdroeg ze bezonnen, vol bewust.

Zevenhonderd godheden die tot de groep van de Satullapa devata behoorden, bezochten de Boeddha. Zij zeiden: "Als een olifant, als een leeuw, als een edel paard, als een stier, als een os verdraagt de Samana Gotama bezonnen, vol bewust de lichamelijke pijn. Hij is bedwongen en verdraagt de lichamelijke pijn bezonnen, vol bewust. De goed geoefende geestelijke verdieping en het goed bevrijde denken dwalen niet af. De oefening ervan is niet gehinderd door de onderdrukking van de eigen formaties. Wie meent dat zo iemand veronachtzaamd kan worden, die is blind. Vele kenners van de vijf Vedas, boetelingen en brahmanen, hebben een ascetisch leven geleid. Maar hun denken werd niet volledig bevrijd. Maar wie de onwetendheid vermijdt, steeds geconcentreerd is, met een goed hart, volledig bevrijd, alleen in de wildernis levend, onvermoeibaar, die komt over het bereik van de dood heen aan de reddende oever.”

Ādittavagga, het gedeelte van de vlammen

S.1.41. In brand

Te Savatthi. Een devata kwam naar de Boeddha en zei dat de wereld in brand staat. Redden moet men door geven; want wat als aalmoes gegeven werd, is wel gered. Wat gegeven werd, heeft geluk als loon. Dat is niet zo met wat niet gegeven werd. Dieven of de koning nemen het weg.

Door vuur wordt het verbrand, het gaat te gronde. En tenslotte geeft men het leven op samen met alle bezittingen. Wie dat wijs inziet moet vol vreugde geven. Zonder terechtwijzing gaat hij naar de hemel.

S.1.42. Geven

Een devata vroeg aan de Verhevene wat men moet geven om kracht, schoonheid, welvaart en inzicht te verkrijgen.

De Verhevene gaf ten antwoord:

"Voedsel geeft degene die kracht wil schenken;

kleding geeft degene die schoonheid wil schenken;

een vervoermiddel geeft degene die welvaart wil schenken;

een lamp geeft degene die inzicht wil schenken.

Maar wie een tehuis schenkt

is iemand die alles geeft.

En niet sterven geeft degene

die de leer van de waarheid verkondigt."

S.1.43. Geven

Een devata vroeg aan de Verhevene: "Goden en mensen verheugen zich beiden over voedsel. Maar wie is de yakkha die zich niet over voedsel verheugt?"

De Verhevene gaf ten antwoord:

"Het voedsel dat men in vertrouwen geeft met een verheugd gemoed, dat volgt iemand na in deze wereld en in de andere. Daarom moet men de gierigheid verdrijven en gaven geven, en de onreinheid van hebzucht overwinnen. Verdienstelijke werken zijn voor de levende wezens een vaste basis in de andere wereld."

S.1.44. Redden door geven

Te Savatthi. Een devata kwam naar de Boeddha en zei dat de wereld in brand staat door ouderdom en dood. Redden moet men door geven; want wat als aalmoes gegeven wordt, is wel gered. Wat gegeven wordt, heeft geluk als loon. Dat is niet zo met wat niet gegeven wordt. Dieven of de koning nemen het weg. Door vuur wordt het verbrand, het gaat te gronde. En tenslotte geeft men het leven op samen met alle bezittingen. Wie dat wijs inziet moet vol vreugde geven. Zonder terechtwijzing gaat hij naar de hemel.

S.1.46. Accharā sutta

Een jonge man heeft vertrouwen in de leer van de Boeddha en wordt een monnik. Hij neemt een meditatie-onderwerp naar zijn keuze, gaat naar een eenzaam verblijf in het bos en wijdt zich onophoudelijk aan de praktijk van meditatie.

        Zijn pogingen bij het mediteren zijn erg ingespannen. Dag en nacht streeft hij. Maar hij krijgt niet genoeg voedsel, wordt daarom verlamd en sterft zonder zelfs het eerste niveau van heiligheid bereikt te hebben.

        Omdat zijn begeerte (tanhā) nog niet verdwenen was, wordt hij steeds weer wedergeboren. Maar ten gevolge van de verdienste die hij heeft verworven door de beoefening van meditatie, wachtte hem in de Tavatimsa-hemel een prachtig hemels paleis.

        Hij verscheen er, alsof hij juist uit de slaap ontwaakt was, aan de ingang van het paleis, als hemels wezen in volle hemelse pracht. Hij besefte niet dat hij wedergeboren was en dacht dat hij nog een monnik was in de menselijke sfeer. De hemelse meisjes die hem opwachtten, brachten een grote spiegel. Toen hij zich in de spiegel zag, besefte hij pas dat hij geen monnik meer was maar dat hij wedergeboren was in een hemelse sfeer.

        De Samana-deva is erg in de war. Hij overweegt dat hij de beoefening van meditatie op zich genomen heeft niet om in de hemel wedergeboren te worden maar om arahantschap te bereiken. Zonder het paleis te betreden, gaat hij naar de Boeddha toe en vraagt hem hoe hij de Tavatimsa-hemel kan vermijden. De Boeddha geeft de samana-deva de raad dat het directe pad voor een vlugge ontsnapping bestaat in het edele achtvoudige pad met vipassanā als tweewieler, nl. de twee wielen van lichamelijke en van geestelijke oefening. De Boeddha onderwijst de leer in drie verzen en samana-deva is in staat om vlug vipassanā inzicht te ontwikkelen, stap voor stap, totdat hij het eerste niveau van heiligheid bereikt.

S.1.47. Verdienste

Een devata vroeg aan de Verhevene: "Bij welke mensen neemt dag en nacht de verdienste toe? Welke mensen gaan, op de waarheid gebaseerd, begiftigd met deugdzaamheid, naar de hemel?"

De Verhevene gaf ten antwoord:

"Degenen die parken aanleggen, bossen planten, die bruggen bouwen, en cisternen en bronnen aanleggen, die een tehuis gereed maken: bij deze mensen neemt dag en nacht de verdienste toe. Deze personen gaan, op de waarheid gebaseerd, begiftigd met deugdzaamheid, naar de hemel."

S.1.49. Vrij van gierigheid

Degenen die als mens geboren barmhartig zijn en vrij van gierigheid, vertrouwen hebben in de Boeddha, zijn leer en de gemeenschap [van de heiligen], zij stralen in de hemel waar zij wedergeboren worden. En als zij als mens wedergeboren worden, dan komen zij ter wereld in een welgesteld gezin waar kleding, voeding, vermaak en ontspanning zonder moeite verkregen worden.

Jarāvagga, gedeelte over ouderdom

S.1.51. Wat is goed?

De godheid vroeg: “Wat is goed tot op hoge leeftijd. Wat is vast gegrondvest? Wat is het juweel van de mens en wat is door dieven moeilijk te stelen?”

De Verhevene: "Deugdzaamheid is goed tot op hoge leeftijd. Vertrouwen is vast gegrondvest. Wijsheid is het juweel van de mens. En verdienste is moeilijk door dieven te stelen."

Addhavagga, het gedeelte van het beheersen (S.1.61-70)
Chetvāvagga. Het gedeelte van afsnijden (S.1.71-81)

S.2 = S.II = S.I.2. Devaputta Samyutta

Vragen van de zonen van godheden.[19] 30 suttas.

Pathama vagga - Het eerste deel

2.8. Tāyana

2.9. Candima - De bede van de maangod om bescherming

2.10. Suriya paritta - De bede van de zonnegod om bescherming

Anāthapindikavagga - Het gedeelte over Anāthapindika

2.12. Nibbana

2.13. Dīghalatthi

2.14. Nandana [nibbana]

2.15. Candana [nibbana]

2.19. Uttara [ouderdom, dood]

Nānātitthiyavagga - Over de leerstellingen van de verschillende scholen

2.26. Rohitassa [nibbana]


Pathama vagga – Het eerste deel

S.2.8. Tāyana

Devaputta Tayana, voorheen een sekteleider, sprak tot de Boeddha aldus:

"Snij met kracht de stroom af,[20] wijs de zinnelijke lusten af.

Wanneer de wijze de zinnelijke lusten niet heeft opgegeven, dan bereikt hij de eenheid[21] niet.

Wanneer men doet wat gedaan moet worden, moet men het met energie doen.[22]

Wat slecht gedaan is, is beter niet gedaan; het brengt groot verdriet.

Wat goed gedaan is, is beter als het gedaan is, omdat men er geen spijt van heeft.

Het beroep van de samana, slecht uitgeoefend, leidt naar de hel.

Slappe daden en geloften die niet rein gehouden worden, en een heilig leven dat onbetrouwbaar geleid is: dat brengt nooit rijke vrucht."

De Boeddha keurde deze woorden goed en wees de monniken erop deze woorden goed te onthouden.

S.2.9. Candima - De bede van de maangod om bescherming

Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi in het Jetavana-klooster van Anāthapindika. In die tijd werd de maangod Candima gegrepen door Rāhu,[23] heer van de Asuras. Candima herinnerde zich toen de Gezegende en sprak dit vers:

“Gij Boeddha, held, u bent geheel vrij van alle kwaad. Ik vereer u. Ik ben in een benarde positie terecht gekomen. Weest u mijn toevlucht.”

Hierop richtte de Gezegende zich ten behoeve van de maangod Candima tot Rāhu, heer van de Asuras, met de woorden: “Rāhu, de maangod Candima heeft zijn toevlucht genomen tot de Tathagata, de Volmaakte. Laat Candima vrij. De Boeddhas stralen mededogen uit over de hele wereld.”

Na deze woorden liet Rāhu, heer van de Asuras, de maangod Candima los. Terstond ging hij naar Vepacitta, heer van de Asuras, en ging trillend van angst en met de haren overeind naast hem staan. Toen richtte Vepacitta zich tot Rāhu met de woorden: “Rāhu, waarom heb je zo plotseling de maangod Candima vrijgelaten? Waarom sta je hier zo te trillen en waarom ben je zo bang?”

“De Boeddha heeft tot mij gesproken met de vraag Candima vrij te laten. Indien ik de maangod Candima niet had vrijgelaten, zou mijn hoofd in zeven stukken zijn gespleten. En ik zou niet gelukkig zijn geweest. Daarom liet ik Candima vrij.”

S.2.10. Suriya paritta - De bede van de zonnegod om bescherming [24]

Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi in het Jetavana-klooster van Anāthapindika. In die tijd werd de zonnegod Suriya gegrepen door Rāhu, heer van de Asuras. Suriya herinnerde zich toen de Gezegende en sprak dit vers:

“Gij Boeddha, held, u bent geheel vrij van alle kwaad. Ik vereer u. Ik ben in een benarde positie terecht gekomen. Weest u mijn toevlucht.”

Hierop richtte de Gezegende zich ten behoeve van de zonnegod Suriya tot Rāhu, heer van de Asuras, met de woorden: “Rāhu, de zonnegod Suriya heeft zijn toevlucht genomen tot de Tathagata, de Volmaakte. Laat Suriya vrij. De Boeddhas stralen mededogen uit over de hele wereld. Rāhu, verslindt niet de verdrijver van de duisternis, de stralende, die vol majesteit door de lucht reist. Rāhu, laat Suriya, mijn zoon, vrij.”

Na deze woorden liet Rāhu, heer van de Asuras, de zonnegod Suriya los. Terstond ging hij naar Vepacitta, heer van de Asuras, en ging trillend van angst en met de haren overeind naast hem staan. Toen richtte Vepacitta zich tot Rāhu met de woorden:

“Rāhu, waarom heb je zo plotseling de zonnegod Suriya vrijgelaten? Waarom sta je hier zo te trillen en waarom ben je zo bang?”

“De Boeddha heeft tot mij gesproken met de vraag Suriya vrij te laten. Indien ik de zonnegod Suriya niet had vrijgelaten, zou mijn hoofd in zeven stukken zijn gespleten. En ik zou niet gelukkig zijn geweest. Daarom liet ik Suriya vrij.”

Anāthapindikavagga – Het gedeelte over Anāthapindika

S.2.12  Nibbana

Degenen die zich oefenen in overeenkomst met de door de Boeddha verkondigde leer, onvermoeibaar, die zullen niet door de dood overweldigd worden.

S.2.13. Dīghalatthi

Te Rajagaha in het Veluvana-park sprak Devaputta Dīghalatthi tot de Boeddha het volgende.

“De Bhikkhu moet meditatie oefenen, met losgemaakt denken. Hij moet streven naar het bereiken van (het hoogste verlangen van) zijn hart, wanneer hij het ontstaan en vergaan van de wereld heeft ingezien, met goed gemoed, onafhankelijk, de hoogste zegen inziende.”

S.2.14. Nandana  [nibbana]

De Devaputta Nandana vroeg aan de Boeddha wie deugdzaam is, wijs; wie heeft het lijden overwonnen, wie wordt door de devatas geëerd?

(De Verhevene)

“Wie deugdzaam is en wijs, met volmaakt gemoed, met geconcentreerde geest, zich verheugend over meditatieve verdieping, bezonnen, degene bij wie de wereldse invloeden vernietigd zijn, die het laatste lichaam draagt, – zo iemand noemt men deugdzaam, zo iemand noemt men wijs. Hij of zij heeft het lijden overwonnen. Die persoon wordt door de godheden geëerd.”

S.2.15. Candana [nibbana]

De Devaputta Candana vroeg aan de Verhevene: "Hoe steekt men de stroom over zonder te verlammen, dag en nacht? Hoe zinkt men niet in de diepte waar men geen vaste voet en geen steun vindt?"

De Verhevene:

"Wie deugdzaam is, wijs, met goed geconcentreerde geest, energiek, met vastbesloten gemoed, die persoon steekt de stroom over die moeilijk is over te steken. Wie zich onthoudt van de gedachten aan zinnelijke lust, wie leeg is van de boeien van de vorm, wie vreugde (aan het bestaan) en het bestaan heeft opgegeven,[25] die zinkt niet naar de diepte."

S.2.19. Uttara [ouderdom, dood]

Te Rajagaha, gesprek van Devaputta Uttara met de Verhevene.

De Verhevene:

“Het bestaan vergaat, de levenstijd is kort. Wie dichter bij de ouderdom komt, voor hem is er geen bescherming.

Wie het gevaar van de dood in het oog houdt, moet de verlokking van de wereld vermijden en uitzien naar de zalige vrede.”

Nānātitthiyavagga – Over de leerstellingen van de verschillende scholen

S.2.26. Rohitassa [nibbana]

Te Savatthi. De godheid Rohitassa komt naar de Boeddha met een probleem. Hij vertelt hem dat hij in een vroeger bestaan een kluizenaar was geweest begiftigd met bovennatuurlijke kracht waardoor hij in staat was om door het universum te reizen met enorme snelheid. Hij reisde met die grote snelheid meer dan honderd jaren om het einde van de wereld te bereiken. Maar hij had geen succes. Hij wilde weten of het mogelijk was het einde van de wereld te kennen of te zien, dat einde waar geen geboorte en geen dood is.

De Boeddha geeft ten antwoord dat hij niet verklaart dat er een einde van de wereld is zonder geboorte en dood, welk einde men door reizen kan kennen of zien. En hij zegt ook niet dat er een einde aan het lijden is zonder nibbāna te bereiken. In dit lange lichaam van iemand zelf met waarneming en geest beschrijft de Boeddha de wereld, het ontstaan van de wereld, het beëindigen ervan en de weg die leidt naar het verdwijnen van de wereld. De weg van de Boeddha die naar het einde van de wereld leidt, is het edele achtvoudige pad. "De wijze die de wereld kent, zal aan het einde van de wereld komen. Wanneer hij tot rust is gekomen, verlangt hij niet meer naar deze wereld noch naar de andere wereld."[26]

S.3 = S.III = S.I.3. Kosala-Samyutta

Verhalen over koning Pasenadi van Kosala. 25 suttas

3.1. Jong

3.2. Tot onheil

3.3. Voor iedereen

3.4. Eigen vijand

3.5. Zelfbeheersing

3.6. Tot onheil

3.7. Tot onheil

3.8. Iedereen is zichzelf het dierbaarst

3.9. Het offer

3.10. Sterke boei

3.11. Het onderkennen van sterkte van geest

3.12. De vijf koningen

3.13. Matig bij eten

3.14. Overwinning en nederlaag

3.15. Overwinning en nederlaag

3.16. Een vrouw kan meer waard zijn dan een man

3.17. Onvermoeibaarheid

3.18. Vriendschap met het goede

3.19. Juist gebruik van rijkdom

3.20. Wilsacties zijn ons eigendom

3.21. Vier soorten personen

3.22. Dood komt voor iedereen

3.23. Eigenschappen tot onheil

3.24. Geven

3.25. Wedergeboorte als mens is moeilijk te bereiken


S.3.1. Jong

Te Savatthi. Koning Pasenadi vraagt of de Boeddha – hoewel nog jong – beweert de hoogste Verlichting te hebben verkregen. De Boeddha bevestigt dit. Vier dingen moeten niet gering geacht worden omdat zij jong zijn: een edelman, een slang, een vuur en een bhikkhu. De edelman kan een koning worden en iemand straffen; de slang kan kind, man of vrouw bijten; het vuur kan groot worden en kind, vrouw of man verbranden; wie door de gloed van een deugdzame bhikkhu verteerd wordt, die is arm en kinderloos.

