Facetten van het Boeddhisme


naar Index

5.2.2. (13-15) Majjhima nikaya  XIII-XV (M.121-152)


  M.XIII. Suññata-vagga (M.121-130)     M.XIV. Vibhanga-vagga (M.131-142)     M.XV. Salāyatana-vagga (M.143-152)     Geraadpleegde bronnen

Copyright ©  2023 / 2566

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.



Majjhima Nikāya

Vagga XIII-XV (M.121-152)

M.XIII. Suññata-vagga (M.121-130) (M.XIII. 1-10)

           Meditatie over leegheid. Eenzaamheid (alleen leven) is het meest heilzame voor een monnik. Het leven van een Bodhisatta. De 20 wonderbaarlijke eigenschappen van de Boeddha. Hoe heiligheid bereikt kan worden door de navolging van het edele achtvoudige pad. Volmaakte heiligheid is mogelijk na zeven dagen van harde inspanning. Hoe men iemand in de leer moet onderwijzen. De verschillen tussen een arahant en een gewoon niet onderwezen persoon. De gelijkenis van de tamme en de wilde olifant. Het verschil tussen bevrijding door de beoefening van de vier Brahmavihāra meditaties en bevrijding door kasina meditatie waarbij gebruik gemaakt wordt van een meditatie-middel. De twistende monniken te Kosambi. De geestelijke belemmeringen die ontstaan op een bepaald niveau bij het meditatie-proces. Men moet waakzaam zijn en niet in de war gebracht worden door deze bedrieglijke belemmeringen. Over resultaten van goede en slechte wilsacties. Details over de sferen van ellende.[1]

M.121 (MN.XIII.1) Cūlasuññata sutta

M.122 (MN.XIII.2) Mahāsuññata sutta

M.123 (MN.XIII.3) Accharlyabbhutadhamma sutta

M.124 (MN.XIII.4) Bakkula sutta

M.125 (MN.XIII.5) Dantabhūmi sutta

M.126 (MN.XIII.6) Bhūmija sutta

M.127 (MN.XIII.7) Anuruddha sutta

M.128 (MN.XIII.8) Upakkilesa sutta

M.129 (MN.XIII.9) Bālapandita sutta

M.130 (MN.XIII.10) Devadūta sutta

M.IV. Vibhanga-vagga: M.131-142 (M.XIV.1-12)

          Hoe men zich moet inspannen. De gevolgen van wilsacties (kamma). De mens is erfgenaam van zijn daden. Analyse van de zes zintuigen. Bedwang van de geest m.b.t. uiterlijke zintuigen en niet-hechten aan interne zintuigen leidt tot het verdwijnen van lijden. De middenweg vermijdt de twee uitersten: behagen scheppen in zin-genot en behagen scheppen in zelfkwelling. Over gedrag, over taalgebruik. De mens is samengesteld uit zes elementen, namelijk vastheid, vloeibaarheid, hitte, beweging, ruimte en bewustzijn. In geen van deze elementen is een zelf aanwezig; noch zijn ze van mij, noch behoren zij mij toe. Ze zijn alle onderhevig aan de wet van vergankelijkheid. En evenzo de drie soorten gevoelens. Wanneer iemand de ware aard van de lichamelijke en geestelijke verschijnselen waarneemt, wordt hij begiftigd met absolute wijsheid, kennis van de edele waarheid. Uitleg van de vier edele waarheden. Over geven en gevers. Veertien soorten van donaties aan personen en zeven soorten van donaties aan de Sangha.[2]

M.131 (MN.XIV.1) Bhaddekaratta sutta

M.132 (MN.XIV.2) Ānandabhaddekaratta sutta

M.133 (MN.XIV.3) Mahākaccānabhaddekratta sutta

M.134 (MN.XIV.4) Lomasakangiyabhaddekaratta sutta

M.135 (MN.XIV.5) Cūlakammavibhanga Sutta

M.136 (MN.XIV.6) Mahākammavibhanga sutta

M.137 (MN.XIV.7) Salāyatanavibhanga sutta

M.138 (MN.XIV.8) Uddesavibhanga sutta

M.139 (MN.XIV.9) Aranavibhanga sutta

M.140 (MN.XIV.10) Dhātuvibhanga sutta

M.141 (MN.XIV.11) Saccavibhanga sutta

M.142 (MN.XIV.12) Dakkhināvibhanga sutta

M.XV. Salāyatana-vagga: M.143-152 (M.XV.1-10)

          Men moet niet hechten aan de zes zintuigen noch aan de gevoelens die erdoor ontstaan, noch aan de zes elementen (inclusief ruimte en bewustzijn), noch aan de meditatieve verdiepingen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, noch bewustzijn noch niet bewustzijn. Zonder hechten eraan zal bevrijding komen. Over het verdragen van aangename en onaangename dingen. Over de praktijk van het heilige leven in eenzaamheid. Over niet-blijvendheid, vergankelijkheid. Over de twaalf categorieën van inwendige en uitwendige zinsbases, de zes soorten van bewustzijn, de vergankelijke natuur ervan en hoe de zeven factoren van Verlichting beoefend moeten worden. Over de zes zintuigen, zes soorten van bewustzijn, zes soorten contact, zes soorten van gevoel, zes soorten van begeerte en over de onderlinge verbondenheid ervan. Over de soorten van asceten en brahmanen die geëerd moeten worden. Over de opleiding van de discipel; hij moet de geest steeds zuiver houden door voortdurende oefening. Over het bedwingen van de zintuigen.[3]

M.143 (MN.XV.1) Anāthapindikovāda sutta

M.144 (MN.XV.2) Channovāda sutta

M.145 (MN.XV.3) Punnovāda sutta

M.146 (MN.XV.4) Nandakovāda sutta

M.147 (MN.XV.5) Cūlarāhulovāda sutta

M.148 (MN.XV.6) Chachakka sutta

M.149 (MN.XV.7) Mahāsalāyatanika sutta

M.150 (MN.XV.8) Nagaravindeyya sutta

M.151 (MN.XV.9) Pindapātapārisuddhi sutta

M.152 (MN.XV.10) Indriyabhāvanā sutta


M.121. (M.XIII.1) Cūlasuññata sutta - Leegheid

        De Boeddha vertelde er aan Ānanda dat hij vaak vertoefde in de bevrijding van leegheid. Hij legde nader uit dat hiermee bedoeld is bevrijding door inzicht dat alles leeg is van een zelf.

        Te Savatthi vertoefde de Verhevene eens in het Pubbarama klooster, het oostelijk gelegen klooster gesticht door Migaras moeder. 's Avonds verhief de eerwaarde Ananda zich uit zijn meditatie, ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en vroeg: "Eerwaarde Heer, de Verhevene verbleef eens in Nagaraka, een stad van de Sakyers. Daar zei de Verhevene toen dat hij graag vertoefde in leegheid.[4] Eerwaarde Heer, heb ik dat toen juist gehoord, heb ik dat goed onthouden?"

        "Ananda, zeker heb je dat goed gehoord en goed onthouden. Zoals vroeger, zo vertoef ik ook nu vaak in leegheid. Ananda, zoals dit klooster van Migaras moeder leeg is van olifanten, vee, paarden, goud en zilver, leeg van bijeenkomsten van mannen en vrouwen, en alleen deze niet-leegheid aanwezig is, namelijk de enkelvoudigheid die van de Sangha van de bhikkhus afhangt,[5] juist zo let een bhikkhu – terwijl hij niet op de waarneming 'dorp' let, niet op de waarneming 'mensen' let, - evenzo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming 'bos' afhangt. Zijn geest dringt binnen in die waarneming 'bos' en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er kan bestaan aan storingen die afhangen van de waarneming 'dorp', die storingen zijn hier niet aanwezig. Wat er kan bestaan aan storingen die afhangen van de waarneming 'mensen', die storingen zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'bos'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming 'dorp', is leeg van de waarneming 'mensen'. Alleen deze niet-leegheid is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'bos'. Bijgevolg beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is, op de volgende manier: 'Dit is tegenwoordig.' Ananda, derhalve is dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid."[6]

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming 'mens', niet let op de waarneming 'bos, - zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'aarde'. Zijn geest dringt binnen in die waarneming 'aarde' en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Zoals de huid van een stier vrij van plooien wordt wanneer ze met honderd spijkers opgespannen wordt, evenzo let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de hoogten en holtes van deze aarde, ook niet op de rivieren en slonken, niet op de bergen en oneffen vlakten – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'aarde'. Zijn geest dringt binnen in die waarneming 'aarde' en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt dat storingen, afhankelijk van de waarneming 'mens' of van de waarneming 'bos' daar niet aanwezig zijn. Alleen de storing die afhangt van de waarneming 'aarde' is aanwezig. Hij begrijpt dat alleen deze niet-leegheid aanwezig is, namelijk de enkelvoudigheid die van de waarneming 'aarde' afhangt. Derhalve beschouwt hij het leeg van datgene wat niet aanwezig is. Maar wat het overige betreft zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming 'bos', niet let op de waarneming 'aarde' – zo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig' afhangt.[7] Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming 'bos', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming 'aarde', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming 'bos', is leeg van de waarneming 'aarde'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Derhalve beschouwt hij die als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming 'aarde', niet let op de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig' – zo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig' afhangt. Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan die afhangen van de waarneming 'aarde', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming 'aarde', is leeg van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig', niet let op de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig' – zo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming van het gebied van 'niets is er' afhangt. Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan die afhangen van de waarneming van het gebied van ruimte is oneindig', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'niets is er'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig', is leeg van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'niets is er'. Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', niet let op de waarneming van het gebied van 'niets is er' – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming. Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan die afhangen van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'niets is er', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', is leeg van de waarneming van het gebied van 'niets is er'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'niets is er', niet let op de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming' – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van kentekenloze concentratie[8] van het hart. Zijn geest dringt binnen in die kentekenloze concentratie van het hart en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming van het gebied van 'niets is er', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de hoeveelheid die verbonden is met de zes zintuigen die van dit lichaam afhangen en veroorzaakt zijn door het leven.' Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming van het gebied van 'niets is er', is leeg van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk die verbonden is met de zes zintuigen die van dit lichaam afhangen en veroorzaakt zijn door het leven.' Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'niets is er', niet let op de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming' – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van kentekenloze concentratie van het hart. Zijn geest dringt binnen in die kentekenloze concentratie van het hart en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Deze kentekenloze concentratie van het hart is veroorzaakt en opzettelijk bewerkstelligt. Maar wat veroorzaakt en opzettelijk bewerkstelligd is, is vergankelijk, onderworpen aan eindigen.'[9] Wanneer hij zo weet en ziet, is zijn geest bevrijd van de neiging van de zintuigen, van de neiging tot worden en van de neiging van onwetendheid. Wanneer hij zo bevrijd is, komt het weten: 'Hij is bevrijd.' Hij begrijpt: 'Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.'

         Hij begrijpt zo: 'Wat er kan bestaan aan storingen die van die drie neigingen afhangen, die storingen zijn hier niet aanwezig. Er is alleen deze hoeveelheid van storing aanwezig, namelijk de hoeveelheid die verbonden is met de zes zintuigen die van het lichaam afhangen en door het leven veroorzaakt zijn.' Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van die drie neigingen; alleen deze niet leegheid is aanwezig, namelijk die verbonden is met de zes zintuigen die van dit lichaam afhangen en veroorzaakt zijn door het leven.' Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid, volmaakt en onovertrefbaar.

        Ananda, alle monniken en brahmanen die in het verleden intraden in de zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en daarin vertoefden, zij allen traden binnen in deze zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en vertoefden erin. Alle monniken en brahmanen die in de toekomst zullen intreden in de zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en daarin zullen vertoeven, zij allen zullen binnentreden in deze zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en zullen erin vertoeven. Alle monniken en brahmanen die thans intreden in de zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en daarin vertoeven, zij allen treden binnen in deze zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en vertoeven erin. Daarom, Ananda, moet jij zo oefenen: 'Wij willen in zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid binnentreden en daarin vertoeven.' "

        Dit is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugde zich over de woorden van de Verhevene.

M.122. (M.XIII.2) Mahāsuññata sutta - Leegheid

        

        Meditatie over leegheid, het intreden in het onwrikbare is erg belangrijk en kan iemand leiden naar Ontwaking.

        Te Kapilavatthu vertoefde de Verhevene in het park van Nigrodha. 's Morgens ging hij met zijn nap voor aalmoezen naar Kapilavatthu. Toen hij van zijn ronde teruggekeerd was, ging hij na de maaltijd naar de woonplaats van de Sakyer Kālakhemaka om er de dag door te brengen. Bij die gelegenheid waren veel ligplaatsen in de woonplaats van Kālakhemaka klaargemaakt. De Verhevene vroeg zich toen af of er veel bhikkhus woonden.

        De eerwaarde Ananda was toen, samen met veel bhikkhus, ermee bezig bij de woonplaats van de Sakyer Ghāñā gewaden te vervaardigen. 's Avonds verhief de Verhevene zich uit zijn teruggetrokkenheid en ging naar de woonplaats van de Sakyer Ghāñā. Hij ging er op een klaargemaakte zitplaats neerzitten en vroeg aan de eerwaarde Ānanda: "Ānanda, in de woonplaats van de Sakyer Kālakhemaka zijn veel ligplaatsen klaargemaakt. Wonen daar veel bhikkhus?"

        De eerwaarde Ananda antwoordde: "Eerwaarde Heer, daar wonen inderdaad veel bhikkhus. Eerwaarde Heer, het is nu de tijd voor ons om gewaden te vervaardigen."

        "Ananda, een bhikkhu munt niet uit doordat hij graag met anderen samen is. Waarlijk, Ananda, het is niet mogelijk dat een bhikkhu die graag in gezelschap vertoeft, die zich verheugt over het samenzijn met anderen, ooit naar wens, zonder probleem of moeite, het geluk en de zaligheid van de afzondering zal verkrijgen, de zaligheid van de vrede, de zaligheid van de Verlichting. Wel echter kan verwacht worden dat een bhikkhu, wanneer hij alleen, afgezonderd van gezelschap leeft, naar wens, zonder probleem of moeite, de zaligheid van ontzegging, de zaligheid van afzondering, de zaligheid van de vrede, de zaligheid van de Verlichting zal verkrijgen.[10]

        Ananda, het is niet mogelijk dat een bhikkhu die graag met anderen samen is, ooit zal intreden in de bevrijding van het hart die tijdelijk en aangenaam is, of in de bevrijding van het hart die aanhoudend en onwrikbaar is, en dat hij erin zal vertoeven. Maar wel kan verwacht worden dat een bhikkhu, wanneer hij alleen leeft, van het samenzijn met anderen teruggetrokken, zal intreden in de bevrijding van het hart die tijdelijk en aangenaam is, of in de bevrijding van het hart die aanhoudend en onwrikbaar is, en dat hij daarin zal vertoeven.

        Ananda, ik zie geen enkele soort van vorm waarbij in iemand die er behagen in schept, bij de verandering ervan niet leed, geweeklaag, smart, droefenis en wanhoop zouden ontstaan.

        Maar Ananda, er is dit vertoeven dat door de Tathāgata ontdekt werd: innerlijk in te treden in leegheid en daarin te vertoeven, terwijl men aan alle kentekenen geen aandacht schenkt. Wanneer de Tathāgata zo vertoeft en dan bezocht wordt door bhikkhus of bhikkhunīs, door mannelijke of vrouwelijke lekenvolgelingen, door koningen of hun ministers, door leraren van andere sekten of hun aanhangers, dan spreekt hij met een geest die zich wijdt aan afzondering, die naar afzondering streeft, teruggetrokken, die zich verheugt over ontzegging. Alles bij elkaar heeft hij dan afgesloten met de dingen die de basis vormen voor de neigingen, en hij spreekt dan steeds op een manier die erop bedoeld is hen te laten gaan.

        Ānanda, wanneer een bhikkhu daarom zou wensen: 'Moge ik innerlijk in leegheid intreden en daarin vertoeven,' dan moet hij zijn geest innerlijk vestigen, tot rust brengen, tot eenheid brengen en concentreren. En hoe doet hij dat?

        Ananda, een bhikkhu treedt binnen in de eerste jhana en hij vertoeft erin met vervoering en zaligheid. Daarna treedt hij binnen in de tweede jhana en vertoeft erin, met vervoering en zaligheid. Dan treedt hij binnen in de derde jhana en vertoeft erin. Dan treedt hij binnen in de vierde jhana en vertoeft erin. Op die manier vestigt een bhikkhu zijn geest innerlijk, brengt hem tot rust, brengt hem tot eenheid en concentreert hem.

        Dan richt hij zijn oplettendheid innerlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet innerlijk binnen in leegheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat zijn geest niet innerlijk in leegheid binnentreedt en dat hij geen vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid krijgt. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn opmerkzaamheid uiterlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet uiterlijk binnen in leegheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat zijn geest niet uiterlijk in leegheid binnentreedt en geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid krijgt. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn opmerkzaamheid innerlijk en uiterlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet innerlijk en uiterlijk binnen in leegheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn opmerkzaamheid op onwrikbaarheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet binnen in onwrikbaarheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Dan moet die bhikkhu zijn geest innerlijk vestigen, tot rust brengen, tot eenheid brengen en op hetzelfde kenteken concentreren zoals voorheen. Dan richt hij zijn opmerkzaamheid innerlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest innerlijk binnen in leegheid en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn oplettendheid uiterlijk op leegheid. Terwijl hij zijn oplettendheid uiterlijk op leegheid richt, treedt zijn geest uiterlijk binnen in leegheid en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn oplettendheid innerlijk en uiterlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest innerlijk en uiterlijk binnen in leegheid en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn geest op onwrikbaarheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest binnen in onwrikbaarheid en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat zijn geest in onwrikbaarheid is ingetreden en vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid heeft verkregen. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan gaat hij - ingeval zijn geest dan het gaan toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo ga, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft. En wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan staat hij - ingeval zijn geest dan het staan toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo sta, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft. En wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan zit hij - ingeval zijn geest dan het zitten toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo zit, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft. En wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan ligt hij - ingeval zijn geest dan het liggen toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo lig, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Wanneer een bhikkhu zo vertoeft, ingeval zijn geest dan het praten toegeneigd is, dan neemt hij het besluit: ‘Zo’n laag, gewoon, grof,[11] onedel, onheilbrengend gesprek dat niet naar ontnuchtering, naar verzaking, naar beëindiging, naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting en naar Nibbana leidt, - namelijk een gesprek over koningen, rovers, ministers, legers, gevaren, slachten, eten, drinken, kleding, bedden, sieraden, parfum, verwanten, voertuigen, dorpen, kleine en grote steden, landen, vrouwen, helden, straten, bronnen, de doden, iets onbelangrijks, de oorsprong van de wereld, de oorsprong van de zee, of die dingen zo of anders zijn, - zo’n gesprek zal ik niet voeren.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Maar hij neemt het besluit: ‘Zo’n gesprek dat handelt over zelfverzaking, dat gunstig is voor het openen van het hart, en dat leidt naar de volledige ontnuchtering, naar verzaking, naar beëindiging, naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting en naar Nibbana, - namelijk een gesprek over weinig wensen, over tevredenheid, afgescheidenheid, vrijheid van gezelschappelijke verplichtingen, het produceren van energie, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding, weten en het zien van de bevrijding, - zo’n gesprek zal ik voeren.’ Op die manier heeft hij helder weten met betrekking daarop.[12]