S.3.2. Tot onheil

Te Savatthi. Drie eigenschappen leiden naar onheil: begeerte, haat, onwetendheid.

S.3.3. Voor iedereen

Te Savatthi. De dood komt voor iedereen, arm en rijk.

S.3.4. Eigen vijand

Te Savatthi. Allen die in daden, woorden en gedachten zich slecht gedragen, zij zijn hun eigen vijanden. Na de dood neemt men alleen verdienste en niet-verdienste mee.

S.3.5. Zelfbeheersing

Te Savatthi. Men is niet bewaakt als men zich slecht gedraagt in daden, woorden en gedachten. Zelfbeheersing in daden, woorden en gedachten is goed.

S.3.6. Tot onheil

Te Savatthi. Talrijk zijn de wezens die, wanneer zij grotere rijkdom hebben verworven, zich daardoor laten meeslepen en overmoedig worden; zij vervallen tot begeerte naar zinnelijke genietingen en bezondigen zich aan de (andere) wezens.

Wie welgevallen vinden aan de vreugde van zinnelijke lust, ernaar verlangen, erdoor geboeid zijn, die merken hun misstap niet. Later ondervinden zij er leed; de gevolgen ervan zijn onheilzaam.

S.3.7. Tot onheil

Wie omwille van zinnelijk genot leugens vertelt, hem zal dat lang tot leed en onheil strekken. Zij merken hun misstap niet; maar later ondervinden zij er leed; de gevolgen ervan zijn onheilzaam.

S.3.8. Iedereen is zichzelf het dierbaarst

Te Savatthi. Koning Pasenadi van Kosala sprak er met zijn vrouw koningin Mallika. Is er iets dat je liever is dan je zelf? De koningin zei dat zijzelf haar het dierbaarste was. En ook de koning zei dat hijzelf zich het dierbaarst was. Hierna ging koning Pasenadi naar de Boeddha toe en vertelde hem over het gesprek.

De Boeddha zei toen dat iedereen zichzelf het dierbaarst is. Daarom moet degene die zichzelf liefheeft, de ander niet kwetsen, geen pijn en leed toebrengen.

S.3.9. Het offer

Te Savatthi. Koning Pasenadi wilde mensen en dieren offeren om onheil te voorkomen. Maar de Boeddha onderwees hem dat dieren- en mensenoffers nutteloos zijn, dat zij niet goed zijn. Ze dragen geen heilzame vruchten.

Maar offers waar geen levende wezens gedood worden, zijn heilzaam en brengen rijke vrucht.[27]

S.3.10. Sterke boei

Te Savatthi. De monniken vertellen aan de Boeddha dat koning Pasenadi veel mensen heeft laten boeien. De Boeddha zegt dan dat die boeien niet sterk zijn. Maar de begeerte naar zonen en vrouwen is een sterke boei. Ze trekt ons mee en is moeilijk los te maken. Wie deze boei heeft verbroken, die gaat zonder begeerte rond; hij heeft zinnelijke lust en vreugde achter zich gelaten.[28] 

S.3.11. Het onderkennen van sterkte van geest

Te Savatthi. De Boeddha vertoefde er in het klooster Pubbarama, gesticht door Visakha, de moeder van Migara. Hij werd er bezocht door koning Pasenadi. Deze vroeg of er veel mensen zijn die de volmaakte Verlichting bereikt hebben en of er veel mensen zijn die het pad naar de Volmaaktheid betreden hebben. De Boeddha gaf ten antwoord dat het moeilijk was in te zien door de koning omdat deze omringd was door zinnelijke genietingen. Door samenleven, door omgang is de zedelijke discipline van iemand te onderkennen, en dat alleen na lange tijd door iemand die nauwkeurig onderzoekt, door een wijze.

In tegenspoed is hun sterkte van geest te onderkennen, en dat alleen na lange tijd door iemand die nauwkeurig onderzoekt, door een wijze. In tweegesprek is hun wijsheid te onderkennen, en dat alleen na lange tijd door iemand die nauwkeurig onderzoekt, door een wijze.

S.3.12. De vijf koningen

Te Savatthi. Vijf koningen met koning Pasenadi aan het hoofd discussieerden er over de vraag wat het hoogste van de zinnelijke genietingen was. Omdat zij niet tot een overeenstemming kwamen, gingen zij op voorstel van koning Pasenadi naar de Boeddha toe en stelden hem de vraag welk het hoogste zinnelijk genot is. De Boeddha gaf ten antwoord dat het hoogste zinnelijke genot daar is waar de hoogste grens van welbehagen bereikt wordt. Voor de een zijn dat vormen, voor de ander geluiden, of geuren, of smaken, of aanrakingen. Waardoor iemand bevredigd wordt en zijn wensen vervuld ziet, dat is het hoogste voor hem.

S.3.13. Matig bij eten

Koning Pasenadi at te veel. De Boeddha zei hem toen: Iemand die steeds bezonnen is, die maat weet te houden bij de maaltijd, voor hem zijn er slechts weinig klachten; langzaam wordt hij ouder en hij bewaart zijn levenskracht.[29]

S.3.14. Overwinning en nederlaag

Ajatasatta, koning van Magadha, was met zijn leger tegen koning Pasenadi van Kosala opgetrokken tot aan Kasi. Het kwam tot een veldslag waarin koning Pasenadi overwonnen werd door Ajatasattu. Na de nederlaag ging koning Pasenadi naar zijn hoofdstad Savatthi.

Veel bhikkhus gingen voor aalmoezen rond in Savatthi. Na de maaltijd gingen zij naar de Boeddha toe en vertelden hem over de nederlaag van koning Pasenadi. De Verhevene zei dat Ajatasattu slechte vrienden had en dat Pasenadi goede vrienden had maar nu de nederlaag had geleden. Overwinning produceert vijandschap. De vredige die overwinning en nederlaag heeft opgegeven, rust in geluk.[30]

 

S.3.15. Overwinning en nederlaag

Na een andere veldslag tussen koning Ajatasattu en koning Pasenadi werd koning Ajatasattu gevangen genomen. Koning Pasenadi wilde toen zijn neef, koning Ajatasattu ontdoen van zijn troepen olifanten, paarden, wagens en voetvolk; hij wilde koning Ajatasattu zonder die troepen alleen laten gaan. De Boeddha zei toen:

"Iemand rooft zoveel als het hem behaagt. Wanneer dan anderen roven, rooft de beroofde mee. Want dat is een gelegenheid, denkt de dwaas, zolang zijn zonde nog niet rijpt. Maar wanneer de zonde rijpt, dan raakt de dwaas in onheil. De moordenaar wordt de baas over de moordenaar. Door omkering van het doen rooft degene die voorheen beroofd was."

De gedachte is zo: in gewelddaden is een eeuwige kringloop. De een overwint, of rooft, of vermoordt; op een andere tijd wordt de overwinnaar overwonnen, wordt de rover beroofd, wordt de moordenaar vermoord. De Boeddha zinspeelt erop dat eerst Pasenadi door Ajatasattu overwonnen was en nu andersom.

S.3.16. Een vrouw kan meer waard zijn dan een man

Te Savatthi. Na de geboorte van zijn dochter had koning Pasenadi een gesprek met de Boeddha. Een vrouw kan meer waard zijn dan een man, als zij verstandig is, deugdzaam, haar schoonmoeder eert, haar echtgenoot trouw is. "Zij kan een zoon ter wereld brengen die een held wordt, een wereldbeheerser. Hij kan ook over een koninkrijk heersen."

S.3.17. Onvermoeibaarheid

Te Savatthi. Koning Pasenadi vraagt aan de Boeddha of er iets is dat een zegen is voor in dit leven en voor het toekomstige bestaan.

De Boeddha: "Onvermoeibaarheid brengt zegen voor nu en later."

S.3.18.  Vriendschap met het goede

Vriendschap met het goede is het hele heilige leven.

Te Savatthi. Koning Pasenadi van Kosala bezocht de Boeddha en zei: "Heer, toen ik in eenzame meditatie helemaal in de stilte verdiept was, kwam de volgende gedachte bij me op: 'De leer is door de Verhevene goed verkondigd, maar (alleen) voor de vriend van het goede, niet voor de vriend van het kwade.'”

De Verhevene: "Zo is het koning. Eens vertoefde ik in een marktplaats van de Sakyas. De bhikkhu Ananda kwam naar me toe, groette eerbiedig en ging terzijde neerzitten. Hij zei: 'De helft van de heilige levenswandel bestaat in de vriendschap met de goeden, in het gezelschap van de goeden.'

Ik zei toen tot hem dat de hele heilige levenswandel bestaat in de vriendschap met de goeden, in het gezelschap van de goeden. Van een bhikkhu die een vriend van de goeden is, is te verwachten dat hij voor een vriend van de goeden het edele achtvoudige pad zal vervolmaken, dat pad zal verbreden."

"En hoe, Ananda, doet men dat? – De bhikkhu vervolmaakt het juiste inzicht, dat op afzondering gebaseerd is, op gelijkmoedigheid gebaseerd is, op opheffing gebaseerd is, dat eindigt in afkeer. Hij vervolmaakt het juiste willen en het juiste spreken. Hij vervolmaakt het juiste handelen en de juiste levenswijze. Hij vervolmaakt het juiste zich inspannen. Hij vervolmaakt de juiste meditatie (geestelijke concentratie) die op afzondering berust, op gelijkmoedigheid, op opheffing, en die eindigt in afkeer. Op die manier, Ananda, vervolmaakt een bhikkhu die een vriend van de goeden is, het edele achtvoudige pad, verbreedt dat pad.

En in die zin, Ananda, moet je ook begrijpen dat de hele heilige levenswandel bestaat in de vriendschap van de goeden, in het gezelschap van de goeden."

Daarom, grote koning, moet u zich hierin oefenen: ik wil een vriend van de goeden zijn. Aan deze ene eigenschap moet u vasthouden: aan de onvermoeibaarheid in goede dingen. Als u dan als voorbeeld bent en onvermoeid aan de onvermoeibaarheid vasthoudt, dan zullen ook de hofdames, de dienstplichtige edelen, de lieden in de stad en in het land, onvermoeibaar aan de onvermoeibaarheid vasthouden.

Als u onvermoeid aan de onvermoeibaarheid vasthoudt, wordt uw eigen zelf beschermd, en ook worden de hofdames beschermd en de schatkamer en voorraadkamers.

Samen met degene die naar bijzondere genietingen verlangt, prijzen de wijzen de onvermoeibaarheid bij verdienstelijke daden.

De wijze die onvermoeibaar is, krijgt beide zegeningen: zegen in het tegenwoordige leven en zegen voor zijn toekomstig bestaan.

Omdat hij de zegen verkrijgt, daarom heet degene met volharding een wijze."

S.3.19. Juist gebruik van rijkdom

Te Savatthi. Gesprek van koning Pasenadi van Kosala met de Boeddha. Een goed persoon met rijkdom verheugt zich zelf over de rijkdom en hij brengt vreugde voor zijn ouders, echtgenote en kinderen; en ook zijn dienstpersoneel, vrienden en kennissen brengt hij vreugde. Aan de samanas en brahmanen brengt hij een offergave die geluk als resultaat heeft, die naar de hemel leidt. Zijn rijkdom wordt, omdat die juist gebruikt is, niet weggenomen door de koning, noch door rovers, vuur en water, of door onaangename erfgenamen. Rijkdom die juist gebruikt wordt, wordt niet vernietigd.

S.3.20. Wilsacties zijn ons eigendom

Te Savatthi. Gesprek van koning Pasenadi van Kosala met de Boeddha.

Goede daden hebben goede gevolgen; slechte daden hebben slechte gevolgen. Wilsacties in daad, woord en gedachten zijn ons eigendom; de gevolgen ervan nemen we mee naar een volgend bestaan. Daarom moet men goede werken doen als voorraad voor een toekomstig bestaan. Verdienstelijke werken worden in de andere wereld een vaste basis voor de levende wezens.

S.3.21. Vier soorten personen

Vier soorten van personen: Degene (arm of rijk) die zich slecht gedraagt, wordt in een lagere sfeer van bestaan wedergeboren. Degene (arm of rijk) die zich goed gedraagt, wordt in een hogere sfeer wedergeboren, in de hemel.

Te Sāvatthī. Gesprek tussen de Boeddha en koning Pasenadi.

Er zijn vier soorten personen in de wereld, namelijk:

de donkere die het donkere tot doel heeft;

de donkere die het licht tot doel heeft;

de lichte die het donkere tot doel heeft;

de lichte die het licht tot doel heeft.

De donkere die het donkere tot doel heeft is iemand die in een lage familie wedergeboren is, als verschoppeling of in een lagere kaste, in een arme familie waar weinig aan eten en drinken is, waar het levensonderhoud moeizaam is, waar voedsel en kleding met moeite verschaft worden. Hij is lelijk, onaanzienlijk, vol gebreken, mismaakt. Hij krijgt geen eten en drinken aangeboden, noch kleding of voertuig, geen bloemen, parfums en zalven, geen slaapplaats en geen licht. In daden, woorden en gedachten heeft hij een slecht gedrag. Na de dood zal hij daarom wedergeboren worden in een lagere sfeer van bestaan, vol leed.

De donkere die het licht tot doel heeft, is degene die in een lage familie wedergeboren is, als verschoppeling of in een lage kaste, in een arme familie. Hij is lelijk, onaanzienlijk, mismaakt. Hij krijgt geen eten en drinken aangeboden, noch kleding of voertuig, geen bloemen, parfums en zalven, geen slaapplaats en geen licht. Maar hij heeft in daden, woorden en gedachten een goed gedrag. Na de dood zal hij daarom in een gelukkige sfeer van bestaan wedergeboren worden, in de hemel.

De lichte die het donkere tot doel heeft is iemand die in een hoge familie wedergeboren is, in een rijke familie met aanzien. Zijn lichaam is goed gevormd, mooi. Hij krijgt eten en drinken, kleding en voertuig, bloemen, parfums en zalven, slaapplaats en verlichting aangeboden. Maar hij gedraagt zich slecht in daden, woorden en gedachten. Na de dood zal hij daarom wedergeboren worden in een lagere sfeer van bestaan, in een leedvol bestaan, in de hel.

De lichte die het licht tot doel heeft, is iemand die in een hoge familie wedergeboren is, in een rijke familie met aanzien. Zijn lichaam is goed gevormd, mooi. Hij krijgt eten en drinken, kleding en voertuig, bloemen, parfums en zalven, slaapplaats en verlichting aangeboden. En hij gedraagt zich goed in daden, woorden en gedachten. Na de dood zal hij daarom wedergeboren worden in een gelukkige sfeer van bestaan, in de hemel.

Dat zijn de vier soorten van personen.

Iemand die arm is, ongelovig en gierig, vol boze gedachten, met verkeerde visies, zonder eerbied; die de samanas of brahmanen of andere bedelmonniken hoont en beschimpt; die een nihilist is, opvliegend; die anderen ervan afhoudt aalmoezen te geven – zo iemand gaat na de dood naar de hel.

Iemand die arm is, gelovig en niet gierig, die aalmoezen geeft, die vol is met de beste gedachten, met bezonnen geest; die de samanas of brahmanen of andere bedelmonniken eerbiedig begroet door opstaan; die een rechtschapen levenswandel leidt; die anderen niet ervan afhoudt aalmoezen te geven – zo iemand gaat na de dood naar de hemel.