        Wanneer een bhikkhu zo vertoeft, ingeval zijn geest dan het denken is toegeneigd, dan neemt hij het besluit: ‘Zulke lage, gewone, grove, onedele, onheilbrengende gedachten die niet naar ontnuchtering, niet naar verzaking, niet naar beëindiging, niet naar de vrede, niet naar hogere geestelijke kracht, niet naar de Verlichting en niet naar Nibbana leiden, - namelijk gedachten van zintuiglijke begeerten, gedachten van kwaadwil en gedachten van wreedheid, - zulke gedachten zal ik niet denken.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Maar hij neemt het besluit: ‘Zulke gedachten die edel en bevrijdend zijn, en die degene die in overeenstemming ermee oefent, naar volmaakte vernietiging van dukkha leiden, - namelijk gedachten van ontzegging, gedachten van niet kwaadwil, en gedachten van niet wreedheid, - zulke gedachten zal ik denken.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Ānanda, er zijn deze vijf strengen van zinnelijke genoegens, namelijk: Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Aanrakingen die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Dit zijn de vijf strengen van zinnelijke genoegens.

        Daarin zou een bhikkhu zijn eigen geest op de volgende manier onophoudelijk moeten reflecteren: ‘Ontstaat in mij ooit, bij de een of andere aanleiding, de een of andere gemoedsbeweging wat betreft deze vijf strengen van zinnelijke genoegens?’ Wanneer de bhikkhu naar aanleiding van de reflectie van zijn geest begrijpt dat gemoedsbewegingen wat betreft die vijf strengen van zinnelijke genoegens in hem ontstaan bij bepaalde aanleidingen, dan begrijpt hij: ‘Begeerte en hebzucht wat betreft de vijf strengen van zinnelijke genoegens zijn in mij nog niet overwonnen.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Maar wanneer de bhikkhu naar aanleiding van de reflectie van zijn geest begrijpt dat geen enkele gemoedsbeweging wat betreft die vijf strengen van zinnelijke genoegens in hem ontstaat, bij geen enkele aanleiding,’ dan begrijpt hij: ‘Begeerte en hebzucht met betrekking tot die vijf strengen van zinnelijke genoegens zijn in mij overwonnen.'[13] Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Ānanda, er zijn deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt. De opkomst en ondergang ervan zou een bhikkhu op de volgende manier moeten beschouwen. ‘Zo is vorm, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo is gevoel, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo is waarneming, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo zijn de formaties, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo is bewustzijn, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan.’

Wanneer hij vertoeft terwijl hij opkomst en ondergang beschouwt in deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt, dan wordt de waan “ik ben” die berust op deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt, in hem overwonnen. Wanneer dat het geval is begrijpt die bhikkhu zo: ‘De waan “ik ben” die berust op deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt, is in mij overwonnen.[14] Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Deze toestanden hebben een heel heilzame basis; ze zijn edel, bovennatuurlijk en niet toegankelijk voor de boze."

        “Wat meen je, Ananda, welke goede reden ziet een discipel erin om de leraar te volgen, ook als hij weggestuurd wordt?”

        “Eerwaarde Heer, onze leringen zijn geworteld in de Verhevene, door de Verhevene geleid, berusten op de Verhevene. Het zou goed zijn als de Verhevene de betekenis van die woorden uitlegde. Wanneer de bhikkhus die uitleg vernomen hebben, zullen zij het onthouden.”

        “Ananda, een leerling moet de leraar niet volgen omwille van leerreden, gedichten en uitleg. En waarom is dat zo? Ananda, sedert lange tijd zijn de leringen door jou geleerd, in het geheugen ingeprent, gereciteerd, met de geest onderzocht en met juiste visie doordrongen. Maar een dergelijke toespraak die handelt over zelfverzaking, die gunstig is voor de opening van het gemoed, en die naar volledige ontnuchtering, naar verzaking, naar beëindiging, naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting en naar Nibbana leidt, - namelijk een toespraak over weinig wensen, over tevredenheid, afzondering, vrijheid van gezelschappelijke verplichtingen, over het opwekken van energie, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding, weten en het zien van de bevrijding, - omwille van een dergelijke toespraak zou een leerling de leraar moeten volgen, ook wanneer hij weggestuurd wordt.

        Ananda, omdat dit zo is, kan de val van een leraar tot stand komen, kan de val van een leerling tot stand komen, en de val van iemand die het heilige leven leidt, kan tot stand komen.

        En hoe komt de val van een leraar tot stand? Wel, de een of andere leraar trekt zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij zwak, wordt vol van begeerte; de hebzucht overmeestert hem, hij wordt verleid en keert terug naar het leven in weelde. Van deze leraar zegt men dat hij door de val van de leraar te gronde ging. Hij werd neergestrekt door slechte, onheilzame toestanden van de geest, welke toestanden bevlekken, nieuw worden brengen, moeilijkheden bezorgen, in dukkha rijp worden en die tot toekomstige geboorte, ouderdom en dood leiden. Op die manier komt de val van de leraar tot stand.

        En hoe komt de val van een leerling tot stand? Terwijl een leerling de afzondering van de leraar nadoet, trekt hij zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij zwak, wordt vol van begeerte; de hebzucht overmeestert hem, hij wordt verleid en keert terug naar het leven in weelde. Van deze leerling zegt men dat hij door de val van de leerling te gronde ging. Hij werd neergestrekt door slechte, onheilzame toestanden van de geest, welke toestanden bevlekken, nieuw worden brengen, moeilijkheden bezorgen, in dukkha rijp worden en die tot toekomstige geboorte, ouderdom en dood leiden. Op die manier komt de val van de leerling tot stand.

        En hoe komt de val tot stand van iemand die het heilige leven leidt? Een Tathagata verschijnt in de wereld, een heilige, een volmaakt Verlichte, volmaakt in het ware weten en verheven in gedrag, volmaakt, kenner van de werelden, een onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen kunnen worden, een leraar van goddelijke en menselijke wezens, een Ontwaakte, een Verhevene. Hij trekt zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij niet zwak, noch wordt hij vol van begeerte; noch overmeestert de hebzucht hem, noch wordt hij verleid, noch keert hij terug naar het leven in weelde.

        Maar een leerling van deze Leraar die de afzondering van zijn leraar nadoet, trekt zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij zwak, wordt vol van begeerte; de hebzucht overmeestert hem, hij wordt verleid en keert terug naar het leven in weelde. Van deze persoon die het heilige leven leidt, zegt men dat hij door de val van degene die het heilige leven leidt, te gronde ging. Hij werd neergestrekt door slechte, onheilzame toestanden van de geest, welke toestanden bevlekken, nieuw worden brengen, moeilijkheden bezorgen, in dukkha rijp worden en die tot toekomstige geboorte, ouderdom en dood leiden. Op die manier komt de val tot stand van degene die het heilige leven leidt.

En daarin, Ananda, heeft de val van degene die het heilige leven leidt, een pijnlijker resultaat, een bitterder resultaat dan de val van de leraar of de val van de leerling[15] en hij leidt zelfs in het verderf.

        Ananda, gedraag je daarom tegenover mij met vriendelijkheid, niet met vijandigheid. Dat zal lang tot je welzijn en geluk strekken. En hoe gedragen leerlingen zich tegenover de leraar met vijandigheid, niet met vriendelijkheid? Ananda, meevoelend en bedacht op het welzijn van de leerlingen onderwijst de leraar uit meegevoel zijn leerlingen de Dhamma. ‘Dit is voor jullie welzijn, dit is voor jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen niet luisteren of hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen af en en wenden zich af van de leer van de leraar. Zo gedragen zich leerlingen tegenover de leraar met vijandigheid, niet met vriendelijkheid.

        En hoe gedragen zich leerlingen tegenover de leraar met vriendelijkheid, niet met vijandigheid? Ānanda, meevoelend en bedacht op het welzijn van de leerlingen onderwijst de leraar uit meegevoel aan zijn leerlingen de Dhamma. ‘Dit is voor jullie welzijn, dit is voor jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen luisteren en hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen niet af en wenden zich niet af van de leer van de leraar. Zo gedragen zich leerlingen tegenover hun leraar met vriendelijkheid, niet met vijandigheid. Ananda, gedraag je daarom tegenover mij met vriendelijkheid, niet met vijandigheid. Dat zal lang tot je welzijn en geluk strekken.”

        “Ik zal u niet behandelen zoals de pottenbakker de ruwe, vochtige klei behandelt."[16]

        "Ik zal tot je spreken, Ananda terwijl ik je steeds weer vermaan. Ik zal steeds weer indringend tot je spreken. De gezonde kern zal blijven bestaan.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.123. (M.XIII.3) Accharlyabbhutadhamma sutta

        

        Een verslag van Ānanda over wonderbaarlijke gebeurtenissen voor en tijdens de geboorte van de Bodhisatta en de 20 wonderbaarlijke eigenschappen van de Boeddha. Een herhaling van een deel van M.14, maar toegeschreven aan de Boeddha zelf.