Iemand die rijk is, ongelovig en gierig, vol boze gedachten, met verkeerde visies, zonder eerbied; die de samanas of brahmanen of andere bedelmonniken hoont en beschimpt; die een nihilist is, opvliegend; die anderen ervan afhoudt aalmoezen te geven – zo iemand gaat na de dood naar de hel.

Iemand die rijk is, gelovig en niet gierig, die aalmoezen geeft, die vol is met de beste gedachten, met bezonnen geest; die de samanas of brahmanen of andere bedelmonniken eerbiedig begroet door opstaan; die een rechtschapen levenswandel leidt; die anderen niet ervan afhoudt aalmoezen te geven – zo iemand gaat na de dood naar de hemel.

S.3.22. Dood komt voor iedereen

Te Savatthi. De grootmoeder van koning Pasenadi was op hoge leeftijd gestorven. De koning ging toen in de namiddag naar de Boeddha en vertelde hem dat hij het kostbaarste wat hij had, zou willen geven als hij daarmee de dood van zijn grootmoeder had kunnen verhinderen. Want zij was hem lief en dierbaar.

De Boeddha wees de koning erop dat alle wezens aan de wet van sterven onderhevig zijn; de dood is het einde van het leven.

Na de dood gaan de wezens naar goede of slechte sferen van bestaan overeenkomstig hun daden. Daarom moet men goede daden verrichten als voorraad voor een toekomstig bestaan. Verdienstelijke werken worden in de andere wereld een vaste steun voor de levende wezens.

S.3.23. Eigenschappen tot onheil

Te Savatthi. Gesprek tussen koning Pasenadi van Kosala met de Boeddha. Drie eigenschappen leiden naar onheil en lijden, namelijk begeerte, haat en onwetendheid.[31] 

S.3.24. Geven

Geven aan monniken en heiligen brengt rijke vrucht.

Volgens het commentaar verspreidde zich na de Verlichting van de Boeddha het gerucht dat hij de mensen vroeg voortaan alleen aan hem en zijn discipelen aalmoezen te geven en niet meer aan aanhangers van andere scholen. Koning Pasenadi gaf de Boeddha gelegenheid om in een openbare bijeenkomst waartoe de leraren van de andere scholen uitgenodigd waren, dat gerucht te weerleggen.

Te Savatthi. Koning Pasenadi vroeg aan de Verhevene wanneer men aalmoezen moet geven.

De Boeddha: "Wanneer het hart er vreugde aan heeft."

Koning Pasenadi: "Wanneer draagt het gegevene rijke vrucht?"

De Boeddha: "Wat aan iemand die deugdzaamheid beoefent, gegeven werd, draagt rijke vrucht; het is niet zo bij een ondeugdzame.

Wat gegeven wordt aan iemand bij wie de vijf eigenschappen zijn verdwenen, de bhikkhu die vijf eigenschappen bezit, dat draagt rijke vrucht.

De verdwenen eigenschappen zijn: begeerte naar zinnelijke lust; traagheid en slapheid; boosheid; hoogmoed en weifelen; twijfel.

Hij is voorzien van de volgende eigenschappen:

(1) Met alles wat tot het begrip van de zedelijke discipline behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.

(2) Met alles wat tot het begrip geestelijke concentratie behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.

(3) Met alles wat tot het begrip inzicht behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.

(4) Met alles wat tot het begrip bevrijding behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.

(5) Met alles wat tot het wetende schouwen van de bevrijding behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.

Wat aan iemand bij wie die vijf eigenschappen verdwenen zijn en die met die vijf eigenschappen voorzien is, gegeven is, dat draagt rijke vrucht.

Degene met inzicht zal diegene door gaven eren bij wie de eigenschappen geduld en liefdevolle vriendelijkheid ingeworteld zijn, de edele, ook als hij van lage afkomst is.

Hij zal kluizen oprichten en de goed onderwezen monniken daar laten wonen. Hij zal waterputten aanleggen in waterloze wildernis en wegen in ontoegankelijk gebied. Eten en drinken, kleren en bedden zal hij aan de rechtschapene geven met vroom hart.

De wijze zal de monniken verkwikken met spijs en drank. Vreugde brengend deelt hij uit, met de woorden: 'geeft aalmoezen.' Deze rijke vloed van zijn verdienstelijke werken overstroomt de gever."

S.3.25. Wedergeboorte als mens is moeilijk te bereiken

Te Savatthi. Gesprek van koning Pasenadi met de Boeddha.

Wedergeboorte als mens is moeilijk te bereiken; leidt een vroom en rechtschapen leven, doe goede werken, verdienstelijke handelingen.

S.4 = S.IV = S.I.4. Māra-Samyutta

De vijandige daden van Māra jegens de Boeddha en zijn discipelen. 25 suttas.[32]  

4.1. Zelfkwelling

4.2-3. Verzoeking door Mara

4.4. Verzoeking door Mara

4.5. Verzoeking door Mara

4.6-7. Verzoeking door Mara

4.8. Zonder zorgen [nibbana]

4.9-10.Het leven is kort

4.11.Verzoeking door Mara

4.12. Verzoeking door Mara

4.13. De splinter

4.14. Onderwijs uit mededogen [nibbana]

4.15. Zonder verlangen [nibbana]

4.16. “Niet ik” maakt vrij [nibbana]

4.17. Buiten het bereik van de dood [nibbana]

4.18. [nibbana]

4.19. Geen toegang voor Mara [nibbana]

4.20. Hechten is een boei

4.21. [hechten is een boei]

4.22. Samiddhi

4.23. Godhika

4.24. Zeven jaren

4.25. Vergeefse verleiding door de dochters van Mara [nibbana]


S.4.1. Zelfkwelling

Te Uruvela. Ascese, zelfkwelling is niet goed, is nutteloos.

S.4.2-3. Verzoeking door Mara

Te Uruvela. Door de gedaante van een olifant aan te nemen probeert Mara de Boeddha angst aan te jagen.

S.4.4. Verzoeking door Mara

Te Isipatana. Mara probeert de Boeddha bang te maken.

S.4.5.  Verzoeking door Mara

Te Isipatana. De Boeddha is verlost van alle boeien. Hij zond de monniken uit in alle richtingen om de leer te verkondigen. Zelf ging hij naar Senanigama, nabij Uruvela. Weer komt Mara, maar tevergeefs.

S.4.6-7. Verzoeking door Mara

Te Rajagaha. Tevergeefs probeert Mara de Boeddha angst aan te jagen.

S.4.8. Zonder zorgen [nibbana]

Geen zorgen heeft degene die niets zijn eigen noemt.

(De Verhevene)

“Wie zonen heeft, heeft zorgen vanwege de zonen;

de koeienherder heeft zorgen om zijn koeien;

door de levensgoederen komen de zorgen van de mens.

Maar wie geen levensgoederen heeft, heeft geen zorgen.”[33]

       

S.4.9-10. Het leven is kort

Te Rajagaha. Dood komt voor iedereen; het leven is kort, doe daarom goede werken, leidt het heilige leven. Mara komt er tevergeefs.

S.4.11. Verzoeking door Mara

Te Rajagaha. Mara probeert de Boeddha angst aan te jagen.

S.4.12. Verzoeking door Mara

Te Savatthi, in het Jetavana. De Boeddha verkondigt er zijn leer aan een grote menigte monniken. Mara komt er tevergeefs.

S.4.13. De splinter

Te Rajagaha. De voet van de Verhevene was door een splinter gewond; de Boeddha verdroeg de hevige pijn bezonnen, vol bewust. Mara komt er tevergeefs.

De Boeddha: "Omdat ik mijn opgave heb vervuld, ben ik vrij van zorgen."[34]

       

S.4.14. Onderwijs uit mededogen [nibbana]

In Kosala in het dorp Ekasala verkondigt de Verhevene aan een grote menigte leken zijn leer. Mara komt en zegt dat het niet passend is. De Boeddha geeft ten antwoord dat hij onderwijst uit mededogen, lettend op het heil van anderen. Hij is zonder sympathie en zonder antipathie, zonder voorkeur en zonder afkeer.

S.4.15. Zonder verlangen [nibbana]

De Boeddha heeft geen verlangen meer naar wat de zintuigen behaagt.

De Boeddha:

“Vormen, geluiden, smaken, geuren,

aanrakingen, wat de zintuigen behaagt,

daarnaar koester ik geen verlangen meer.”

S.4.16.  “Niet ik” maakt vrij [nibbana]

Vorm, gevoel, waarneming, bewustzijn, en datgene wat formatie heeft, dat ben niet ik, dat behoort mij niet toe. Door zo te denken wordt men vrij ervan. Iemand die op die manier vrij geworden is, rustig van gemoed, van alle boeien bevrijd, hem heeft de legerschare van Mara niet gevonden.[35]

S.4.17.  Buiten het bereik van de dood [nibbana]

En de Verhevene voegde toe:

“Vormen, geluiden, smaken, geuren, aanrakingen en al die dingen, ze zijn een boos lokmiddel voor de wereld; daarin is de wereld verstrikt. Daaroverheen is de leerling van de Verlichte gekomen. Overheen het bereik van de dood straalt hij zoals de zon.”

S.4.18. [nibbana]

In het land Magadha, in het dorp Pañcasālā. De Boeddha kreeg er (door toedoen van Mara) geen aalmoezen en kwam met lege nap weer terug. Maar hij was niet bedroefd. "Wie niets zijn eigen noemt, leeft gelukkig."

S.4.19. Geen toegang voor Mara [nibbana]

De zintuigen en de zintuiglijke objecten zijn van Mara. Waar geen zintuigen en bijbehorende objecten zijn, is Mara niet.

Het oog, de vormen, het door contact van het oog met de vormen ontstane bewustzijn, dat is van Mara. Maar waar geen oog is, geen vorm, geen door contact van het oog ontstaan bewustzijn, daar is voor Mara geen toegang.

Het oor, geluiden, het door contact van het oor met de geluiden ontstane bewustzijn, dat is van Mara. Maar waar geen oor is, geen geluiden, geen door contact van het oor met geluiden ontstaan bewustzijn, daar is voor Mara geen toegang.

De neus, de geuren, het door contact van de neus met de geuren ontstane bewustzijn, dat is van Mara. Maar waar geen neus is, geen geuren, geen door contact van de neus met de geuren ontstaan bewustzijn, daar is voor Mara geen toegang.

De tong, de smaken, het door contact van de tong met de smaken ontstane bewustzijn, dat is van Mara. Maar waar geen tong is, geen smaken, geen door contact van de tong met de smaken ontstaan bewustzijn, daar is voor Mara geen toegang.

Het lichaam, het tastgevoel, het door contact van het lichaam met het tastgevoel ontstane bewustzijn, dat is van Mara. Maar waar geen lichaam is, geen tastgevoel, geen door contact van het lichaam met het tastgevoel ontstane bewustzijn, daar is voor Mara geen toegang.

Het denkzintuig, de gedachten, het door contact van het denkzintuig ontstane bewustzijn, dat is van Mara. Maar waar geen denkzintuig is, geen gedachten, geen door contact van het denkzintuig ontstane bewustzijn, daar is voor Mara geen toegang.

De zintuigen, zintuiglijke objecten en het door contact van de zintuigen met de objecten ontstane bewustzijn zijn dingen waaraan de mensen hangen. Zij raken de volmaakte heilige niet. Hij of zij denkt niet meer in termen van “ik” en “mijn”.

S.4.20. Hechten is een boei

Eens vertoefde de Verhevene in het gebied van Kosālā, in de buurt van de Himavant, in een berghut.

De volgende gedachte ontstond bij hem: “Is het mogelijk koningschap uit te oefenen zonder te doden of te laten doden, zonder te veroveren of te laten veroveren, zonder leed toe te brengen of te laten toebrengen?”

Mara merkte de gedachten, ging naar de Verhevene toe en vroeg hem het koningschap uit te oefenen. De Boeddha had immers zulke bovennatuurlijke krachten dat hij de Himavant in goud kon veranderen.

(De Verhevene)

“Ook al werd de hele berg van goud en zilver, dan was zelfs het dubbele ervan niet genoeg voor een enkele man.

Wie het lijden, dukkha heeft gezien en de oorzaak ervan, die zal zich geen zinnelijke genietingen toeëigenen.

Wanneer men heeft ingezien dat het hechten aan de levensgoederen een boei is, zal men zich inspannen om ze te verwijderen.”

S.4.21. hechten is een boei

Te Silavati. Mara probeerde jonge bhikkhus te verleiden om weer het leven van leek aan te nemen. Maar de bhikkhus wisten dat zintuiglijke genietingen tijdelijk zijn, vol leed. De leer van de Boeddha is tijdloos, leidt naar het doel, is te begrijpen door de wijze, op eigen kracht.

Zij gingen naar de Boeddha en vertelden hem het voorval.

De Boeddha:

“Wie het lijden, dukkha heeft gezien en de oorzaak ervan, die eigent zich de zinnelijke genietingen niet toe.

Het hechten aan de levensgoederen is een boei. Wie dat inziet zal zich inspannen om die boei te verwijderen.”

S.4.22. Samiddhi

Te Silavati. Bij de eerwaarde Samiddhi kwam de gedachte op dat het een groot voordeel voor hem was dat de Boeddha zijn leermeester was. Mara maakte toen veel kabaal. Maar hij kon de eerwaarde Samiddhi niet bang maken.

S.4.23. Godhika

Te Rajagaha. De monnik Godhika pleegt zelfdoding om Nibbana te verwerkelijken.

Volgens het commentaar maakte zijn lichamelijke toestand het hem onmogelijk om in cetovimutti te blijven.

S.4.24. Zeven jaren

Te Uruvela. Zeven jaren had Mara de Verhevene gevolgd om iets slechts bij hem te ontdekken; tevergeefs.[36] 

S.4.25. Vergeefse verleiding door de dochters van Mara [nibbana]

De dochters van Mara proberen de Verhevene te verleiden; tevergeefs.

(De Verhevene)

"Na het overwinnen van het vijandige leger dat de gestalte van iets liefs en iets treurigs heeft, geniet ik het geluk van het bereiken van het doel, de bevrijding van het gemoed. Ik beoefen alleen meditatieve verdieping.

Daarom sluit ik geen vriendschap met de mensen, is er voor mij met niemand vriendschap."

Op welke manier kan men de golven overschrijden. Hoe moet men oefenen?

(De Verhevene)

"Met een tot rust gekomen lichaam, met een helemaal vrijgemaakt denken, niets meer scheppend, bezonnen, zonder heem, de waarheid kennende, meditatieve verdieping zonder overwegingen oefenend, koestert hij geen wrok, herinnert zich niet, is vrij van geestelijke starheid.[37]

Door zo'n standvastige handelwijze is hier de bhikkhu, nadat hij de vijf golven heeft overschreden, ook over de zesde heen gekomen.[38]

Zo moet hij standvastig meditatie oefenen opdat waarnemingen van lust uitgesloten zijn, zonder hem te bereiken."

S.5 = S.V = S.I.5. Bhikkhunī-Samyutta

De vergeefse verleiding van Māra van nonnen en zijn woordentwist met haar. 10 suttas.[39]

S.5.1-10. Getuigenissen van heilige nonnen [nibbana]

Er is een ontkomen aan de wereld. Zinnelijk genot is gelijk aan kwelling. Iemand die bevrijd is denkt niet meer in termen van "man" of "vrouw" of "ik ben". De bevrijde is vrij van verdriet en angst. Er is geen verlangen meer naar vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen. Ze zijn vergankelijk. Er is geen verlangen meer naar zinnelijk genot. De onwetendheid is opgeheven. De bevrijde is beheerst in denken, van alle boeien bevrijd. Over het onbeweeglijke verheugt zich het gemoed. Er is geen zelf. Oorzakelijk ontstaan is het lijden en door vernietiging van de oorzaken wordt het opgeheven.