M.124. (M.XIII.4) Bakkula sutta

        Bhikkhu Bākula, 160 jaar oud, ontmoette zijn oude vriend de naakte asceet Acela-Kassapa. Bākula was toen 80 jaar in de Orde. Acela-Kassapa vroeg hem hoe vaak hij seksuele omgang had gehad in die 80 jaren. Bākula vertelde zijn vriend over de wonderbaarlijke eigenschappen die hij als arahant bezat. Hij vertelde ook dat hij na zeven dagen harde inspanning volledig vrij was geworden van morele belemmeringen. De asceet Acela-Kassapa werd door zijn vriend Bakkula bekeerd.[17]

        [heiligheid kan dus zeker al na 7 dagen bereikt worden, met inspanning]

M.125. (M.XIII.5) Dantabhūmi sutta

        De Boeddha legde aan de novice Aciravata uit waarom de jonge prins Jayasena, zoon van koning Bimbisara, niet kon verwachten zulke dhammas als concentratie en de jhanas te kennen, te zien, te verwerkelijken. De prins was omgeven door luxe, zin-genot, was overweldigd door de vlammen van verlangens. De Boeddha legde de verschillen uit van een arahant en een gewoon niet onderwezen persoon. Hij gaf de gelijkenis van de tamme en de wilde olifant en toonde hoe men de geest temt.

(Zie verder M.107).

M.126. (M.XIII.6) Bhūmija sutta

        De monnik Bhūmiya legde aan zijn neef prins Jayasena uit dat heiligheid niet bereikt kan worden door de wens naar Ontwaking, maar wel door de navolging van het edele achtvoudige pad. De Boeddha bevestigde dit en gaf door middel van gelijkenissen voorbeelden dat verkeerde manieren van praktijk geen resultaat opleveren.

M.127. (M.XIII.7) Anuruddha sutta - soorten van bevrijding

        De eerwaarde Anuruddha legt aan de timmerman Patcakanga het verschil uit tussen bevrijding door de beoefening van de vier Brahmavihāra meditaties en bevrijding door kasina meditatie; het verschil tussen onbegrensde bevrijding van het gemoed en verheven bevrijding.

        Het vertoeven in de meditatie van de vier Brahma-viharas wordt onmetelijke bevrijding van het hart genoemd.

        Het beoefenen van meditatie met behulp van de kasinas wordt verheven bevrijding van het hart genoemd.

        (voor de kasinas, zie ook M.77)

M.128. (M.XIII.8) Upakkilesa sutta - troebelingen van de geest

        Te Kosambi vertoefde de Verhevene eens in het Ghosita-park. De bhikkhus van Kosambi waren in ruzie en twist geraakt en verdiept in strijdgesprekken waarbij zij elkaar bezeerden met woorden die op dolken leken. Een bepaalde monnik ging naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde staan en zei dat de bhikkhus van Kosambi ruzie hadden. Het zou goed zijn als de Verhevene uit meegevoel naar die bhikkhus ging. De Verhevene stemde zwijgend toe.

        Hij ging toen naar die bhikkhus en zei: “Genoeg, bhikkhus, er moeten geen strijd, geen ruzie, geen twist en geen strijdgesprekken zijn.” Na die woorden zei een bepaalde monnik tot de Verhevene: “Wacht, Eerwaarde Heer. De Verhevene, de Heer van de Dhamma, leeft onbezwaard en wijdt zich aan aangenaam vertoeven hier en nu. Wij zijn degenen die voor deze ruzie en twist verantwoordelijk zullen zijn.”

        Een tweede en een derde keer zei de Verhevene dat er geen ruzie en geen twistgesprekken moeten zijn. En een tweede en een derde keer kreeg hij het antwoord als hierboven.

        ‘s Morgens kleedde de Verhevene zich aan, nam zijn nap en oppergewaad en ging voor aalmoezen naar Kosambi. Na zijn aalmoezen-ronde daar en na zijn maaltijd bracht hij zijn legerstede in orde, nam zijn nap en oppergewaad, bleef staan en zei in versvorm:

        “Wanneer velen door elkaar schreeuwen, dan waant zich niemand zelf als nar. Hoewel de Sangha uit elkaar valt, ziet niemand zijn fouten in. Men vergeet de wijze taal en met losse tong maken zij ruzie. Niemand weet meer waarom.

'Geslagen heeft hij mij, beschimpt,[18] hij heeft me overwonnen, heeft me beroofd,' wie zulke gedachten koestert, in hem komt de haat nooit tot rust. Door haat kan men nooit haat tot rust brengen; dat is een eeuwige wet. De anderen evenwel zien niet in dat men zich daarin moet beteugelen. Maar wie het juiste inzicht heeft, in hem komt alle strijd tot rust. Wie beenderen breekt en leven neemt, wie rijkdom, vee en paarden steelt, wie het hele rijk brandschat, die kan met soortgenoten opschieten.

        Waarom lukt jullie dit niet? Wanneer je een vriend vol inzicht vindt, een metgezel die wijs, edel leeft, dan moet je vol vreugde en oplettend met hem gaan, en elk gevaar overwinnen. Wanneer je zo’n vriend niet vindt, wees dan als een koning die zijn land in steek laat en alleen gaat zoals de olifant in het bos. Alleen gaan is beter; er bestaat niets gemeenschappelijks met dwazen. Men moet alleen leven en geen slechte daad verrichten. Wees onbekommerd zoals een olifant in het bos.”

        Na deze woorden in versvorm ging de Verhevene naar het dorp Bālakalonakāra. Bij die gelegenheid bevond zich daar de eerwaarde Bhagu. Toen deze de Verhevene in de verte zag aankomen, maakte hij een zitplaats gereed en stelde water klaar om de voeten te wassen. De Verhevene ging op de zitplaats neerzitten en waste zijn voeten. De eerwaarde Bhagu eerde de Verhevene en ging terzijde neerzitten. De Verhevene zei dat hij hoopte dat alles met de eerwaarde Bhagu in orde was, dat hij voldoende te eten kreeg en dat de eerwaarde geen problemen had aalmoezenmaaltijden te krijgen. De eerwaarde Bhagu zei dat alles in orde was en dat hij geen problemen had.

        Toen onderwees de Verhevene de eerwaarde Bhagu, spoorde hem aan, wekte hem op en moedigde hem aan met een toespraak over de Dhamma. Daarna stond de Verhevene op en ging naar het oostelijk gelegen bamboepark.

        Bij die gelegenheid bevonden zich de eerwaarde Anuruddha, de eerwaarde Nandiya en de eerwaarde Kimbila bij het oostelijk gelegen bamboepark.[19] De parkwachter zag de Verhevene in de verte aankomen en zei tot hem dat hij het park niet moest binnengaan. “Hier zijn drie mannen uit goede familie die naar het goede streven. Stoor ze niet.”

        De eerwaarde Anuruddha hoorde de parkwachter tot de Verhevene spreken en zei dat hij de Verhevene binnen moest laten. “Onze leraar, de Verhevene, is gekomen.” Toen ging de eerwaarde Anuruddha naar de eerwaarde Nandiya en naar de eerwaarde Kimbila en zei dat de Verhevene, hun leraar, was gekomen.

        Alle drie gingen toen de Verhevene tegemoet. De een nam zijn nap en oppergewaad, de ander maakte een zitplaats gereed, de derde stelde water klaar om de voeten te wassen. De Verhevene ging zitten en waste zijn voeten.Toen eerden die drie eerwaarden de Verhevene en gingen terzijde neerzitten. De Verhevene vroeg toen of alles in orde was. Hij kreeg een bevestigend antwoord.

        “Anuruddha, ik hoop dat jullie allen in eendracht leven, met begrip voor elkaar, zonder ruzie, waarbij jullie als melk en water met elkaar omgaan, en jullie elkaar met welwillende ogen bezien.”

        "Zeker, Eerwaarde Heer, wij leven allen in eendracht, met begrip voor elkaar, zonder ruzie, waarbij wij als melk en water met elkaar omgaan, en elkaar met welwillende ogen bezien.”

        “Maar, Anuruddha, op welke manier leven jullie zo?”

        “Eerwaarde Heer, wat dat betreft denk ik: ‘Het is een aanwinst voor mij, het is een grote winst voor mij dat ik met zulke metgezellen in het heilige leven samenleef.’ Ik neem lichamelijke handelingen van liefdevolle goedheid tegenover deze eerwaarden in acht, zowel openlijk als ook privé. Ik neem taal-handelingen van liefdevolle goedheid tegenover hen in acht, zowel openlijk als privé. Ik neem geestelijke handelingen van liefdevolle goedheid tegenover hen in acht, zowel openlijk als privé. Ik overweeg: ‘Waarom stel ik niet uit wat ik wil doen, en doe wat deze eerwaarden willen doen?’ Dan stel ik uit wat ik wil doen en doe wat deze eerwaarden willen doen. In lichaam zijn wij verschillend, maar in de geest zijn wij één.”

        De eerwaarde Nandiya en de eerwaarde Kimbila spraken op gelijke manier en voegden toe: “Eerwaarde Heer, op die manier leven wij in eendracht, met begrip voor elkaar, zonder ruzie, waarbij wij als melk en water met elkaar omgaan, elkaar met welwillende ogen bezien.”

        “Goed, goed, Anuruddha. Ik hoop dat jullie allen behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeven.”

        Zeker, Eerwaarde Heer, wij vertoeven behoedzaam, ijverig en vastbesloten.”

        “Maar, Anuruddha, op welke manier vertoeven jullie zo?”