De volmaakt heilige bhikkhunī Ālavikā: “Het genot van de zintuigen is laag. Veel hoger is de zaligheid van afzondering. Er bestaat een ontkomen aan deze wereld van lijden.” (S.5.1)

De volmaakt heilige bhikkhunī Somā: “Ik denk niet meer in termen van ‘ben ik een man of een vrouw of ben ik eigenlijk iets.’ Ik denk niet meer aan een ‘zelf’.” (S.5.2)

De volmaakt heilige bhikkhunī Kisā Gotamī: “Ik heb het gevoel naar lust vernietigd. De duisternis is doorbroken. Het leger van de dood is overwonnen. Ik ben vrij van wereldse invloeden.” (S.5.3)

De volmaakt heilige bhikkhunī Vijayā: “Ik heb geen verlangen meer naar aangename vormen, geluiden, smaken, geuren en aanrakingen. Overal is de onwetendheid verdreven.” (S.5.4)

De volmaakt heilige bhikkhunī Uppalavannā: “Ik ben vrij van angst. Ik ben beheerst in denken, de wegen van de wonderkracht zijn geëffend. Ik ben bevrijd van alle boeien.” (S.5.5)

De volmaakt heilige bhikkhunī Cālā: “Wie geboren wordt, zal sterven. Ik verheug me niet over de geboorte. De leer van de Boeddha toont de weg om aan geboorte te ontkomen. Wie de opheffing van lijden niet kent, die wordt wedergeboren.” (S.5.6)

De volmaakt heilige bhikkhunī Upacālā: “De werelden van de goden zijn verbonden met zinnelijke lust. De hele wereld staat in brand, staat in vlammen; ze is geschokt. Wat onwrikbaar en onbewogen is, daarover verheugt zich mijn gemoed.” (S.5.7)

De volmaakt heilige bhikkhunī Sīsūpacālā: “Ik heb vertrouwen in de Boeddha en in zijn leer. De Boeddha is zonder weerga, de al-overwinnaar, in alles onoverwonnen. Van alles bevrijd, zonder boeien, hij overziet alles met zijn oog. Hij is gekomen tot opheffing van alle daden (wilsacties). Verlost door vernietiging van alle bestaans-substraten. Hij is mijn leraar; zijn leer bevalt me.” (S.5.8)

De volmaakt heilige bhikkhunī Selā: “Ik weet dat het lichaam zonder een zelfstandig iets is; het is ontstaan uit oorzaken; door opheffing van de oorzaken wordt het opgeheven.” (S.5.9)

De volmaakt heilige bhikkhunī Vajirā: “De uitdrukking ‘levend wezen’ is een verkeerde term. Een levend wezen is een opeenhoping van losse vormen. Als de bestanddelen ervan aanwezig zijn, ontstaat slechts lijden, dukkha. En niets anders dan lijden, dukkha wordt opgeheven.” (S.5.10)

S.6 = S.VI = S.I.6. Brahma-Samyutta

Brahmā Sahampati richt tot de Boeddha het verzoek om de leer aan de wereld te verkondigen.[40] 15 suttas.

6.1. De leer is moeilijk te begrijpen

6.2. Verering

6.3. Brahmadeva [nibbana]

6.4. vergankelijk

6.5. vergankelijk; magische krachten

6.6. Brahmās eren de Boeddha

6.7-8. Brahmās eren de Boeddha

6.9. vijandelijke gezindheid jegens heiligen brengt leed

6.10. vijandelijke gezindheid jegens heiligen brengt leed

6.11. Sanamkumāra

6.12. Brahmā Sahampati spreekt over Devadatta

6.13. Lofprijzing

6.14. De bhikkhu Abhibhu

6.15. mahaparinibbana


S.6.1. De leer is moeilijk te begrijpen

Te Uruvela. Vlak na de Verlichting. Overweging dat de leer moeilijk te begrijpen is, namelijk oorzakelijk ontstaan. Ze is ook zo moeilijk te begrijpen, namelijk de opheffing van alle formaties, het opgeven van alle bestaanssubstraten, de vernietiging van de dorst, de gelijkmoedigheid, de opheffing, het Nibbana. Verkondiging ervan en de wezens begrijpen het niet, zou smartelijk zijn voor de Verhevene. Brahma Sahampati[41] overtuigde de Boeddha ervan de leer te verkondigen. De Boeddha zag dat er wezens zijn met weinig onreinheden. Zij zullen de leer begrijpen. En hij besloot de leer te verkondigen.

S.6.2. Verering

Te Uruvela, aan de oever van de rivier Nerañjarā, vlak na de Verlichting.[42] De Boeddha had geen leraar om te vereren. Daarom diende en vereerde hij de waarheid die door hem was ingezien.

S.6.3. Brahmadeva [nibbana]

Te Savatthi. De eerwaarde Brahmadeva bereikte volmaakte heiligheid. Daarna bezocht hij zijn moeder die offers placht te geven aan Brahmā. Brahmā Sahampati zei haar dat zij nu gaven kon geven aan haar zoon die hoger was dan een god.

"Hij is leeg van bestaanssubstraten, meer dan een god, iemand die niets zijn eigen noemt, die voor niemand anders hoeft te zorgen.[43]

Gelaten gaat hij op zoek naar eten.

Voor hem is er geen vroeger en geen later.[44]

Hij is in vrede, zonder toorn, onschuldig, zonder wens.

Hij heeft de staf tegenover de hele wereld neergelegd.[45]

Hij is vrij van wereldse invloeden, met een vredig hart,

Als een tamme olifant gaat hij, zonder fouten,

een bhikkhu van hoge zedelijke discipline, met een bevrijd hart."

S.6.4. vergankelijk

Te Savatthi. De Brahmā Baka was van mening dat wereld en ziel eeuwig zijn. De Boeddha weerlegde deze visie.

       

S.6.5. vergankelijk; magische krachten

Te Savatthi. Te dien tijde was bij de een of andere Brahmā de volgende kwade visie ontstaan: "Er is geen samana of brahmaan die tot hier [in de Brahmā-wereld] kan komen."

De Verhevene zag in zijn hart de gedachten van die Brahmā en ging in een oogwenk vanuit het Jeta-park naar de wereld van Brahmā. Daar liet hij zich in de lucht met gekruiste benen boven die Brahmā neer, terwijl hij het vuurelement verwerkelijkte.[46]

Bij de eerwaarde Maha Moggallana ontstond toen de gedachte: "Waar vertoeft de Verhevene nu?" En hij zag met zijn hemelse oog hoe de Verhevene zich in de lucht boven die Brahmā had gevestigd.

De eerwaarde Maha Moggallana liet zich toen in de oostelijke hemelrichting boven die Brahmā neer, het vuurelement verwerkelijkend, iets lager dan de Verhevene.

Ook bij de eerwaarde Mahakassapa, de eerwaarde Maha Kappina en de eerwaarde Anuruddha ontstond de gedachte: "Waar vertoeft de Verhevene nu." Zij zagen met hun hemelse oog hoe de Verhevene zich in de lucht boven die Brahmā had gevestigd.

Zij lieten zich toen respectievelijk in de zuidelijke, de noordelijke en de westelijke hemelrichting boven die Brahmā neer, het vuurelement verwerkelijkend, iets lager dan de Verhevene.

De eerwaarde Maha Moggallana sprak toen tot de Brahmā dit vers:

"Geachte heer, hebt u ook vandaag die visie die u vroeger hebt gehad? Ziet u de glans die de glans in de Brahmā-wereld overtreft? "

De Brahmā: "Eerwaarde heer, ik heb de visie die ik vroeger had, niet meer. Ik zie de glans die de glans van de Brahmā-wereld overtreft. Hoe zou ik vandaag nog kunnen zeggen dat ik blijvend en eeuwig ben?"

De Verhevene wekte de Brahmā op [met een leerrede tot hem] en verdween in een oogwenk uit de Brahmā-wereld en verscheen in het Jetavana-park.

De Brahmā vroeg toen aan een god uit het gevolg van Brahmā om naar de eerwaarde Maha Moggallana te gaan en hem te vragen of er nog andere discipelen van de Verheven waren die zo wonderkrachtig, zo machtig waren als Moggallana, Kassapa, Kappina en Anuruddha.

De god ging naar de eerwaarde Maha Moggallana toe en stelde bovenvermelde vraag. Het antwoord van de eerwaarde Maha Moggallana luidde, in vers:

"Ervaren in de drie wetenschappen,[47] met wonderkracht [iddhi] voorzien, in staat om de gedachten van anderen te lezen, zulke discipelen bij wie de wereldse invloeden vernietigd zijn, volmaakt zijn vele discipelen van de Boeddha."

De god uit het gevolg van Brahmā verheugde zich met dank over de woorden van de eerwaarde Maha Moggallana, ging naar de grote Brahmā en zei tot de Brahmā de woorden die de eerwaarde Maha Moggallana had gezegd. De Brahmā was tevreden en verheugde zich over die woorden.

S.6.6. Brahmās eren de Boeddha

Te Savatthi. Twee Brahmās gingen naar een andere Brahmā en zeiden hem dat zij de Boeddha vereerd hadden. Zij vroegen hem om ook de Boeddha te gaan vereren. Maar de andere Brahmā was hoogmoedig. Op een andere tijd echter ging hij de Boeddha vereren.

S.6.7-8. Brahmās eren de Boeddha

Te Savatthi. De twee Brahmās gingen weer naar de Boeddha en zeiden dat hij onmeetbaar is.

S.6.9. vijandelijke gezindheid jegens heiligen brengt leed

Te Savatthi. De Brahmā Tudu ging naar de bhikkhu Kokaliha en vroeg hem vertrouwen te hebben in de eerwaarden Sariputta en Mahamoggallana. De Brahmā zei verder dat vijandelijke gezindheid jegens heiligen lange tijd leed brengt, tot in de hel.

S.6.10. vijandelijke gezindheid jegens heiligen brengt leed

Bhikkhu Kokaliha ging toen naar de Verhevene en vertelde kwaad over de eerwaarden Sariputta en Maha Moggallana. De Boeddha zei dat de bhikkhu niet zo moest spreken. Sariputta en Maha Moggallana waren bekwaam. De bhikkhu vertrok en zijn lichaam werd bedekt met puisten. Hij stierf en werd wedergeboren in de hel.[48]

S.6.11. Sanamkumāra

Te Rajagaha, aan de oever van de rivier Sappini. Brahmā Sanamkumara eert de Boeddha.

S.6.12. Brahmā Sahampati spreekt over Devadatta

Te Rajagaha. Brahmā Sahampati spreekt aangaande Devadatta's schisma dat diens handelwijze slechte resultaten heeft.

S.6.13. Lofprijzing

In het land van Magadha te Andhakavinda. De Verhevene zat 's nachts in de stromende regen. Brahmā Sahampati sprak lovend over de Boeddha en zijn heilige volgelingen.

S.6.14. De bhikkhu Abhibhu

Te Savatthi. Over de Boeddha Sikhin en de bhikkhu Abhibhu. Beiden gingen naar de Brahmā-wereld en de bhikkhu hield er een leerrede op verzoek van de Boeddha Sikhin. De Brahmā-goden vonden het niet passend dat een leerling de leerrede hield in tegenwoordigheid van zijn Meester. De Boeddha Sikhin zei toen aan de bhikkhu Abhibhu dat hij de Brahmā-goden moest aansporen. En de bhikkhu preekte de leer, nu eens met zichtbaar lichaam, dan met onzichtbaar lichaam, nu eens was alleen het bovenste deel van zijn lichaam zichtbaar, dan weer was alleen het onderste deel van zijn lichaam zichtbaar. De Brahmā-goden waren verwonderd over de grote macht en wonderkracht van de bhikkhu.

De bhikkhu Abhibhu zei toen aan de Boeddha Sikhin dat hij tot de Brahmās gesproken had alsof hij midden onder de bhikkhu-gemeenschap was. Maar hij was in staat om in de Brahmā-wereld te spreken met een stem die verneembaar was tot over de wereld van de Brahmā Sahassin heen.[49]       

De Boeddha Sikhin zei dat het dan nu de juiste tijd ervoor was. De bhikkhu zei toen:

"Spant u in, wordt een volgeling van de Boeddha. Vernietigt het leger van de dood.

Wie bij deze leer en discipline van de Boeddha onvermoeibaar volhardt, die geeft de kringloop van wedergeboorten op en zal het einde van dukkha verwerkelijken."

Hierna verdwenen de Boeddha Sikhin en de bhikkhu Abhibhu uit de Brahmā-wereld.

S.6.15. mahaparinibbana

Te Kusinara. Het Mahaparinibbana.

[Dit sutta is voor een groot deel in het Mahaparinibbana sutta D.16 opgenomen]

Eens vertoefde de Verhevene te Kusinara tussen de twee salabomen, in het salabos Upavattana van de Mallas. Hij sprak er de bhikkhus toe met de woorden: "Streeft met volharding. Aan de wet van vergankelijkheid onderworpen zijn de vormingen." Dat was het laatste woord van de Tathagata.

Toen trad de Verhevene in de eerste meditatieve verdieping. Hieruit dook hij op en trad in de tweede meditatieve verdieping. Hieruit opduikend trad hij in de derde meditatieve verdieping. Hieruit opduikend trad hij in de vierde meditatieve verdieping. Hieruit opduikend trad hij in de sfeer van 'oneindige ruimte'. Hieruit opduikend trad hij in de sfeer van 'oneindig bewustzijn'. Hieruit opduikend trad hij in de sfeer van 'niets is er'. Hieruit opduikend trad hij in de sfeer van 'noch waarneming noch niet waarneming'.[50]

Uit de sfeer van noch waarneming noch niet waarneming opduikend trad hij in de sfeer van niets is er. Uit die sfeer opduikend trad hij in de sfeer van oneindig bewustzijn. Uit die sfeer opduikend trad hij in de sfeer van oneindige ruimte. Uit die sfeer opduikend trad hij in de vierde meditatieve verdieping. Hieruit opduikend trad hij in de derde meditatieve verdieping. Hieruit opduikend trad hij in de tweede meditatieve verdieping. Hieruit opduikend trad hij in de eerste meditatieve verdieping.

Uit de eerste meditatieve verdieping opduikend trad hij weer in de tweede meditatieve verdieping, de derde meditatieve verdieping en de vierde meditatieve verdieping.[51] En hieruit opduikend is dan de Verhevene volledig uitgedoofd.[52]

En Brahmā Sahampati sprak bij het heengaan van de Verhevene, tegelijkertijd met diens volledige uitdoving, dit vers:

"Alle wezens in de wereld zullen hun lichamelijkheid afwerpen,[53] zoals de Meester hier, zonder weerga in de gehele wereld. De Tathagata, de machtige, de volmaakt Verlichte, is in Nibbana heengegaan."

En Sakka, de koning van de goden, sprak bij het heengaan van de Verhevene, tegelijkertijd met diens volledige uitdoving, dit vers:

"Vergankelijk, waarlijk, zijn de vormingen;[54] zij komen tot ontstaan en vergaan dan weer.[55] Zegenrijk is het ophouden ervan.[56]

En de eerwaarde Ananda sprak bij het heengaan van de Verhevene, tegelijkertijd met diens volledige uitdoving, dit vers:

"Toen was er ontzetting en de haren rezen te berge[57] toen de geheel Volkomene, de volledig Ontwaakte heenging in Nibbana."[58]

En de eerwaarde Anuruddha[59] sprak bij het heengaan van de Verhevene, tegelijkertijd met diens volledige uitdoving, dit vers:

"Er was geen inademen meer en geen uitademen bij de Volmaakte, standvastig van gemoed. Vrij van verlangens en vredig, zo is de Alziende[60] in Nibbana heengegaan.

Met een hart dat aan niets meer hechtte, verdroeg hij de pijn. Zoals het uitdoven van een lamp, zo was de bevrijding van zijn geest."[61]

S.7 = S.VII = S.I.7. Brāhmana-Samyutta

De ontmoeting van de brahmaan Bhāradvāja met de Boeddha; en hun gesprek.[62] 22 suttas.

Arahantavagga - Het gedeelte over de volmaakte heilige

7.1. Mevrouw Dhanañjānī

7.2. Niet boos worden

7.3. Verdraagzaam

7.4. Als fijn stof in de wind

7.5. Geen letsel toebrengen

7.6. Het kluwen

7.7. Reinheid niet door afkomst

7.8. De ware brahmaan

7.9. De ware brahmaan

7.10. Geen zorgen 

Upāsakavagga - Het gedeelte over de lekenvolgelingen

7.11. het zaaizaad

7.12. Udaya [nibbana]

7.13. Hoe wordt de gave tot zegen?

7.14. ontaarde zonen

7.15. Mānatthaddha

7.16. Paccanīka

7.17. Navakammika

7.18. In het bos [nibbana]

7.19. Zorgen voor ouders

7.20. Bedelmonnik

7.21. Zuiverheid niet door water

7.22. Vergadering te Khomadussa

S.7. Brahmana-Samyutta

Arahantavagga – Het gedeelte over de volmaakte heilige

S.7.1. Mevrouw Dhanañjānī

In het commentaar staan bijzonderheden waarop dit sutta gebaseerd zou zijn. Mevrouw Dhanañjānī stamde uit een heel bijzondere brahmanen-familie die niet uit de mond maar uit de schedel van de Brahma was ontsproten. Haar man was een trouwe aanhanger van het brahmaanse geloof en gaf regelmatig aalmoezen aan arme brahmanen. Maar zij was een devote volgelinge van de Boeddha en reciteerde steeds de formule: "Eer aan de Boeddha, de leer en de gemeenschap."