        “Eerwaarde Heer, wat dat betreft, wie van ons ook steeds als eerste van het dorp met aalmoezenspijzen terugkeert, die maakt de zitplaatsen gereed, stelt water om te drinken en om te wassen klaar, en stelt de afvalemmer op zijn plaats. Wie van ons ook steeds als laatste terugkeert, die eet wat aan eten overbleef, indien hij dat wil. Anders gooit hij het daar weg waar niets groens groeit, of hij gooit het in het water waar niets leeft. Hij ruimt de zitplaatsen, het drinkwater en het water om te wassen op. Hij ruimt de afvalemmer op, nadat hij die gewassen heeft, en hij veegt de eetzaal. Wie ook steeds vaststelt dat de bakken voor het drinkwater of het waswater of het water voor de latrine bijna of helemaal leeg zijn, die zorgt ervoor. Wanneer zij te zwaar voor hem zijn, dan roept hij iemand met een teken van zijn hand erbij, en met vereende krachten bewegen zij die, maar daarom beginnen wij niet met praten. Evenwel, alle vijf dagen zitten wij de hele nacht door samen en bespreken de Dhamma. Op die manier vertoeven wij behoedzaam, ijverig en vastbesloten.”

        “Goed, goed, Anuruddha. Maar terwijl jullie zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeven, hebben jullie de een of andere bovennatuurlijke toestand bereikt, helderheid van weten en van zien, die de edelen waardig is, een aangenaam vertoeven?”

        “Eerwaarde Heer, terwijl wij hier behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeven, nemen wij zowel licht waar als ook een zien van vormen. Kort erna verdwijnen het licht en het zien van de vormen,[20] maar wij hebben dat kenteken niet doorzien”[21] 

        “Anuruddha, jullie moeten dat kenteken doorzien. Voor mijn Verlichting, toen ik nog een onverlichte Bodhisatta was, nam ook ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Twijfel verscheen in mij, en vanwege de twijfel zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat twijfel niet meer in mij zal verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Onoplettendheid verscheen in mij, en vanwege de onoplettendheid zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Traagheid en luiheid verschenen in mij, en vanwege de traagheid en luiheid zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Angst verscheen in mij, en vanwege de angst zonk mijn concentratie weg.[22] Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Stel een man ging op reis en moordenaars stortten zich van beide kanten op hem. Dan zou op grond daarvan angst in hem verschijnen. Juist zo verscheen angst in mij, en vanwege de angst zonk mijn concentratie weg, verdwenen het licht en het zien van vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Blijde opwinding[23] verscheen in mij, en vanwege de blijde opwinding zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Stel dat een man die een toegang tot een verborgen schat zocht, meteen op vijf toegangen tot een verborgen schat stootte. Dan zou op grond daarvan in hem blijde opwinding verschijnen. Juist zo verscheen blijde opwinding in mij, en vanwege de blijde opwinding zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Iets berispelijks[24] verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen dacht ik het volgende: ‘Een overmaat aan energie verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Stel dat een man een kwartel met beide handen vastpakte. Ze zou onmiddellijk sterven. Juist zo verscheen een overmaat aan energie in mij. Ik overwoog: ‘Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Een gemis aan energie verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen.’ Stel dat een man een kwartel te losjes vastpakte. Ze zou uit zijn handen wegvliegen. Juist zo verscheen een gemis aan energie in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van vormen. Ik overwoog: ‘Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, nog een gemis aan energie weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Vurig verlangen verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, noch een gemis aan energie, noch vurig verlangen weer in mij zullen verschijnen.’

         Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Veelvuldigheidswaarneming verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, noch een gemis aan energie, noch vurig verlangen, noch veelvuldigheidswaarneming weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Een overmaat aan meditatie over vormen verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, noch een gemis aan energie, noch vurig verlangen, noch veelvuldigheidswaarneming, noch een overmaat aan meditatie over vormen weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, toen ik wist dat twijfel een troebeling van de geest is, overwon ik die troebeling van twijfel. Toen ik wist dat onoplettendheid - traagheid en luiheid - angst - blijde opwinding - iets berispelijks - een overmaat aan energie - een gemis aan energie - vurig verlangen - veelvuldigheidswaarneming - een overmaat aan meditatie over vormen - troebelingen van de geest zijn, overwon ik die troebelingen.

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik licht waar, maar ik zag geen vormen. Ik zag vormen maar ik nam geen licht waar, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en de voorwaarde daarvoor?’ Toen overwoog ik: ‘Bij een gelegenheid waarbij ik niet op het kenteken van vormen let, maar op het kenteken van licht let, dan neem ik licht waar maar zie ik geen vormen. Bij een gelegenheid waarbij ik niet op het kenteken van licht let, maar op het kenteken van vormen let, dan zie ik vormen maar ik neem geen licht waar, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik begrensd licht waar en zag begrensde vormen. Ik nam onmetelijk licht waar en zag onmetelijke vormen, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en de voorwaarde daarvoor?’ Toen overwoog ik: ‘Bij een gelegenheid waarbij de concentratie begrensd is, is ook mijn zien begrensd, en met begrensd zien neem ik begrensd licht waar en zie begrensde vormen. Maar bij een gelegenheid waarbij de concentratie onbegrensd is, is mijn zien onmetelijk, en met onmetelijk zien neem ik onmetelijk licht waar en zie onmetelijke vormen, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen.’

        Anuruddha, toen ik wist dat twijfel een troebeling van de geest is,[25] en ik die troebeling van twijfel overwonnen had, toen ik wist dat onoplettendheid - traagheid en luiheid - angst - blijde opwinding - iets berispelijks - een overmaat aan energie - een gemis aan energie - vurig verlangen - veelvuldigheidswaarneming - een overmaat aan meditatie over vormen - troebelingen van de geest zijn, en ik die troebelingen overwonnen had, toen dacht ik: ‘Ik heb die troebelingen van de geest overwonnen. Nu wil ik concentratie op drie manieren ontplooien.’

        Anuruddha, daarop ontplooide ik concentratie met begin- en aanhoudende toewending van de geest. Ik ontplooide concentratie zonder begin-toewending van de geest, alleen met aanhoudende toewending van de geest. Ik ontplooide concentratie zonder begin-toewending van de geest en zonder aanhoudende toewending van de geest. Ik ontplooide concentratie met vervoering. Ik ontplooide concentratie zonder vervoering. Ik ontplooide concentratie die met vreugde begeleid is. Ik ontplooide concentratie die met gelijkmoedigheid begeleid is.

        Anuruddha, toen ik concentratie met begin- en aanhoudende toewending van de geest - concentratie zonder begin-toewending van de geest, alleen met aanhoudende toewending van de geest - concentratie zonder begin-toewending van de geest en zonder aanhoudende toewending van de geest - concentratie met vervoering - concentratie zonder vervoering - concentratie die met vreugde begeleid is - concentratie die met gelijkmoedigheid begeleid is - toen ik al die manieren van concentratie ontplooid had, ontstonden in mij het weten en het zien: ‘Mijn bevrijding is onwrikbaar; dit is mijn laatste geboorte; nu is er geen nieuwe wedergeboorte meer.’”

 

        Dat is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Anuruddha was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.129. (M.XIII.9) Bālapandita sutta - de dwaas en de wijze - werelden van bestaan - universeel heerser

        Te Savatthi in het Jetavana klooster sprak de Verhevene als volgt tot de bhikkhus.

(de dwaas)

        “Bhikkhus, er zijn drie kentekenen van een dwaas, drie attributen. Een dwaas is iemand die slechte gedachten denkt, slechte woorden spreekt en slechte daden verricht. Wanneer hij dat niet zou doen, hoe kan een wijze dan van hem weten dat die persoon een dwaas is, een onrechtschapen mens?  Maar omdat een dwaas slechte gedachten denkt, slechte woorden spreekt en slechte daden verricht, daarom weet een wijze van hem dat hij een dwaas is, een onrechtschapen mens.

        Een dwaas voelt pijn en droefenis hier en nu op drie manieren. Wanneer een dwaas iemand is die levende wezens, doodt, die steelt, die zich verkeerd gedraagt bij (seksueel) zinsgenot, die liegt, en die zich overgeeft aan wijn, jenever en bedwelmende middelen die de basis zijn voor achteloosheid, en hij heeft dan plaats genomen in een bijeenkomst, of hij zit aan de rand van de straat of op een openbaar plein, en de mensen daar discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden, dan denkt de dwaas: ‘Deze mensen discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden. Die dingen zijn in mij te vinden, en men ziet dat ik me ermee ophoudt.’ Dat is de eerste manier van pijn en droefenis die een dwaas hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een betrapte dief gepakt wordt, ziet een dwaas hoe koningen hem op vele manieren laten folteren.[26] Dan denkt de dwaas dat koningen wegens slechte handelingen als deze een betrapte dief, als hij gepakt wordt, op veel manieren laten folteren. Die dingen zijn in mij te vinden, en men ziet dat ik daarmee te maken heb.’ Dat is de tweede manier van pijn en droefenis die een dwaas hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een dwaas op zijn stoel zit of op zijn bed ligt of op de grond uitrust, dan wordt hij bedekt door die slechte handelingen die hij in het verleden heeft verricht, door zijn verkeerd gedrag in lichaam, taal en geest. Zij overdekken hem en hullen hem in. Dan denkt de dwaas: ‘Ik heb niet gedaan wat goed is, heb niet gedaan wat heilzaam is, ik heb geen toevlucht voor mij gemaakt voor gewetensangsten. Ik heb gedaan wat slecht is, ik heb gedaan wat wreed is, ik heb gedaan wat kwaad is. Wanneer ik sterf zal ik naar de plaats van bestemming gaan van degenen die niet gedaan hebben wat goed is, die niet gedaan hebben wat heilzaam is, die voor zich geen toevlucht voor gewetensangsten gemaakt hebben, die gedaan hebben wat kwaad is, wat wreed is, wat boos is.' Hij is verdrietig, treurt en klaagt, hij weent en slaat zich op de borst en wordt in de war gebracht. Dat is de derde manier van pijn en droefenis die een dwaas hier en nu voelt.

        Een dwaas die zich verkeerd heeft gedragen in lichaam, taal en geest, verschijnt na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.

(hel)

        Wanneer men terecht van iets kan zeggen: ‘Dat is uiterst ongewenst, uiterst onwelkom, uiterst onaangenaam,’ dan is de hel de plek waarvan men dit terecht kan zeggen, zo zeer dat het moeilijk is een gelijkenis voor het lijden in de hel te vinden.”

Na deze woorden vroeg een bhikkhu aan de Verhevene of men een gelijkenis kan geven.

        De Verhevene zei: “Bhikkhu, dat kan. Stel dat men een betrapte dief pakt en voor de koning brengt om hem te bestraffen. De koning laat hem ‘s morgens met 100 speren doorboren. ‘s Middags is die dief nog in leven en weer wordt hij met 100 speren doorboord. ‘s Avonds is die dief nog in leven en weer wordt hij met 100 speren doorboord. Bhikkhus, wat menen jullie? Zal die man pijn en droefenis voelen wanneer hij met 300 speren doorboord is?”

        “Eerwaarde Heer, elke man zou pijn en droefenis voelen wanneer hij met een speer doorboord wordt, te zwijgen van 300 speren.”

        Toen hief de Verhevene een kleine steen op, ter grootte van zijn hand, en richtte zich als volgt tot de bhikkhus: “Bhikkhus, wat menen jullie, wat is groter, deze kleine steen hier of de Himalaya, de koning van de bergen?”

        “Eerwaarde Heer, de kleine steen is niets tegenover de Himalaya; ze kunnen helemaal niet vergeleken worden.”

        “Bhikkhus, juist zo telt de pijn en droefenis niet die iemand zou voelen wanneer hij met 300 speren doorboord werd, vergeleken met het lijden in de hel. Ze zijn niet te vergelijken.

        De wachters van de hel folteren iemand op veel manieren. Men ondervindt pijnlijke, scherpe, pijnigende gevoelens. Maar men sterft er niet voordat die slechte handelingen uitgeput zijn.

        Bhikkhus, ik zou op veelvuldige manier over de hel kunnen vertellen. Zo veel dat het moeilijk is een gelijkenis voor het lijden in de hel te vinden.”

(het dierenrijk)

        “Bhikkhus, er zijn dieren die zich voeden met gras, met vers of met gedroogd gras, zoals olifanten, paarden, runderen, ezels, geiten, en herten en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die zich met gras voeden.

        Er zijn dieren die zich met mest voeden. Zij ruiken mest van verre en rennen erheen met de gedachte dat zij kunnen vreten. Welke dieren voeden zich met mest? Gevederde dieren, zwijnen, honden en jakhalzen en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die zich voeden met mest.

        Er zijn dieren die in donkerheid geboren worden, ouder worden en sterven. Welke dieren zijn dat? Motten, maden en wormen, en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die in donkerheid geboren worden, ouder worden en sterven.

        Er zijn dieren die in het water geboren worden, ouder worden en sterven. Het zijn vissen, schildpadden, krokodillen en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die in het water geboren worden, ouder worden en sterven.

        Er zijn dieren die in vuiligheid geboren worden, ouder worden en sterven. Het zijn die dieren die in een rottende vis geboren worden, ouder worden en sterven, of in een vergaan lijk of in een verdorven poel of in een afvalput of in een riool. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die in vuiligheid geboren worden, ouder worden en sterven.

        Bhikkhus, ik zou op veelvuldige manier kunnen vertellen over het dierenrijk. Zoveel dat het moeilijk is een gelijkenis voor het lijden in het dierenrijk te vinden.

(gelijkenis van blinde zeeschildpad)

        Stel dat een man een juk met een gat erin in de zee gooide. Het juk dreef dan door de oostenwind, de westenwind, de noordenwind en de zuidenwind respectievelijk naar het westen, het oosten, het zuiden en het noorden. Stel er was een blinde schildpad die slechts één keer elke honderd jaar opdook. Bhikkhus, wat menen jullie? Zou die blinde schildpad de hals door het gat van dat juk steken?”

        “Eerwaarde Heer, zij zou dat ooit, na heel lange tijd, kunnen doen.”

        “Bhikkhus, die blinde schildpad zou minder tijd nodig hebben om de hals door het gat van dat juk te steken, dan een dwaas, wanneer hij eens in de verderfenis is geraakt, nodig zou hebben om het menselijk bestaan weer te krijgen, zo zeg ik. Waarom is dat zo? Omdat daar geen Dhamma-praktijk is, geen uitoefenen van datgene wat rechtschapen is, van wat heilzaam is; er is geen opeenhopen van verdiensten. Daar heerst elkaar opvreten en opgevreten worden, en het afslachten van de zwakke.

(de dwaas)

        Wanneer ooit, aan het einde van een lange periode, die dwaas in het menselijke bestaan terugkeert, dan vindt zijn wedergeboorte plaats in een lage familie - in een familie van onberoerbaren of van jagers of bamboe-arbeiders of wagenmakers of straatvegers - in een familie die arm is, met weinig te eten en te drinken, die slechts met moeite overleeft, waar hij zelden voeding en kleding vindt. En hij is lelijk, onaanzienlijk en misvormd, ziekelijk, blind, met verkreupelde hand, lam of verlamd. Hij krijgt geen eten, drinken, kleding, voertuig, sieraden, parfums en crèmes, bed, onderdak en licht. Hij gedraagt zich verkeerd in lichaam, taal en geest. En daarna verschijnt hij na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.

        Bhikkhus, stel dat een dobbelspeler bij de eerste ongelukkige worp zijn kind en vrouw verloor en zijn hele bezit; bovendien ging hij ook nog zelf in gevangenschap. Toch is een dergelijke ongelukkige worp zoals deze te verwaarlozen. Een veel ongelukkiger worp is het wanneer een dwaas, die zich verkeerd gedraagt in lichaam, taal en geest, na de dood weder verschijnt in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Daarmee is de rang van de dwaas compleet tot voltooiing gebracht.”

(de wijze)

        “Bhikkhus,er zijn drie kentekenen, drie attributen van een wijze. Een wijze is iemand die goede gedachten denkt, goede woorden spreekt en goede daden verricht. Wanneer een wijze dat niet zou doen, hoe kan een wijze dan van hem weten dat hij een wijs, rechtschapen mens is? Maar omdat een wijze goede gedachten denkt, goede woorden spreekt en goede daden verricht, daarom weet een wijze dat die persoon een wijs, rechtschapen mens is.

        Een wijze voelt geluk en vreugde hier en nu op drie manieren. Wanneer een wijze plaats heeft genomen in een bijeenkomst, of aan de rand van de straat zit of op een openbaar plein, en de mensen daar discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden, en wanneer de wijze iemand is die de vijf regels van deugdzaamheid navolgt, dan denkt hij: ‘Deze mensen discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden. Die dingen zijn in mij niet te vinden. En men ziet dat ik me er niet mee ophoudt.’ Dat is de eerste manier van geluk en vreugde die een wijze hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een betrapte dief gepakt wordt, ziet een wijze hoe de koning hem op veel manieren laat folteren. Dan denkt de wijze: “De dief wordt wegens kwade handelingen gefolterd. Maar die dingen zijn in mij niet te vinden; en men ziet dat ik me er niet mee ophoudt.’ Dat is de tweede manier van geluk en vreugde die een wijze hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een wijze op zijn stoel zit of op zijn bed ligt of op de grond uitrust, dan bedekken hem de goede handelingen die hij in het verleden heeft verricht - zijn goed gedrag in lichaam, taal en geest. Zij overdekken hem en hullen hem in. Dan denkt de wijze: ‘Ik heb niet gedaan wat kwaad is, ik heb niet gedaan wat wreed is, ik heb niet gedaan wat boos is. Ik heb gedaan wat goed is, heb gedaan wat heilzaam is, ik heb voor mij een toevlucht voor mijn gewetensangsten opgericht. Wanneer ik sterf, zal ik naar de bestemming gaan van degenen die niet gedaan hebben wat kwaad, wreed, boos is, maar die gedaan hebben wat goed is, wat heilzaam is, die voor zich een toevlucht voor de gewetensangsten hebben opgericht.’ Hij is onbezorgd, treurt en klaagt niet, hij weent niet en slaat zich niet op de borst; en hij wordt niet in de war gebracht. Dat is de derde manier van geluk en vreugde die een wijze hier en nu voelt.

        Een wijze die zich heeft toegewijd aan goed gedrag in lichaam, taal en geest, verschijnt na de dood op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel.”

(hemel)

        “Wanneer men terecht van iets kan zeggen dat het uiterst gewenst, uiterst welkom is, uiterst aangenaam, dan is het de hemel. Het is moeilijk om een gelijkenis te vinden voor het geluk in de hemel.”  

        Na die woorden stelde een bhikkhu de vraag of de Verhevene toch een gelijkenis kon geven.