Toen eens een feest in het huis van de brahmaan werd voorbereid, probeerde deze haar ertoe te bewegen hem te beloven het feest niet te storen door het reciteren van de formule. Maar zij beloofde niets. Midden onder het feest kwam bij mevrouw Dhanañjānī door omstandigheden de gedachte aan de Verhevene en zei reciteerde plechtig met samengevoegde handen drie keer de formule. De aanwezige brahmanen werden toornig en verlieten het huis. De gastgever maakte zijn vrouw verwijten en ging naar de Boeddha om met hem hierover te praten.

De Verhevene zei toen:

"Om gelukkig te leven moet men de woede en de toorn afsnijden. De vernietiging van woede en toorn wordt door de edelen geprezen. Want dan heeft men geen lijden meer."

S.7.2. Niet boos worden

Wanneer iemand op ons scheldt, ons beschimpt, dan nemen wij dat niet aan. Het valt terug op degene die scheldt of beschimpt.

Wie niet boos wordt op degene die boos is op ons, die wint de zware strijd. Wie rustig blijft, werkt voor de zegen van beiden, voor de eigen zegen en voor die van de ander. Alleen de mensen die onkundig zijn van de ware leer houden hem voor een dwaas.

S.7.3. Verdraagzaam

Wanneer de dwaas met ruwe woorden scheldt, meent hij te winnen. Maar gewonnen heeft degene die verdraagzaam is. Als men op de toornige weer toornig is, is dat alleen maar erger. Maar wie niet toornig wordt op de toornige, die wint de zware strijd. Degene die rustig blijft, werkt voor beider heil, voor eigen heil en voor dat van de ander. De mensen die de leer niet kennen, houden hem voor een dwaas. Maar hij brengt genezing voor beiden.

S.7.4. Als fijn stof in de wind

Wie slecht handelt tegenover iemand die niet slecht gehandeld heeft, een reine smetteloze man, op zo’n dwaas valt het boze terug als fijn stof dat in de wind is gestrooid.

S.7.5. Geen letsel toebrengen

Te Savatthi. De Boeddha zei er aan de brahmaan Ahimsaka-Bhāradvāja dat deze moest zijn zoals zijn naam, namelijk iemand die geen letsel toebrengt in daden, woorden of gedachten.

S.7.6. Het kluwen

Te Savatthi. De brahmaan Jatā-Bhāradvāja vroeg aan de Boeddha hoe men het kluwen kan ontwarren. Het antwoord van de Verhevene luidde: "Degene die in deugdzame discipline vast staat, de wijze, die denken en inzicht oefent, zal het kluwen ontwarren. De volmaakte heiligen bij wie begeerte en haat en onwetendheid verdwijnen, bij wie wereldse invloeden vernietigd zijn, zij hebben het kluwen ontward."

De eerwaarde Bhāradvāja bereikte toen de volmaakte heiligheid.[63]

       

S.7.7. Reinheid niet door afkomst

Te Savatthi. De brahmaan Suddhika Bhāradvāja zei aan de Boeddha dat men rein wordt niet door deugdzaamheid, maar door veel weten. Het antwoord van de Verhevene luidde dat men niet door afkomst een brahmaan wordt. Maar ongeacht kaste bereikt diegene de hoogste reinheid, die energiek is, geconcentreerd, innerlijk standvastig.

Suddhika Bhāradvāja trad in de Orde in en bereikte de volmaakte heiligheid.

S.7.8. De ware brahmaan

Te Rajagaha. De brahmaan Aggika-Bhāradvāja had rijstebrij klaargemaakt voor een offer. Toen hij de Boeddha zag aankomen, zei hij dat die rijstebrij bestemd was voor iemand die kundig was in de drie wetenschappen, met een reine afkomst. De Boeddha gaf ten antwoord dat men niet door afkomst een brahmaan wordt, ook al mompelt men veel spreuken. Als men innerlijk verontreinigd is en in huichelarij verstrikt, is men geen brahmaan. Maar wie de vroegere sferen van bestaan kent, hemel en lagere sferen van bestaan, wie aangekomen is bij de vernietiging van geboorte, een wijze, volmaakt in wonderkrachten, door deze drie wetenschappen wordt men een brahmaan.

De brahmaan Aggika Bhāradvāja trad in de Orde in en werd een Arahant.

S.7.9. De ware brahmaan

In het land Kosala aan de oever van de rivier Sundarika. De brahmaan Sundarika Bhāradvāja bracht er een vuuroffer. De rest van het offer wilde hij aan iemand geven, samen met een kruik water. Hij zag de Boeddha aankomen en vroeg naar diens afkomst. De Boeddha zei dat hij niet naar afkomst moest vragen maar naar de levenswijze. Een standvastige wijze, ook al is hij van lage afkomst, is edel, nauwgezet. Zijn zintuigen zijn beheerst; hij is aangekomen aan het doel van het weten. Hij is verering waard.

De brahmaan Sundarika Bhāradvāja trad in de Orde in en werd een Arahant.[64]

       

S.7.10. Geen zorgen

In het land Kosala. Bij de brahmaan Bhāradvāja waren 14 ossen verloren gegaan. Op zoek naar die ossen zag de brahmaan de Boeddha zitten. En de volgende gedachten kwamen bij de brahmaan op: "Deze samana heeft geen zorgen over ossen, zaadgoed, gebouwen, vrouw en kinderen, schuldeisers e.d."

De Boeddha: "Inderdaad, ik heb geen zorgen."

De brahmaan Bhāradvāja trad in de Orde in. Na niet lange tijd werd hij een volmaakte heilige.

Upāsakavagga – Het gedeelte over de lekenvolgelingen

S.7.11. het zaaizaad

Te Ekalana in het land Magadha, in het Dakkhinagiri-klooster. De brahmaan Kasi Bhāradvāja had veel ploegen laten klaarmaken in de tijd van het eerste zaaien. De Verhevene nam zijn nap en ging naar de plek waar de brahmaan werk liet verrichten. Op die tijd was de brahmaan bezig met eten voor de werklieden uit te delen. De Verhevene ging ernaartoe en bleef terzijde staan. De brahmaan zei dat hij ploegde en zaaide en daarna at.

De Boeddha: "Ook ik ploeg en zaai en daarna eet ik."

De brahmaan zei dat hij bij de Verhevene geen juk of ploeg noch ploegschaar of drijfstok en geen ossen zag. Hoe kon hij dan ploegen en zaaien? Waar was het zaaizaad?

De Boeddha: "Vertrouwen is het zaaigraan, ascese de regen, inzicht is juk en ploeg, nauwgezetheid is de disselboom, het denken is het juk, bedachtzaamheid is voor mij ploegschaar en drijfstok. Beheerst in lichaam en taalgebruik, bedwongen met de opname van voedsel in de buik oogst ik waarheid. Zalige rust is mijn uitspannen; energie is mijn os die mij naar innerlijke vrede draagt. Hij gaat daarheen waar men vrij is van zorgen. Dit zaaigoed heeft het niet sterven tot vrucht en men is van alle lijden bevrijd."

De brahmaan zei dat de Boeddha inderdaad ploegde en zaaide; en hij wilde de Boeddha nu te eten geven. Maar de Verhevene weigerde het voedsel aan te nemen omdat hij voor het verkondigen van de leer niets kon aannemen. In andere gevallen mocht de Boeddha wel voedsel aannemen.

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.[65]

       

S.7.12. Udaya [nibbana]

Te Savatthi. De Verhevene ging naar de woning van de brahmaan Udaya die de nap van de Boeddha vulde met gekookte rijst. De volgende dag gebeurde hetzelfde, en ook op de derde dag. Maar toen zei de brahmaan Udaya dat hij vond dat de Boeddha nu opdringerig werd door steeds weer te komen.

De Boeddha: "Steeds weer strooit men het zaad uit; steeds weer komt er regen; steeds weer ploegen de boeren hun veld. Steeds weer wordt men geboren en sterft men. Maar als de wijze de weg naar niet meer wedergeboorte heeft gevonden, wordt hij nooit meer geboren."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.13. Hoe wordt de gave tot zegen?

Te Savatthi. De Verhevene leed aan een ziekte en de eerwaarde Upavana was zijn helper. De Verhevene vroeg om warm water en Upavana ging naar de woning van de brahmaan Devahita waar hij zwijgend bleef staan. De brahmaan vroeg wat hij wenste. Upavana zei toen dat hij graag warm water voor de Verhevene had omdat deze ziek was. De brahmaan liet warm water halen en gaf aan Upavana ook nog een zak rietsuikerstroop.

De eerwaarde Upavana ging terug naar de Verhevene, baadde hem in warm water en gaf hem water met rietsuikerstroop te drinken. De ziekte van de Verhevene nam af.

De brahmaan Devahita ging naar de Boeddha toe, groette hem eerbiedig en vroeg waar men volgens de voorschriften gaven zou geven en waar het gegevene rijke vrucht brengt. Hoe wordt het de gevende tot zegen?

De Boeddha: "Wie de vroegere levens kent, wie de weg naar hemel en hel ziet, wie de vernietiging van geboorte heeft bereikt als de wijze die volmaakt is in wonderkracht: daar moet men de gave geven, daar brengt het gegevene rijke vrucht. Zo wordt de gave voor de gevende tot zegen."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.14. ontaarde zonen

Te Savatthi. [De rijke brahmaan Dhanapala had uit goedheid zijn hele vermogen geschonken aan zijn vier zonen]. In armoedige kleding ging hij naar de Verhevene die hem vroeg waarom hij zo armoedig gekleed was. De brahmaan vertelde toen dat hij door zijn zonen en hun vrouwen uit het huis gejaagd was. De Boeddha zei toen dat de brahmaan in de bijeenkomst als ook zijn zonen aanwezig waren, het volgende moest zeggen:

"Ik verheugde me over hen toen zij geboren werden. Ik wenste hun bestaan. Zij en hun vrouwen jagen me weg. De bozen spreken me aan met "vadertje" maar zij, duivel in de gestalte van zonen, laten de oud gewordene in de steek. De grijze vader moet aalmoezen zoeken in de huizen van anderen. De stok is voor mij beter dan deze ontaarde zonen. Met de stok kan ik een woedende os of hond wegjagen, ik voel ermee of er een kuil is, en ik houd me ermee op de been als ik struikel."

De brahmaan zei die woorden in de bijeenkomst van de brahmanen en zijn zonen brachten hem terug in het huis, gaven hem een bad en gaven hem goede gewaden.

De brahmaan gaf gewaden aan de Boeddha die ze uit mededogen aannam. De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Verhevene.[66]

S.7.15. Mānatthaddha

Te Savatthi. De brahmaan Mānatthaddha groette zijn ouders niet, en ook zijn leraar en oudste broer groette hij niet.

De Verhevene preekte toen de leer. De brahmaan ging naar die plek toe en dacht: "Als de samana Gotama tot mij spreekt, zal ik tot hem spreken; maar als hij niet tot mij spreekt, zal ik niet tot hem spreken."

          De Verhevene sprak niet tot de brahmaan. Deze dacht toen dat de Verhevene niets wist. Hij wilde omkeren. De Verhevene kende de gedachten van de brahmaan en hij zei tot hem dat hoogmoed niet goed is. Hij moest het doel volgen waarom hij gekomen was.

De brahmaan zag dat de Boeddha zijn gedachten kende. Met zijn hoofd op de grond groette hij de Boeddha en noemde zijn eigen naam.

De mensen uit zijn gevolg waren verwonderd erover dat de brahmaan die zijn ouders, leraar en oudste broer niet groette, nu aan de samana Gotama zo'n hoogste verering bewees.

De Boeddha zei dat de brahmaan kon gaan zitten omdat zijn hart vol vertrouwen jegens de Boeddha was.

De brahmaan ging zitten en stelde vragen over hoogmoed en eerbied, hoogachting, verering.

De Boeddha: "Men moet niet hoogmoedig zijn jegens ouders, oudste broer en leraar. Zij moeten eerbiedig bejegend worden, zij moeten hooggeacht worden en vereerd. De Volmaakten die gelijkmoedig, koel geworden zijn, die hun opgave volbracht hebben, die vrij zijn van wereldse invloeden, die Onvergelijkbaren moet men, hoogmoed onderdrukkend, zonder hoogmoed vereren."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.16. Paccanīka

Te Savatthi. De brahmaan Paccanīka ging naar de Boeddha om hem tegen te spreken. Hij zei: "Samana, verkondig je leer."

De Boeddha: "Het goed verkondigde wordt niet juist begrepen door iemand die graag tegenspreekt, wiens denken verontreinigd is, die vol twistzucht is. Maar wie de twistzucht terzijde zet en de kwaadwil van het hart, die kan nadat alle vijandelijkheden zijn opgegeven, het goed verkondigde begrijpen."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.17. Navakammika

In het land Kosala. De brahmaan Navakammika liet in een bos werk verrichten. In dat bos vertoefde toen de Verhevene. De brahmaan zag de Boeddha aan de voet van een boom zitten en hij vroeg welke arbeid door de Boeddha verricht werd dat hij eenzaam in de wildernis zich erover verheugde.

De Boeddha: "Voor mij is er niets te doen in het bos. Met de wortel uitgeroeid is het bos [van wereldse verontreinigingen]. Hier in het bos, zonder verlangen, zonder leed, verheug ik mij eenzaam, na alle onbehagen te hebben opgegeven."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.18. In het bos [nibbana]

In het land Kosala. De Verhevene vertoefde er in een bos. Talrijke leerlingen van een brahmaan gingen naar dat bos om er hout te sprokkelen. Zij zagen er de Verhevene in de lotushouding zitten, bezonnen.

De leerlingen gingen naar de brahmaan en vertelden hem wat zij gezien hadden. De brahmaan ging toen met de jongelui naar het bos en zei aan de Boeddha: "Bhikkhu, je oefent in onbeweeglijke waardige houding heerlijke verdieping. Waar geen muziek is en gezang daar vertoef je, wijze. Wonderbaarlijk is het voor mij dat je met blij gemoed eenzaam in het bos woont. Verlang je naar vereniging met de Grote Brahmā, of naar de hoogste hemel. Waarom oefen je hier, tenzij voor het verkrijgen van het eeuwige heil?"

De Boeddha: "Datgene wat er aan wensen en verlangen is, wat steeds sterk hecht aan vele voorwerpen, wat ontsproten is uit de wortel van onwetendheid, wat men vurig verlangt, dat alles is door mij verwijderd met wortel en al. Brahmaan, zonder wensen, zonder begeerte, zonder belangstelling, met gezuiverde blik voor alle dingen, oefen ik – nadat ik deelachtig ben geworden aan de hoogste heerlijke Verlichting – meditatieve verdieping, in de stilte van vertrouwen."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.19. Zorgen voor ouders

Te Savatthi. Een brahmaan die voor zijn moeder zorgde, ging naar de Boeddha en vroeg of hij zijn plicht deed nu hij voor moeder en vader zorgde.

De Boeddha: "Zeer zeker doe je je plicht, brahmaan. Wie voor vader en moeder zorgt die krijgt veel verdienste. Hij wordt door de wijzen hier geprezen en na de dood gaat hij naar de hemel."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.20. Bedelmonnik

Te Savatthi. Een brahmaan die van aalmoezen leefde, ging naar de Boeddha toe en zei dat hij een bedelaar was en de Boeddha ook. Hij vroeg wat het verschil was tussen beiden.

De Boeddha: "Men wordt geen bedelmonnik door te bedelen. Als men een verkeerde leer heeft aangenomen, dan wordt men daarom nog geen bedelmonnik. Maar wie afwijst wat verdienstelijk en slecht is, en het heilige leven leidt met overleg, die wordt een bedelmonnik genoemd."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.[67]

S.7.21. Zuiverheid niet door water

Te Savatthi. De brahmaan Sangārava zag in het water de reinheid. 's Morgens en 's avonds ging hij omlaag in het water.[68]

De eerwaarde Ananda ging met zijn nap naar Sravasti en ging er rond voor aalmoezen. Daarna keerde hij terug naar de Boeddha, vertelde hem over de brahmaan Sangarava en vroeg hem uit mededogen naar de brahmaan te gaan.