        “Bhikkhu, men kan een gelijkenis geven. Stel, een universeel heerser bezat de zeven schatten en de vier soorten van succes, en hij voelde op grond daarvan geluk en vreugde. Wat zijn die zeven schatten?

        Wanneer een gezalfde adellijke koning op de Uposatha dag van de 15e dag in de maand zijn hoofd heeft gewassen en omhoog gaat naar het hogere paleisgedeelte om er de Uposatha vieringen te houden, dan verschijnt voor hem het hemelse kostbare wiel met duizend spaken, band en naaf. Dat wiel is in elk opzicht volledig. Wanneer hij het ziet, denkt de gezalfde koning: ‘Ik heb gehoord dat, wanneer het hemelse wiel verschijnt, de koning een universeel heerser wordt. Ben ik nu een universeel heerser?’

        Dan verheft de gezalfde koning zich van zijn zitplaats, neemt een waterbakje in de linker hand, besprenkelt het kostbare wiel met de rechter hand en zegt: ‘Draai je, goed en kostbaar wiel, behaal de overwinning.’ Dan draait het kostbare wiel zich en rolt in oostelijke richting. De universeel heerser volgt het met zijn viervoudige strijdmacht. In welke streek het kostbare wiel ook blijft staan, daar slaat de universeel heerser met zijn viervoudige strijdmacht het kamp op. En koningen van de tegenpartij in de oostelijke richting komen naar de universeel heerser toe en zeggen: ‘Kom, grote koning, wees welkom. Geef uw bevelen, geef raad.’ Dan spreekt de universeel heerser als volgt: “Jullie moeten geen levende wezens doden; jullie moeten niet nemen wat niet werd gegeven; jullie moeten geen verkeerd (seksueel) gedrag hebben bij zinsgenietingen; jullie moeten niet de onwaarheid zeggen; jullie moeten geen bedwelmende drank drinken; jullie moeten eten wat jullie gewend zijn te eten.’ En de koningen van de tegenpartij in de oostelijke richting onderwerpen zich aan de universeel heerser. Dan duikt het kostbare wiel onder in de oostelijke oceaan en duikt weer op.

        En dan draait het kostbare wiel zich en rolt in zuidelijke richting - in westelijke richting - in noordelijke richting. [Dan volgt steeds hetzelfde verhaal maar dan wat betreft de zuidelijke, westelijke of noordelijke richting].

        Wanneer nu het kostbare wiel over de aarde tot aan de rand van de oceaan overwonnen heeft, dan keert het in de koninklijke hoofdstad terug en blijft, alsof het aan de spil is vastgemaakt, staan aan het portaal van het binnenpaleis van de universeel heerser, als versiering ervan. Zo is het kostbare wiel dat aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare olifant, helemaal wit, met zevenvoudige houding, met bovennatuurlijke krachten, door de lucht vliegend, de koning van de olifanten met de naam ‘Uposatha’. Wanneer de gezalfde koning die olifant ziet, heeft hij op de volgende manier vertrouwen tot hem: 'Het zou prachtig zijn op de olifant te rijden als die zich liet temmen.’ Dan laat de kostbare olifant zich temmen, zoals een edele volbloed olifant die gedurende een lange periode goed getemd werd. De universeel heerser test de kostbare olifant, bestijgt hem ‘s morgens, doorkruist de hele aarde tot aan de rand van de oceaan en keert terug in de koninklijke hoofdstad om te ontbijten. Zo is de kostbare olifant die aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser het kostbare paard, helemaal wit, met ravenzwart hoofd, met manen als munja-gras, met bovennatuurlijke krachten, door de lucht vliegend, de koning van de paarden, met naam Valahaka (Donderwolk). Wanneer de gezalfde koning het paard ziet, heeft hij er op de volgende manier vertrouwen in: ‘Het zou prachtig zijn dit paard te rijden, als het zich liet temmen.’ Dan laat dat paard zich temmen, zoals een edel volbloed paard dat gedurende een lange tijd goed getemd werd. De universeel heerser test het paard op een morgen, bestijgt het, doorkruist de hele aarde tot aan de rand van de oceaan en keert dan terug in de koninklijke hoofdstad om er te ontbijten. Zo is het kostbare paard dat aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser het kostbare juweel. Dat juweel is een mooie beryl van zeer grote zuiverheid, met acht facetten en goed gespleten. De glans van het kostbare juweel verspreidt zich nu over een omtrek van een hele mijl. De universeel heerser test het kostbare juweel, trekt zijn viervoudige strijdmacht samen, bevestigt het juweel aan de top van zijn bannier en breekt op in de duisternis van de nacht. Dan beginnen alle bewoners van de nabijgelegen dorpen bij het schijnsel ervan met hun werk, omdat zij denken dat het dag is. Zo is het kostbare juweel dat aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare vrouw, mooi, bevallig en gracieus, in het bezit van de hoogste schoonheid van uitzien, niet te groot noch te klein, noch te slank, noch te krachtig, noch te donker noch te licht, de menselijke schoonheid overtreffend zonder hemelse schoonheid te bereiken. De aanraking van de kostbare vrouw is als een bosje kapok of een bal watten. Wanneer het koel is, zijn haar ledematen warm; wanneer het warm is, zijn haar ledematen koel. Van haar lichaam gaat de geur uit van sandelhout; en van haar mond de geur van lotusbloemen. Zij staat vóór de universeel heerser op en gaat na hem naar bed. Zij is erop uit om te dienen, heeft een aangenaam gedrag en spreekt lieflijk. Omdat zij de universeel heerser nooit ontrouw is, niet eens in gedachten, hoe zou zij hem dan lichamelijk ontrouw kunnen zijn? Zo is de kostbare vrouw die aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare rentmeester. Het hemelse oog dat door daden van het verleden geboren wordt, openbaart zich in hem. Daardoor ziet hij verborgen schatten, zowel met eigenaars als ook zonder. Hij gaat naar de universeel heerser toe en zegt: ‘Majesteit, leef onbezwaard. Ik zal voor de financiële zaken zorgen.’ De universeel heerser test de rentmeester en vaart met een boot op de rivier de Ganges. In het midden van de rivier zegt hij dan aan de kostbare rentmeester: ‘Rentmeester, ik heb goud en goudstaven nodig.’ - ‘Majesteit, dan laat de boot in de richting van een van de oevers sturen.’ - ‘Rentmeester, ik heb het goud en de goudstaven eigenlijk precies hier nodig.’ Dan steekt de kostbare rentmeester beide handen in het water en trekt een pot vol goud en goudstaven naar boven, en hij vraagt: ‘Majesteit, is dit genoeg, is dit voldoende?’ - ‘Rentmeester, dat is genoeg, dat is voldoende.’ Zo is de kostbare rentmeester die aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare raadgever, die wijs is, bezonnen en scherpzinnig, in staat de universeel heerser ertoe te bewegen datgene te steunen wat te steunen waard is, en datgene af te wijzen wat afgewezen moet worden, en dat door te zetten wat doorgezet moet worden. Hij gaat naar de universeel heerser toe en zegt: ‘Majesteit, leef onbezwaard. Ik zal voor u regeren.’  Zo is de kostbare raadgever die aan een universeel heerser verschijnt.

        Dit zijn de zeven kostbaarheden die een universeel heerser bezit.

        Wat zijn de vier soorten van succes. Een universeel heerser ziet er goed uit, is bevallig en gracieus, in het bezit van hoogste schoonheid van uitzien, en hij overtreft andere mensen daarin. Dat is de eerste soort van succes die een universeel heerser geniet.

        Verder leeft een universeel heerser lang en houdt lang stand, en hij overtreft andere mensen daarin. Dat is de tweede soort van succes die een universeel heerser bezit.

        Verder is een universeel heerser vrij van ziekten en lijden; hij heeft een goede spijsvertering, niet te koel noch te warm, en hij overtreft andere mensen daarin. Dat is de derde soort van succes die een universeel heerser bezit.

        Verder is een universeel heerser lief en dierbaar aan de brahmanen en gezinshoofden. Zoals een vader zijn kinderen lief en dierbaar is, zo is ook de universeel heerser de brahmanen en gezinshoofden lief en dierbaar. Ook zijn brahmanen en gezinshoofden een universeel heerser lief en dierbaar. Zoals kinderen een vader lief en dierbaar zijn, zo zijn ook brahmanen en gezinshoofden een universeel heerser lief en dierbaar. Eens reed een universeel heerser in een pretpark met zijn viervoudige strijdmacht rond. Toen gingen brahmanen en gezinshoofden naar hem toe en zeiden: ‘Majesteit, rijdt langzaam, zodat wij u langer kunnen zien.’ En ook de universeel heerser zei aan zijn wagenmenner: ‘Wagenmenner, rijdt langzaam zodat ik de brahmanen en gezinshoofden langer kan zien.’ Dat is de vierde soort van succes die een universeel heerser bezit.

        Bhikkhus, wat menen jullie? Zal een universeel heerser geluk en vreugde voelen wanneer hij deze zeven kostbaarheden en deze vier soorten van succes bezit?”

        “Eerwaarde Heer, een universeel heerser zal geluk en vreugde voelen wanneer hij ook maar één kostbaarheid bezit, helemaal te zwijgen over zeven kostbaarheden en vier soorten van succes.”

        Toen hief de Verhevene een kleine steen op, ter grootte van zijn hand, en hij wendde zich als volgt tot de bhikkhus:

         “Bhikkhus, wat menen jullie? Wat is groter, deze kleine steen hier of de Himalaya, de koning van de bergen?”