De Boeddha ging naar het huis van de brahmaan en ging er op de gereedgemaakte zitplaats neerzitten. De Boeddha vroeg toen aan de brahmaan of hij inderdaad in het water de reinheid zag. Welk einddoel zag de brahmaan erin om steeds weer in het water te gaan?

De brahmaan zei dat hij de verkeerde daden die hij gedaan had, afwaste door een bad te nemen.

De Boeddha: "De ware leer is een vijver met deugdzaamheid als badplaats, niet verontreinigd, door de vromen geprezen. Waarlijk waar zij aankwamen aan het doel van het weten, wanneer zij er hun bad genomen hadden. Zonder nat te worden komen zij aan de andere oever aan."

De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

S.7.22. Vergadering te Khomadussa

Te Khomadussa in het land van de Sakyas. De Verhevene ging er met zijn nap rond voor aalmoezen. De brahmaanse gezinshoofden waren toen ter vergadering bijeen in de hal en het regende onafgebroken. De Verhevene ging naar de vergaderhal; de brahmaanse gezinshoofden zagen hem aankomen en zeiden dat kaalhoofden en samanas zeker niets begrepen van de in de hal geldende voorschriften.

De Boeddha: "Dat is niet de juiste plek voor raad waar geen goede mensen zijn. En zij die niet de waarheid spreken, zijn niet de goeden. Maar degenen die de waarheid spreken nadat zij begeerte, haat en onwetendheid verwijderd hebben, dat zijn de goeden."

De brahmanen werden lekenvolgelingen.

S.8 = S.VIII = S.I.8. Vangīsathera-Samyutta

Vangisa's uitroeiing van begeerte.[69] 12 suttas.

8.1. Vangisa

8.2. [nibbana]

8.3. Hoogmoed

8.4. Doof de begeerte

8.5. Goed gesproken

8.6. Sāriputta

8.7. de Pavarana ceremonie

8.8. Over Nibbana

8.9. Aññāsi-Kondañña

8.10. Maha Moggallāna

8.11. de Verhevene overtreft allen

8.12. [nibbana]

S.8. Vangīsa-Samyutta

S.8.1. Vangisa

Te Alavi, in het klooster Aggalava-cetiya. De eerwaarde Vangīsa vertoefde er samen met zijn leermeester de eerwaarde Nigrodhakappa. Vangīsa was een nieuweling in de Orde en moest als oppasser in het klooster blijven. Talrijke vrouwen bezochten toen het klooster en begeerte ontstond bij Vangisa. Maar vastberaden en met energie verdreef hij die begeerte.

S.8.2. [nibbana]

In hetzelfde klooster. De eerwaarde Nigrodhakappa ging na de maaltijd altijd in de kloostercel om die pas 's avonds of de volgende dag weer te verlaten. In die tijd kwam er onbehagen bij Vangisa; zijn denken werd door begeerte in de war gebracht. Maar vastberaden verdreef hij die begeerte.

Onbehagen en lust gaf hij op en ook de gedachten aan een leven in huis. Hij koesterde geen enkel verlangen meer naar iets in de wereld. Hij was zonder verlangen, zonder neiging. Elke vorm is vergankelijk. Zonder wensen, zich nergens aan hechtend, hem noemt men een wijze.

S.8.3. Hoogmoed

In hetzelfde klooster. De eerwaarde Vangisa was erg bedreven in discussiëren. Vanwege deze vaardigheid dacht hij meer te zijn dan andere bhikkhus. Maar hij besefte dat hoogmoed niet heilzaam is. En hij gaf de hoogmoed op.

Hoogmoed brengt iemand op het neerwaartse pad, tot zelfs in de hel. Maar de bhikkhu die volmaakt heilig is, geniet roem en geluk. Hij ziet de waarheid en heeft de belemmeringen overwonnen.

S.8.4. Doof de begeerte

Te Savatthi. De eerwaarde Ananda en de eerwaarde Vangisa vertoefden er in het Jetavana-klooster. Beiden gingen op een morgen naar Savatthi om er voedsel te vergaren.[70] De eerwaarde Vangisa werd toen bevangen door begeerte en lust. Zijn denken was erdoor in de war. Hij vroeg daarom aan Ananda hoe hij die begeerte naar zinnelijk genot kon doven. Het antwoord van Ananda luidde: "Door een verkeerde voorstelling van zaken brandt in jou het vuur van begeerte. Vermijdt daarom gedachten die aangenaam zijn en die met begeerte gepaard gaan. Beschouw de wordingen als iets vreemds, als niet tevreden stellend, niet als iets dat tot jezelf behoort. Doof de begeerte; richt je denken geconcentreerd op iets onaangenaams. Wees bezonnen en beoefen gelijkmoedigheid. Oefen je erin van de gedachten los te komen, geef de neiging naar hoogmoed op. Dan zul je in vrede gaan."

[Uit deze raad van de eerwaarde Ananda is op te maken dat hij toen al het niveau van volledige heiligheid moet hebben bereikt].

S.8.5. Goed gesproken

Te Savatthi. De Boeddha sprak er in het Jetavana-klooster tot de monniken. "Iets is goed gesproken, onberispelijk, als het vier eigenschappen heeft, en wel: Iemand spreekt iets goeds, niet iets slechts. Iemand spreekt in overeenkomst met de leer, niet tegen de leer. Hij spreekt iets aangenaams, niet iets onaangenaams. Hij spreekt wat waar is, niet wat verkeerd is."

De eerwaarde Vangisa prees toen de Boeddha en zei: "Men moet datgene zeggen waardoor men zichzelf en anderen niet pijnigt.

Men moet datgene zeggen wat aangenaam is, iets waarover men zich verheugt, zonder op fouten te wijzen. In de waarheid, in de juiste leer zijn de goede lieden vast gegrondvest. Het hoogste van de woorden is het woord vol vrede van de Verhevene om Nibbana te verkrijgen, tot beëindiging van het lijden."[71]

S.8.6. Sariputta

Te Savatthi. De eerwaarde Sariputta verbleef er in het Jetavana-klooster. Hij sprak er de monniken toe en maakte de leer duidelijk zodat iedereen het begreep. De eerwaarde Vangisa prees daarna de eerwaarde Sariputta met de woorden: "De eerwaarde Sariputta heeft diep inzicht en is wijs; hij weet het juiste en het verkeerde pad. Hij preekt in het kort en hij preekt uitvoerig. Als hij spreekt dan verheugen zich de bhikkhus."

S.8.7. de Pavarana ceremonie

Te Savatthi, in het Pubbarama-klooster. De Verhevene vertoefde er op het einde van de regentijd met een groot aantal Arahants op de 15e dag van de maand om de Pavarana ceremonie te houden.[72] De Boeddha vroeg aan de monniken of zij iets op hem hadden aan te merken, of hij met daden of woorden iets verkeerds had gedaan. De eerwaarde Sariputta zei dat hij niets had aan te merken. En de Boeddha had niets aan te merken op Sariputta en ook niet op de andere heilige monniken. Zestig bhikkhus waren meester in de drie wetenschappen; zestig bhikkhus bezaten de zes wonderkrachten; zestig bhikkhus waren op dubbele manier bevrijd; en de overigen waren bevrijd door inzicht. De eerwaarde Vangisa prees daarna de Boeddha.

S.8.8. Over Nibbana

Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er tot een zeer grote menigte monniken over Nibbana. De eerwaarde Vangisa prees toen de Boeddha.

S.8.9. Aññāsi-Kondañña

Te Rajagaha. De eerwaarde Aññāsi-Kondañña, een Arahant, ging naar de Boeddha, viel met zijn hoofd voor de voeten van de Verhevene neer, kuste de voeten van de Verhevene, omarmde ze en verkondigde zijn naam. De eerwaarde Vangisa prees daarna de eerwaarde Kondañña.

S.8.10. Maha Moggallāna

Te Rajagaha. De Verhevene vertoefde er met een groot aantal monniken, allen Arahants. Onder hen was ook de eerwaarde Maha Moggallāna. Deze zag in zijn hart dat allen volmaakte heiligen waren. De eerwaarde Vangisa prees daarom de eerwaarde Maha Moggallāna.

S.8.11. de Verhevene overtreft allen

Te Campa. De Verhevene vertoefde er met 500 bhikkhus, 700 mannelijke en 700 vrouwelijke lekenvolgelingen. Er waren ook vele duizenden devatas (godheden). Maar de Verhevene overtrof hen met zijn stralende schoonheid en roem. De eerwaarde Vangisa prees toen de Boeddha.

S.8.12. [nibbana]

Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De eerwaarde Vangisa had pas de volmaakte heiligheid bereikt. In versvorm prees hij toen de Boeddha.

"Wij zagen de Verlichte, vertrouwen ontstond in ons. Nadat ik zijn leer vernomen had, trad ik in de Orde in. Waarlijk, tot zegen van velen heeft de Wijze de hoogste Verlichting bereikt. In de nabijheid van de Boeddha heb ik de drie wetenschappen begrepen, het voorschrift van de Boeddha uitgevoerd. Ik ken mijn vroegere vormen van bestaan, het hemelse oog is gezuiverd. Ik beheers de drie wetenschappen, kan wonderen doen en ken de gedachten van anderen."

S.9 = S.IX = S.I.9. Vana-Samyutta

Bos-godheden leiden onontwikkelde monniken op het juiste pad.[73] 14 suttas.

9.1. Afzondering in het bos

9.2. Uit mededogen

9.3. Kassapagotta

9.4. bhikkhus leven zonder vaste woonplaats

9.5. Ānanda

9.6. Anuruddha

9.7. Nāgadatta

9.8. Uit medelijden

9.9. Uit medelijden

9.10. [nibbana]

9.11. uit mededogen

9.12. 's Middags

9.13. Hoogmoedige bhikkhus

9.14. De lotusbloem

S.9. Vana-Samyutta

S.9.1. Afzondering in het bos

In het land Kosala. Een bhikkhu leefde er in een bos en koesterde onheilzame wereldse gedachten. De godheid die in dat bos woonde, ging toen uit mededogen naar die bhikhu toe. Zij sprak tot hem dat hij naar het bos was gekomen om in afzondering te leven. Maar zijn gemoed zwierf nog naar buiten. Onlust en begeerte moest hij opgeven om gelukkig te zijn. Hij moest bezonnen zijn, opdat zinnelijke lust hem niet meesleurde naar het neerwaartse pad.

De bhikkhu kwam na die woorden weer tot juiste overweging.

S.9.2. Uit mededogen

In het land Kosala. Een bhikkhu vertoefde er in een bos en sliep in op de plek waar hij overdag verbleef. Een godheid die in dat bos woonde, ging uit mededogen naar die bhikkhu toe en vroeg hem waarom hij daar lag en sliep. De slaap had geen nut voor hem. Alleen zieke mensen slapen overdag. Uit vertrouwen was hij in de Orde ingetreden. Dat vertrouwen moest hij koesteren.

Onzeker zijn de zinnelijke genietingen. Wie van de boeien bevrijd is, hecht aan niets meer. Door terzijde leggen van wens en begeerte, door overwinning van onwetendheid, is zijn inzicht gezuiverd.

S.9.3. Kassapagotta

In het land Kosala. De eerwaarde Kassapagotta verbleef er in een bos. Hij vermaande er een jager. De in het bos wonende godheid had mededogen met de eerwaarde Kassapagotta en wenste zijn heil. Daarom ging zij naar hem toe en zei: "Een bhikkhu die een onverstandige harteloze jager vermaant op de verkeerde tijd, is dwaas. De jager begrijpt het niet. Wanneer de leer gepreekt wordt, begrijpt hij de zin ervan niet. Hij bezit het vermogen ervoor niet."

De bhikkhu kwam toen weer tot juiste overweging.

S.9.4. bhikkhus leven zonder vaste woonplaats

In het land Kosala. Veel bhikkhus verbleven er in een bos. Na afloop van de regentijd gingen zij weer op pad. De godheid die in het bos woonden, zag de bhikkhus niet meer en klagend vroeg zij zich af waar de bhikkhus heengegaan waren. Een andere godheid zei toen tot haar dat de meesten van hen naar Magadha gegaan waren en enigen naar het gebied van de Vajji. De bhikkhus leefden zonder vaste woonplaats.

S.9.5. Ananda

In het land Kosala. De eerwaarde Ananda verbleef er in een bos. In die tijd was hij echter veel te veel bezig met het troosten van leken. De in het bos wonende godheid ging uit medelijden naar Ananda en zei hem dat hij energiek naar Nibbana moest streven.

Toen kwam de eerwaarde Ananda, door de godheid aangespoord, weer tot juiste overweging.[74]

(Hij verkeerde zoveel met leken dat voor meditatie geen tijd meer overbleef)

S.9.6. Anuruddha

In het land Kosala. De eerwaarde Anuruddha verbleef er in een bos. De godheid Jalini uit de hemel van de Drieëndertig Goden was in een vroeger bestaan de vrouw van de eerwaarde Anuruddha geweest. Zij ging naar de eerwaarde Anuruddha toe en zei dat hij moest denken aan de Drieëndertig Goden. Daar kon hij leven omgeven door hemelse meisjes.

Anuruddha antwoordde dat hemelse meisjes ongelukkig zijn omdat haar lichaam vergankelijk is. En ook de wezens die naar hemelse meisjes verlangen, zijn ongelukkig. Want alle formaties zijn veranderlijk en vergankelijk. De opheffing van het verlangen is rijk aan zegen. Er was geen nieuw leven meer in een godenwereld voor de eerwaarde Anuruddha. Geen enkele wedergeboorte meer voor hem.

S.9.7. Nagadatta

In het land Kosala. De eerwaarde Nagadatta verbleef er in een bos. Het was zijn gewoonte veel te vroeg naar het dorp te gaan en veel te laat terug te keren [zodat voor meditatie geen tijd meer overbleef]. De godheid die in het bos woonde, ging uit medelijden naar de eerwaarde Nagadatta toe en zei dat hij veel te veel tijd doorbracht bij de leken. Hij kon wel eens in de macht van de boze geraken. De eerwaarde Nagadatta kwam toen weer tot juiste overwegingen.

S.9.8. Uit medelijden

In het land Kosala. Een bhikkhu verbleef er in een bos. Hij had met een gezin heel lang vertrouwde omgang. De in het bos wonende godheid had medelijden met de bhikkhu en wenste zijn heil. In de gedaante van de vrouw van dat gezin ging zij naar de bhikkhu toe en zei dat de mensen in het dorp over hem en haar praatten.

De bhikkhu [die een Arahant was] zei: "Veel woorden zijn onaangenaam, maar de asceet moet ze verdragen. Hij wordt er immers niet door verontreinigd.”

S.9.9. Uit medelijden

Te Vesali. Een bhikkhu uit de stam van de Vajji verbleef er in een bos. Te Vesali was toen een feest dat de hele nacht duurde. De bhikkhu hoorde de muziek van strijkinstrumenten en pauken. Hij werd bedroefd en zei dat hij eenzaam in het bos vertoefde en dat er in een dergelijke nacht niemand was die er erbarmelijker was dan hij. De in het bos wonende godheid ging uit medelijden naar de bhikkhu toen en zei dat velen hem benijdden omdat hij eenzaam in het bos vertoefde.

De bhikkhu kwam na die woorden weer tot juiste overweging.[75]

S.9.10. [nibbana]

In het land Kosala. Een bhikkhu verbleef er in een bos. Vroeger reciteerde hij urenlang de heilige teksten. Maar nu trok hij zich zwijgend in zich terug, zonder iets te doen. De in het bos wonende godheid ging naar de bhikkhu toen en vroeg hem waarom hij de leerrreden niet meer reciteerde. Want als men de ware leer hoort, verkrijgt men vertrouwen in en welgevallen aan de leer. En al in dit leven wordt men geprezen.

De bhikkhu: "Vroeger had ik verlangen naar de woorden van de waarheid, maar nu is begeerteloosheid bereikt."

(Hij had de volmaakte heiligheid bereikt. Het was voor hem niet meer belangrijk de teksten te reciteren).

S.9.11. uit mededogen

In het land Kosala. Een bhikkhu verbleef er in een bos. Hij had slechte gedachten, gedachten van zinnelijke lust, van boosheid en gewelddadigheid. De in dat bos wonende godheid ging uit mededogen naar die bhikkhu toe en zei dat hij niet goed overwogen had. Daarom was hij vol van slechte gedachten. Zij vroeg hem die gedachten op te geven en na te denken over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha. Hij moest de deugdzaamheid niet opgeven. Hij zou dan zaligheid, geluk en vreugde krijgen. En dan kon hij aan het lijden een einde maken.

Na die woorden van de godheid kwam de bhikkhu weer tot juist overwegen.

S.9.12. 's Middags

In het land Kosala. Een bhikkhu verbleef er in een bos. De in dat bos wonende godheid ging naar hem toe en zei: "'s Middags zitten de vogels in de takken, de wijde wildernis ruist en ik word bang."

De bhikkhu: " 's Middags ruist de wijde wildernis; en gelukzaligheid overkomt mij."[76]

       

S.9.13. Hoogmoedige bhikkhus

In het land Kosala. Talrijke bhikkhus verbleven er in een bos. Zij waren hoogmoedig en maakten veel lawaai; zij praatten veel, waren vergeetachtig, onbezonnen, niet geconcentreerd, verstrooid en onbeteugeld. De in dat bos wonende godheid ging uit mededogen naar die bhikkhus toe en zei: "Vroeger waren de bhikkhus, de leerlingen van de Verhevene, genoegzaam. Zonder begeerte gingen zij op weg voor aalmoezen. Omdat zij de vergankelijkheid van de wereld hadden ingezien, maakten zij aan het lijden een einde.

Maar veranderd in onverzadigbare mensen liggen zij nu daar, steeds weer etend, geboeid aan het huiselijke goed van anderen. Uitgestoten zijn zij die onverschillig zijn.

Slechts enkelen streven onvermoeibaar; zij zijn het waard eerbiedig gegroet te worden."

Na deze woorden van de godheid kwamen de bhikkhus weer tot juiste overweging.

S.9.14. De lotusbloem

In het land Kosala. Een bhikkhu verbleef er in een bos en nam er na de maaltijd een bad in een lotusvijver en rook aan een lotusbloem. De in dat bos wonende godheid ging uit mededogen naar hem toe en zei: "Als je aan een bloem ruikt die je niet gegeven is, dan ben je een dief van de geur."[77]

De bhikkhu: "Ik neem die bloem niet en ruik van verre. Waarom word ik dan een dief genoemd?

De godheid: "Iemand die bevuild is, voor hem geldt mijn woord niet. Maar voor iemand die smetvrij is, die steeds naar het zuivere op zoek is, voor hem is een heel kleine zonde, zo groot als de punt van een haar, zoveel als een grote wolk."

De bhikkhu: "Waarschuw me weer, uit mededogen, als je nog eens zoiets ziet."

De godheid: "Bhikkhu, je moet zelf weten hoe je tot een gelukkig bestaan komt."

S.10 = S.X = S.I.10. Yakkha-Samyutta

De ontmoeting van demonen met de Boeddha en met nonnen.[78] 12 suttas.

10.1. de yakkha Indaka

10.2. De yakkha met naam Sakka

10.3. de yakkha Sūciloma

10.4. de yakkha Manibhadda

10.5. Sanu bezeten door een yakkha

10.6. Een yakkhini luistert naar recitaties

10.7. Een yakkhini luistert naar de leer

10.8. [nibbana]

10.9. Een yakkha spoort de mensen aan

10.10. Een yakkha prijst een lekenvolgeling

10.11. Een yakkha prijst een lekenvolgeling

10.12.Wat is het beste bezit?

S.10 Yakkha-Samyutta

S.10.1. de yakkha Indaka

Te Rajagaha. De Verhevene vertoefde er op de berg Indakuta in de woning van de yakkha Indaka. De Verhevene onderwees de yakkha dat de mens eerst als foetus in de moederschoot ontstaat en dat het voedsel van de moeder ook voedsel is voor de foetus.

S.10.2. De yakkha met naam Sakka

Te Rajagaha. De Verhevene vertoefde er op de berg Gijjhakuta. De yakkha met naam Sakka ging naar de Boeddha toe en zei dat de Boeddha van alle boeien vrij was en dat het niet juist was dat hij iemand anders onderwees.

De Verhevene zei dat wanneer hij iemand anders uit mededogen onderwees, hij daardoor niet aan de ander geboeid werd.

S.10.3. de yakkha Sūciloma

Te Gaya. De Verhevene verbleef er in de woning van de yakkha Sūciloma. Deze vroeg aan de Verhevene of hij bang was voor hem. De Boeddha antwoordde dat hij niet bang was. De yakkha vroeg toen: “Waar hebben begeerte en haat hun oorsprong? Waaruit zijn onlust, lust, vrees ontstaan? Vanwaar zijn de gedachten ontstaan?”

De Verhevene: “Begeerte en haat hebben hier hun oorsprong. Onlust, lust, vrees zijn hier ontstaan. Gedachten zijn hier ontstaan. Uit begeerte zijn ze voortgekomen, in het eigen ik ontstaan. In groot aantal hechten zij aan de zinnelijke genietingen. Maar degenen die weten waar ze hun oorsprong hebben, die verdrijven ze. Zij overschrijden de rivier die moeilijk te overschrijden is, om niet meer wedergeboren te worden.[79]

S.10.4. de yakkha Manibhadda

In het land Magadha. De Verhevene verbleef er in de woning van de yakkha Manibhadda. De yakkha zei dat de bezonnene niet vrij van vijandschap wordt.

De Boeddha: “Degene wiens gemoed steeds, dag en nacht, zich verheugt over niet-kwetsen, die heeft liefdevolle vriendelijkheid jegens alle wezens, hij heeft geen vijandschap tegen iemand.”

S.10.5. Sanu bezeten door een yakkha

Te Savatthi. Sanu, de zoon van een lekenvolgelinge van de Boeddha was er door een yakkha bezeten. [Sanu was een novice die het kloosterleven wilde opzeggen]. Zijn moeder zei klagend dat monniken niet door yakkhas lastig gevallen worden. Maar nu viel een yakkha haar zoon lastig.

De yakkha die bezit van Sanu had genomen, zei: “Inderdaad, yakkhas vallen monniken niet lastig. Zeg aan Sanu dat hij geen onheilzame daden moet verrichten, noch openlijk noch in het geheim. Want dan is er geen bevrijding van lijden.” [De yakkha had geen bezit van hem genomen om hem te kwellen, maar om hem weer op het juiste pad te brengen]

Sanu werd wakker en vroeg waarom zijn moeder weende. Zij zei dat zij huilde omdat hij weer als leek wilde leven. Eerst was hij uit de brand, nu wilde hij weer verbranden.[80]

S.10.6. Een yakkhini luistert naar recitaties

Te Savatthi. De eerwaarde Anuruddha vertoefde er in het Jetavana klooster. Heel vroeg in de morgen reciteerde hij heilige teksten. Een yakkhini zei toen tot haar zoontje dat hij stil moest zijn. Als zij de woorden begrepen die gereciteerd werden en ernaar leefden, dan kon dat tot hun heil en zegen strekken. Als zij andere wezens niet meer doodden en geen leugens meer vertelden, als zij deugdzaam leefden, dan zouden zij van het bestaan als demon bevrijd kunnen worden.

S.10.7. Een yakkhini luistert naar de leer

Te Savatthi. De Verhevene vertoefde er in het Jetavana klooster. Hij onderwees er de bhikkhus met een leerrede over Nibbana. Een yakkhini zei toen aan haar zoon dat hij stil moest zijn. Zij wilde naar de leerrede luisteren want zij had welbehagen gevonden aan de ware leer. Het navolgen ervan leidde naar de bevrijding van lijden.

Haar zoon zei toen dat het luisteren naar de ware leer gelukkig maakt. Omdat zij de ware leer niet begrepen, leefden zij nu vol lijden.

De yakkhini was blij met haar wijze zoon.

S.10.8. [nibbana]

Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in het Sita-bos. Anathapindika was toen naar Rajagaha gekomen voor zaken. Hij hoorde dat de Boeddha er vertoefde en wilde de Verhevene graag ontmoeten. 's Morgens vroeg ging hij naar het Sita-bos. Maar demonen hielden de poort gesloten. Het werd erg duister en Anathapindika werd bang. Hij wilde weer omkeren.

De yakkha Sīvaka zei toen dat hij niet terug moest gaan maar dat het heel veel waard was om naar de Boeddha te gaan. De duisternis verdween en Anathapindika kalmeerde. Dit gebeurde een tweede en een derde keer. En Anathapindika ging naar het Sita-bos.

De Verhevene zag hem in de verte aankomen. Hij ging op een voor hem gereed gemaakte zitplaats neerzitten en vroeg Anathapindika naderbij te komen. De Boeddha sprak hem aan met zijn eigen naam: Sudatta.[81] Anathapindika viel met zijn hoofd neer aan de voeten van de Boeddha en vroeg of hij goed geslapen had.

De Boeddha: “De Brahmaan die in Nibbana intrad, rust steeds werkelijk goed; hij die niet kleeft aan zinnelijke genietingen, koel geworden, zonder levensgoederen. Nadat alle begeerten zijn afgesneden en de pijn van het gemoed terzijde is gelegd, rust de tot vrede gekomene goed, hij die de vrede van het gemoed bereikt heeft.”[82]

S.10.9. Een yakkha spoort de mensen aan

Te Rajagaha. De Verhevene vertoefde er in een bamboebos. De bhikkhuni Sukkā preekte er de leer. Een yakkha die de bhikkhuni gelovig toegedaan was, ging toen in Rajagaha rond en zei dat de mensen er niet aandachtig naar de bhikkhuni luisterden nu deze de weg naar onsterfelijkheid predikte. Men kon er niet genoeg van krijgen naar die leer te luisteren.

[m.a.w. hij spoorde de mensen aan om naar de bhikkhuni te gaan en er te luisteren naar de gave van de leer].

S.10.10. Een yakkha prijst een lekenvolgeling

Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos. Een lekenvolgeling gaf toen voedsel aan de bhikkhuni Sukkha. Een yakkha ging in Rajagaha rond en zei dat de lekenvolgeling veel verdienste had verworven door zijn gave aan de bhikkhuni Sukka, tot bevrijding van alle boeien.

S.10.11. Een yakkha prijst een lekenvolgeling

Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos. Een lekenvolgeling gaf aan de bhikkhuni Cira voedsel. Een yakkha ging toen in Rajagaha rond en zei dat de lekenvolgeling veel verdienste had verworven met die gave aan de bhikkhuni Cira, tot bevrijding van alle boeien.

S.10.12. Wat is het beste bezit?

Te Alavi. De Verhevene vertoefde er in de woning van de yakkha Ālavaka. De yakkha vroeg aan de Verhevene naar buiten te gaan. De Verhevene ging naar buiten. De yakkha vroeg hem toen weer naar binnen te gaan. De Verhevene ging naar binnen. Een tweede en een derde keer gebeurde dat zo. Toen de yakkha voor de vierde keer vroeg dat de Verhevene naar buiten moest gaan, zei deze dat hij niet naar buiten ging. De yakkha zou maar doen wat hij moest doen. De yakkha stelde toen enkele vragen aan de Boeddha.

Yakkha: “Wat is het beste bezit van een man? Wat brengt hem, juist uitgevoerd, geluk? Wat is het zoetste genot en hoe moet men leven zodat men dat het beste leven noemt?”

De Verhevene: “Vertrouwen is het beste bezit van de man; de goede leer brengt geluk als ze juist wordt uitgevoerd. De waarheid is het zoetste genot. Met inzicht moet men leven zodat men dat het beste leven noemt.”

De yakkha: “Hoe steekt men de vloed over en hoe de oceaan? Hoe komt men over het lijden heen? Hoe wordt men gezuiverd?”

De Boeddha: “Door vertrouwen steekt men de vloed over; door onvermoeibaarheid de oceaan. Door energie komt men over het lijden heen. Door inzicht wordt men gezuiverd.”

De yakkha: “Hoe krijgt men inzicht? Hoe vindt men rijkdom? Hoe krijgt men roem? Hoe bindt men de vrienden aan zich? Hoe lijdt men geen verdriet nadat men uit deze wereld naar een andere is heengegaan?”

De Boeddha: “ Wie vertrouwen heeft in de goede leer van de Volmaakte tot verkrijgen van Nibbana, die bereikt door bereidwillig luisteren hoger inzicht wanneer hij onvermoeibaar is en vol begrip. Wie doet wat gepast is, plichten op zich neemt, de arbeidzame vindt rijkdom. Door waarachtigheid bereikt men roem. Wie geeft die boeit de vrienden aan zich. Wie de eigenschappen waarachtigheid, zelfbeheersing, vastbeslotenheid en ontzegging bezit, die lijdt geen verdriet als hij is heengegaan naar een andere wereld.

Je kunt andere samanas en brahmanen vragen of er iets hogers is dan die vier eigenschappen.”

De yakkha: “Waarom zou ik anderen vragen. Ik weet nu wat het heil is in de andere wereld. Tot mijn heil is de Boeddha naar mijn woning hier gekomen. Ik weet nu welke rijke vrucht een gave heeft. Ik zal rondtrekken, de Verhevene eren en de heerlijkheid van de ware leer.”[83]

S.11 = S.XI = S.I.11. Sakka-Samyutta

De Boeddha somt de eigenschappen op van Sakka, de koning der goden.[84] 25 suttas.

11.1. strijd tussen goden en demonen [nibbana]

11.2. strijd tussen goden en demonen [nibbana]

11.3. De vaandelbescherming

11.4-5. Verdraagzaamheid

11.6. de jonge vogels

11.7. geen letsel

11.8. Verdraagzaamheid

11.9. De geur van gewijde wijzen

11.10. De demonenvorst Sambara 

11.11. Sakka en de geloften

11.12. Sakka

11.13. Sakka

11.14. De arme man

11.15. bekoorlijk

11.16. Verwerven van verdienste

11.17. Huldiging van de Verhevene

11.18. Huldiging door Sakka

11.19. Verering door Sakka

11.20. Verering door Sakka 

11.21. Toorn

11.22. Toorn

11.23. de demonenvorst Vepacitti

11.24. Een fout inzien

11.25. Toorn   

   

S.11 Sakka-Samyutta

Pathama vagga – Eerste deel

S.11.1. strijd tussen goden en demonen [nibbana]

Te Savatthi. De Verhevene sprak er tot de monniken over de strijd tussen goden en demonen. In die strijd sprak Sakka, de koning der goden, tot de godheid Suvira dat hij de demonen moest tegenhouden. Maar Suvira verzuimde dat te doen. Dit gebeurde een tweede en een derde keer. Sakka zei toen aan Suvira dat hij hem daarheen moest brengen waar men niets-doende tot hoogste geluk komt. Suvira vroeg waar dat was en Sakka antwoordde dat iemand die vrij is van handelen en die nergens meer aan hecht, op weg is naar Nibbana.

De Boeddha zei verder dat de monniken in de Orde zullen schitteren wanneer zij zich inspannen om te verkrijgen wat nog niet verkregen is, om te verwerkelijken wat nog niet verwerkelijkt is.

S.11.2. strijd tussen goden en demonen [nibbana]

Deze leerrede is gelijk aan de vorige. Alleen is de naam Suvira er vervangen door Susima.

S.11.3. De vaandelbescherming

Te Savatthi in het Jetavana klooster. De Boeddha sprak er tot de monniken. “Monniken, eens was er een oorlog tussen de devas en de asuras. Toen richtte Sakka, koning van de goden, zich tot de devas van de Tavatimsa-hemel met de volgende woorden: ‘Devas, als er angst of vrees of ontzetting bij jullie ontstaat, ziet dan op naar mijn eigen vaandel of naar het vaandel van Pajapati of naar dat van Varuna.’

Welnu, monniken, die goden zijn zelf niet vrij van angst, want zij zijn nog onderhevig aan begeerte, afkeer en illusie. Indien angst of vrees of ontzetting bij jullie ontstaat, dan moeten jullie allereerst aan mij denken, en wel aldus:

‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

Monniken, als jullie aan mij denken, verdwijnt elke angst of vrees of paniek die mogelijk bij jullie ontstaat. En wat is de reden hiervoor? – Monniken, de Verhevene die heilig is, volkomen verlicht, is vrij van begeerte, vrij van afkeer, is vrij van onwetendheid en is niet onderhevig aan vrees, paniek, angst of vlucht.

En indien jullie niet aan mij denken, denkt dan aan de leer, aldus:

‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene; hier en nu op juistheid te controleren; met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt ieder uit om alles zelf te testen; ze leidt naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’

Monniken, als jullie aan de leer denken, verdwijnt elke angst of vrees of paniek die mogelijk bij jullie ontstaat. En wat is de reden hiervoor? – Monniken, de Verhevene die heilig is, volkomen verlicht, is vrij van begeerte, vrij van afkeer, is vrij van onwetendheid en is niet onderhevig aan vrees, paniek, angst of vlucht.

En indien jullie niet aan de leer denken, denkt dan aan de Orde, aldus:

‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen – is offergaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.’

Monniken, als jullie aan de Orde denken, verdwijnt elke angst of vrees of paniek die mogelijk bij jullie ontstaat. En wat is de reden hiervoor? – Monniken, de Verhevene die heilig is, volkomen verlicht, is vrij van begeerte, vrij van afkeer, is vrij van onwetendheid en is niet onderhevig aan vrees, paniek, angst of vlucht.”

Zo sprak de Gezegende. En hij vatte deze leerrede nog eens samen met de woorden:

“Als u de Boeddha voor uw geest roept,

zal er helemaal geen vrees voor u zijn.

En als u niet aan de Boeddha denkt,

denkt dan aan de leer die goed verkondigd is

en die naar nibbāna leidt.

En als u niet aan de leer denkt,

denkt dan aan de Orde, dat prachtige veld

van verdienste voor allen.

Diegenen die de verheven Boeddha,

de edele leer en de Ariyasangha

zich voor de geest roepen,

zal geen angst noch vrees doen beven.”

S.11.4-5. Verdraagzaamheid        

Er is niets hoger dan verdraagzaamheid. De hoogste zegen voor de goede mens is wanneer hij die sterk is, iets verdraagt van een zwakkere. Diegene wint de zware strijd die boosheid niet terugkaatst. Hij werkt voor beiden, voor zichzelf en voor de ander, wanneer hij rustig blijft. De dwazen houden hem voor zwak.

S.11.6. de jonge vogels

Te Savatthi. De Verhevene vertelde er over een oorlog tussen de goden en de demonen. De demonen waren aan de winnende hand en de goden namen de vlucht. Sakka zei toen tegen zijn wagenmenner dat deze moest oppassen en met de wagen niet de jonge vogels in een boom moest storen. Liever wilde hij zijn leven opofferen dan het nest te vernietigen. Daarop keerde de wagenmenner de wagen. De demonen dachten dat Sakka weer wilde aanvallen en zij sloegen op de vlucht. Door zijn rechtvaardigheid werd Sakka de overwinnaar.

S.11.7. geen letsel

Te Savatthi. De Verhevene vertelde er dat bij Sakka de volgende gedachte ontstond: "Ook als iemand mijn tegenstander is, zal ik hem (of haar) geen letsel toebrengen."

Vepacitti de demonenvorst merkte die gedachte van Sakka en ging naar hem toe. Sakka zei tot de demonenvorst: "Halt, je bent gevangen."

De demonenvorst: "Wat je zojuist hebt gedacht, moet je niet opgeven."

Sakka vroeg toen dat de demonenvorst hem geen kwaad zou doen.

De demonenvorst: "De zonde van liegen en van het beschimpen van edelen, de zonde van verraad en van ondankbaarheid, aan die zonden raakt de zonde wie jou kwaad toevoegt."

S.11.8.  Verdraagzaamheid

Te Savatthi. De demonenvorst Verocana en Sakka, de koning der goden, gingen naar de Boeddha. De demonenvorst en Sakka spraken toen erover dat de mens zich moet inspannen totdat het doel bereikt is.

Sakka zei daarop: "De mens moet zich inspannen tot het doel bereikt is. Iets hogers dan geduld, verdraagzaamheid bestaat er niet."

S.11.9. De geur van gewijde wijzen

Te Savatthi. De Verhevene vertelde dat vroeger veel deugdzame wijzen in vrede in het bos vertoefden. Sakka, de koning van de goden, en de demonenvorst Vepacitti gingen naar die wijzen toe. De demonenvorst liep niet ver van de wijzen aan hen voorbij (zonder hen te groeten). Sakka ging van een andere kant naar de wijzen toe en groette hen eerbiedig.

De wijzen zeiden aan Sakka dat de geur van gewijde wijzen (voor goden) onrein is. Zij vroegen hem om te keren.

Sakka: "De geur van gewijde wijzen is als een bloemenkrans op het hoofd. Daarnaar verlangen wij. De goden hebben er geen onlief gevoel."

S.11.10. De demonenvorst Sambara

Te Savatthi. De Verhevene vertelde er dat vroeger veel deugdzame wijzen in vrede aan de oever van de zee vertoefden. In die tijd was een oorlog tussen de goden en de demonen op komst.

De wijzen dachten eraan dat de goden vroom zijn en de demonen niet. Die demonen konden een gevaar voor hen worden. Daarom gingen zij naar de demonenvorst Sambara en vroegen hem om bevestiging van zekerheid. Sambara zei dat er voor de wijzen geen zekerheid was omdat zij Sakka dienden. Hij kon hun gevaar aanbieden.

De wijzen zeiden dat het gevaar van Sambara eindeloos is. Wie goed doet, goed ontmoet; wie kwaad doet, kwaad ontmoet. Het zaad dat Sambara had gezaaid, daarvan zou hij de vruchten oogsten.

De wijzen verdwenen snel en keerden terug in de loofhutten aan de oever van de zee.

De demonenvorst Sambara schrok drie keer in die nacht wakker.

S.11.11.  Sakka en de geloften

Te Savatthi. De Verhevene vertelde er dat Sakka vroeger, toen hij een mens was, zeven geloften had aangenomen en vervuld. Daarom werd hij als Sakka, koning der goden, wedergeboren.

Die zeven geloften zijn:

Een goed mens noemen de Tavatimsa goden degene die vader en moeder ondersteunt, die de oudsten in de familie hoog vereert, die zachtmoedig is en vriendelijk spreekt, die lasterpraat vermijdt, die zich inspant om de gierigheid te onderdrukken, en die de toorn overwint.

       

S.11.12.  Sakka

Te Savatthi. De Verhevene vertelde er dat Sakka vroeger als mens een brahmaan was met naam Magha. Daarom heet hij Maghavan. Als mens gaf hij veel aalmoezen. Daarom heet hij Purindada. Als mens gaf hij de aalmoezen op de juiste manier. Daarom heet hij Sakka. Hij schonk boerderijen. Daarom heet hij Vasava. Hij overdenkt in één ogenblik duizend dingen. Daarom heet hij Sahassakkha. Hij had als echtgenote de demonendochter Suja. Daarom heet hij Sujampati. Bij de Tavatimsa-goden oefende hij de heerschappij uit, de waarde van koning. Daarom heet hij koning van de goden. Vroeger zijn door hem zeven geloften aangenomen (zie S.11.11). Door het vervullen ervan kreeg hij de waarde van Sakka.

S.11.13. Sakka

Te Vesali. De Licchavi Mahali ging naar de Boeddha toe, groette hem eerbiedig en vroeg of de Verhevene Sakka had gezien.

De Boeddha bevestigde dat hij Sakka had gezien en dat hij wist waarom Sakka koning van de goden was geworden.

(verder gelijk aan S.11.12)

S.11.14. De arme man

Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos en vertelde er dat te Rajagaha vroeger een arme man leefde. Deze vatte vertrouwen in de leer van de Verhevene, nam de geboden van zedelijke discipline aan, nam het onderricht aan, nam vrijgevigheid aan, nam inzicht aan. Na de dood werd hij wedergeboren in de hemelse wereld van de Tavatimsa-goden. Hij overtrof er de andere goden aan schoonheid en heerlijkheid. De Tavatimsa-goden waren verontwaardigd dat iemand die vroeger als mens arm en ongelukkig was geweest, nu de andere goden overtrof aan schoonheid en heerlijkheid.

Sakka zei toen dat de nieuwe god vroeger de leer van de Boeddha had aangenomen, de geboden van zedelijke discipline had aangenomen, onderricht had aangenomen, vrijgevigheid had uitgeoefend, inzicht had aangenomen. Om die redenen was hij in de hemel van de Tavatimsa-goden wedergeboren met zo'n heerlijkheid. En verder zei Sakka:

“Wie rotsvast, stevig gegrondvest vertrouwen in de Tathagata heeft, en wie de mooie zedelijke discipline oefent, die aan de edelen dierbaar is en door hen geprezen wordt, en wie vreugdevol vertrouwen heeft tot de gemeenschap en de juiste mening heeft, die persoon noemt men niet arm. Zijn leven is niet tevergeefs.”

S.11.15. bekoorlijk

Te Savatthi. Sakka, de koning der goden, ging naar de Verhevene in het Jetavana klooster. Hij groette de Verhevene eerbiedig en vroeg wat een bekoorlijk stuk land was.

De Boeddha: "Heiligdommen in park of bos, mooie badplaatsen, ze zijn niet een zestiende waard van de plek waar Volmaakten wonen, in dorp of bos, in laagland of hoogland."

S.11.16. Verwerven van verdienste

Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er op de berg Gijjhakūta. Sakka ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en vroeg aan wie de mensen die verdiensten willen verwerven, gaven moeten geven zodat het rijke vrucht draagt.

De Verhevene: "De vier die zich op het pad bevinden, de vier die de vrucht ervan genieten, de oprechte gemeenschap, die voorzien is van inzicht en zedelijke discipline, degenen die offeren, de levende wezens die verdienste willen verwerven, deze verdienstelijke daad is als een substraat voor een beter bestaan. Geef aan de gemeenschap zodat het rijke vrucht draagt."

S.11.17. Huldiging van de Verhevene

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster in eenzame meditatie. Sakka, de koning der goden, en Brahma Sahampati gingen naar de plaats waar de Verhevene zich bevond en bleven er aan de deurstijl staan.

Sakka zei toen aan de Boeddha: "Sta op, held, overwinnaar in de strijd. U hebt de last afgegooid. U, zonder schuld, beweegt u vrij in de wereld. Uw denken is volledig losgemaakt (en helder als de volle maan)."

Brahma Sahampati zei toen: "De Tathagata moet als volgt gehuldigd worden: Sta op, held, overwinnaar in de strijd. Gij, leider van de karavaan, zonder schuld, beweegt u vrij in de wereld. De Verhevene moet de ware leer verkondigen; er zijn wezens die ze begrijpen."        

S.11.18. Huldiging door Sakka

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster en sprak er tot de monniken over Sakka, de koning der goden. Eens vereerde Sakka de vier windrichtingen en de tussenliggende richtingen. Gezegd werd toen dat hem de kenners van de drie wetenschappen vereerden en alle edellieden op aarde, de Vier Grote Koningen en de goden van de Drieëndertig. Gevraagd werd wie door Sakka vereerd werd.

Sakka: "Ik huldig degenen die met zedelijke discipline zijn voorzien, die lang geestelijke concentratie hebben beoefend, die op volmaakte manier zich van de wereld hebben afgekeerd, met het heilige leven als doel. De gezinshoofden die verdienstelijke daden verrichten, de deugdzame leken, die in vroomheid hun vrouw onderhouden."

S.11.19. Verering door Sakka

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster. Hij vertelde er dat Sakka eens uit zijn paleis afdaalde en de Boeddha vereerde. En wel omdat de Boeddha de volmaakt Verlichte is in deze wereld; hij is de meester die de naam van het hoogste draagt. De volmaakten bij wie begeerte en haat en onwetendheid verdwenen zijn, bij wie de wereldse invloeden vernietigd zijn, zij worden door Sakka vereerd. Ook worden door Sakka vereerd degenen die na opheffing van begeerte en haat, na overwinning van onwetendheid nog in de voorbereiding zich verheugen over de afname (van de wereldse invloeden) en die zich onvermoeibaar oefenen.

S.11.20. Verering door Sakka

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster. Hij vertelde er dat Sakka eens uit zijn paleis afdaalde en met samengevoegde handen de gemeenschap van de bhikkhus vereerde. Sakka zei toen: "Degenen zonder huis gaan huns weegs wanneer zij het dorp verlaten, zonder iets in het oog te houden. Zij verzamelen niet in schuur of kruik of korf. Wat door anderen is klaargemaakt, nemen zij aan; en zij leven daarvan, plichtgetrouw. Zij bidden vrome spreuken, standvastig, zwijgzaam, gelaten. Zij zijn niet vijand van hun vijanden, maar vriendelijk zijn zij jegens de gewelddadigen."

S.11.21. Toorn

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster. Sakka ging naar hem toe, groette hem eerbiedig en vroeg wat men moet afsnijden om gelukkig te leven, om geen verdriet te hebben. Wat was het enige waarvan de Boeddha de vernietiging toestond?

De Boeddha gaf ten antwoord: “De toorn moet men afsnijden om gelukkig te leven, om geen zorgen te hebben. De vernietiging van de toorn wordt door de edelen geprezen. Want als men de toorn heeft afgesneden lijdt men geen zorgen meer.”

S.11.22.  Toorn

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster en vertelde er over een lelijke, kreupele yakkha die op de troon van Sakka was gaan zitten. De Tavatimsa goden werden er boos over en zeiden dat het onpassend was wat die yakkha deed. Maar hoe langer de Tavatimsa goden boos waren, des te mooier werd de yakkha. Het was beslist een toorn-etende yakkha. De Tavatimsa goden vertelden het aan Sakka.

Sakka ging naar de yakkha toe en noemde drie keer zijn naam. De yakkha werd toen steeds lelijker en verdween. Sakka zei toen tot de Tavatimsa goden: "Mijn denken wordt niet gemakkelijk verstoord. Door de wervel van de toorn ben ik niet gemakkelijk te vatten. De toorn heeft in mij geen houvast. Als ik boos ben, dan gebruik ik geen barse taal; en ik poch niet met mijn eigenschappen. Ik houd mezelf in bedwang en let op mijn eigen welzijn."

       

[Het kwaad moet niet door woede maar door goedheid bestreden worden.]

S.11.23. de demonenvorst Vepacitti

Te Savatthi. De Verhevene vertelde er dat de demonenvorst Vepacitti eens zwaar ziek was [volgens het commentaar door een vloek van wijzen]. Sakka, de koning der goden, ging toen bij hem op ziekenbezoek.[85] De demonenvorst groette Sakka en Sakka vroeg of de demonenvorst hem de Sambara-betovering kon meedelen. De demonenvorst vroeg eerst de demonen die weigerden de Sambara-betovering mee te delen.[86]

De demonenvorst zei toen aan Sakka dat ook de betovering (vloek) in de hel komt.

       

S.11.24. Een fout inzien

Te Savatthi. Twee bhikkhus twistten over iets. De ene bhikkhu maakte een fout en bekende die fout aan de andere bhikkhu. Maar de andere bhikkhu nam dat niet aan. Veel bhikkhus gingen toen naar de Verhevene en vertelden wat er gebeurd was.

De Verhevene zei toen: "Degene die een fout niet als fout inziet, is een dwaas. En wie de bekentenis dat een fout gemaakt is, niet aanneemt, is eveneens een dwaas.

Wie een fout als fout inziet, is wijs. Wie de bekentenis dat een fout gemaakt is, aanneemt, is wijs."

Verder vertelde de Verhevene over Sakka die eens in de vergaderzaal van de Tavatimsa goden het volgende zei:

"De toorn moeten jullie beheersen; jullie moeten niet hevig zijn tegen de vrienden. Jullie moeten diegene niet berispen die niet te berispen is. Jullie moeten niet kwaad spreken. De booswicht wordt door zijn toorn verpletterd."

S.11.25. Toorn

Te Savatthi. De Verhevene verbleef er in het Jetavana klooster en vertelde aan de bhikkhus dat Sakka eens in de vergaderzaal van de Tavatimsa goden het volgende zei:

"Toorn mag u niet overmannen; jullie moeten niet boos worden op iemand die boos is. Niet boos worden en geen letsel toebrengen is in de edele. Maar de booswicht wordt bedolven door zijn toorn."

-=o0o=-


[1] Thomas 1992, p. 271; U Ko Lay 1985, p. 84.

[2] U Ko Lay 1985, p. 84.