        "Eerwaarde Heer, de kleine steen telt niet naast de Himalaya; dat is geen vergelijk.”

        "Bhikkhus, juist zo telt het geluk en de vreugde niet die een universeel heerser zou voelen wanneer hij de zeven kostbaarheden en de vier soorten van succes bezat, naast het hemelse geluk. Het is geen vergelijk.”

        Wanneer de wijze ooit, aan het einde van een lange periode, [vanuit de hemel] in het menselijk bestaan terugkeert, dan heeft zijn wedergeboorte plaats in een hoge familie - in een familie van rijke adellijken, of rijke brahmanen of rijke gezinshoofden - in een familie die rijk is, met grote rijkdom, met een groot bezit, met goud en zilver in overvloed, met credit en vermogen in overvloed, met geld en granen in overvloed. Hij ziet er goed uit, is bevallig en gracieus, in het bezit van hoogste schoonheid van uitzien. Hij krijgt eten en drinken, kleding, voertuigen, sieraden, parfums en crèmes, bed, onderdak en licht. Hij gedraagt zich goed in lichaam, taal en geest, en nadat hij dat gedaan heeft, verschijnt hij na de dood op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld.

        Bhikkhus, stel dat een speler bij zijn allereerste gelukkige worp een groot vermogen zou winnen. Dan is toch een gelukkige worp zoals die te verwaarlozen; het is een veel gelukkigere worp wanneer een wijze, die zich goed gedraagt in lichaam, taal en geest, na de dood weer verschijnt op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Daarmee is de rang van de wijze compleet tot voltooiing gebracht.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.130. (M.XIII.10) Devadūta sutta

        Over het lot van degenen die de boodschappers van de dood negeren. Slechte daden hebben slechte gevolgen. Details over de hellen, de sferen van ellende.[27]

M.131. (M.XIV.1) Bhaddekaratta sutta - de ideale liefhebber van eenzaamheid[28]

        Eens woonde de Verhevene te Sāvatthi in het klooster van Anathapindika. Daar sprak hij de monniken als volgt toe: “Monniken, ik zal jullie de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid. Luistert oplettend.

Laat men niet het verleden nog eens opsporen

of smachten naar de toekomst;

wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,

nog niet bereikt is wat nog moet komen.

Maar wat thans is, neemt hij waar,

met inzicht, zoals en wanneer het komt.

In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,

in die staat moet de wijze groeien.

Vandaag nog moet men zich beijveren,

morgen kan de dood al komen - wie weet?

Want geen afspraak kunnen we maken

met de dood en zijn machtige heerscharen.

Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,

overdag en 's nachts, onvermoeibaar,

hij is door de Stille Wijze[29] genoemd:

‘de ideale liefhebber van eenzaamheid’.

        En hoe, monniken, spoort men het verleden nog eens op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘ Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Zo spoort men het verleden nog eens op.[30]

        En monniken, hoe spoort men het verleden niet meer op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Zo spoort men het verleden niet meer op.[31]

        En hoe, monniken, smacht men naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Zo smacht men naar de toekomst.[32]

        En monniken, hoe smacht men niet naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Zo smacht men niet naar de toekomst.[33]

        En hoe is men gericht naar het heden? Monniken, een niet-onderricht gewoon mens die geen rekening houdt met de edelen, is onbekwaam in de leer van de edelen, is ongeoefend in de leer van de edelen. Hij houdt geen rekening met de goede lieden, hij is onbekwaam in de leer van de goede lieden, is ongeoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet gevoelens als zelf, of zelf als gevoelens hebbende, of gevoelens als in zelf, of zelf als in gevoelens. Hij beziet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is men gericht naar het heden.[34]

        En hoe, monniken, is men niet gericht naar het heden? Monniken, een onderricht edel volgeling die rekening houdt met de edelen, is bedreven in de leer van de edelen, geoefend in de leer van de edelen. Hij houdt rekening met de goede lieden, hij is bedreven in de leer van de goede lieden, is geoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij niet vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet niet gevoelens als zelf, of zelf als gevoelens hebbende, of gevoelens als in zelf, of zelf als in gevoelens. Hij beziet niet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet niet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet niet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is men niet gericht naar het heden.[35]

‘Laat men niet het verleden nog eens opsporen

of smachten naar de toekomst;

wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,

nog niet bereikt is wat nog moet komen.

Maar wat thans is, neemt hij waar,

met inzicht, zoals en wanneer het komt.

In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,

in die staat moet de wijze groeien.

Vandaag nog moet men zich beijveren,

morgen kan de dood al komen - wie weet?

Want geen afspraak kunnen we maken

met de dood en z'n machtige heerscharen.

Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,

overdag en ‘s nachts, onvermoeibaar,

hij is door de Stille Wijze genoemd:

'de ideale liefhebber van eenzaamheid’.

        Met betrekking hierop is gezegd: ‘Monniken, ik zal u de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid.’”

         Aldus sprak de Verhevene. Vol vreugde verblijdden zich de monniken over de woorden van de Verhevene.

M.132. (M.XIV.2) Ānandabhaddekaratta sutta

        

        Ānanda's uitleg van dat gedicht.

M.133. (M.XIV.3) Mahākaccānabhaddekratta sutta

        Mahākaccāna’s uitleg van dezelfde verzen.

M.134. (M.XIV.4) Lomasakangiyabhaddekaratta sutta

        De Boeddha legt hetzelfde gedicht uit aan Lomasakangiya.

M.135 - Cūlakammavibhanga Sutta - De korte uitleg over kamma, wilsacties

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. Gesprek met de brahmaanse student Subha, zoon van Todeyya, over de oorzaken en redenen dat er onder de menselijke wezens zoveel verschillen bestaan. Er zijn mensen die slechter gesteld zijn en mensen die beter gesteld zijn; er zijn mensen die lang leven en anderen kort; er zijn zieken en gezonden, lelijke en mooie; armen en rijken; mensen zonder invloed en invloedrijke mensen; mensen van lage en van hoge geboorte; domme en wijze mensen. Wat is de oorzaak en reden dat er onder de menselijke wezens zoveel verschillen bestaan?

        De Boeddha gaf ten antwoord: “Wezens zijn eigenaren van hun wilsacties, erfgenamen van hun wilsacties; zij hebben wilsacties als hun verwekker, als familielid en als hun toevlucht. Door wilsacties wordt onderscheid gemaakt in hoog en laag.”

        De student Subha begreep dit korte antwoord niet en hij vroeg om nadere uitleg.

        De Boeddha onderwees toen:

        “Een man of vrouw doodt levende wezens, is moordzuchtig, wreed; hij of zij gebruikt graag geweld, is meedogenloos ten opzichte van alle levende wezens. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende, in een ongelukkige toestand, in de hel. En indien hij of zij na de dood in plaats van in een staat van ellende geboren wordt in de menselijke staat, dan is die persoon een kort leven beschoren.

        Dit is de weg die leidt naar een kort leven, namelijk het doden van levende wezens, moordzucht, wreedheid, geweld en meedogenloosheid ten opzichte van alle levende wezens.

        Maar alwie het doden van levende wezens heeft opgegeven, wie afziet van doden en wreedheid, wie zorgzaam is en barmhartig, wie vol mededogen let op het welzijn van alle levende wezens, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in plaats van in een hemelse wereld geboren wordt in de menselijke staat, dan is die persoon een lang leven beschoren.

Dit is de weg die leidt naar een lang leven, namelijk het afzien van doden, het opgeven van wreedheid, zorgzaam en barmhartig zijn, en vol mededogen letten op het welzijn van alle levende wezens.

Een man of vrouw brengt anderen letsel toe, doet andere levende wezens pijn met de hand, met stokken of met messen. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon vaak ziek.

Dit is de weg die leidt naar ziekte, namelijk anderen letsel toebrengen en anderen pijn doen.

Maar wie andere wezens geen letsel toebrengt, wie anderen geen pijn doet met de hand, met stokken of met messen, die persoon verschijnt ten gevolge van zulke wilsacties na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon gezond.

Dit is de weg die leidt naar gezondheid, namelijk ervan af te zien anderen pijn te doen, ervan af te zien andere levende wezens letsel toe te brengen.

Een man of vrouw wordt vlug boos, wordt vlug kwaad. Zelfs als een kleinigheid is gezegd, is die persoon woedend, boos, kwaadgezind. Hij of zij toont een slecht humeur, haat en knorrigheid. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon lelijk.

Dit is de weg die leidt naar lelijkheid, namelijk boosheid, woede, een slecht humeur, haat en knorrigheid.

Maar wie niet vlug boos is, wie niet vlug kwaad wordt, wie niet om een kleinigheid woedend, boos, kwaadgezind is, wie geen slecht humeur, haat of knorrigheid toont, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon mooi.

Dit is de weg die leidt naar schoonheid, namelijk niet boos worden, niet kwaad worden, geen slecht humeur hebben en geen haat of knorrigheid tonen.

Een man of vrouw is jaloers; hij of zij benijdt de winst van anderen, de eer, het respect, de begroetingen en giften die zij krijgen. En hij of zij misgunt anderen dat. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon onbeduidend, zonder invloed.

Dit is de weg die leidt naar onbeduidendheid, namelijk jaloersheid, nijd, afgunst.

Maar wie niet jaloers is, wie de winst van anderen niet benijdt en ook niet de eer, het respect, de begroetingen en giften die zij krijgen; en wie anderen dat niet misgunt, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon invloedrijk.

Dit is de weg die leidt naar invloed, namelijk niet jaloers zijn, geen afgunst hebben.

Een man of vrouw geeft geen voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden.[36] Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon arm.

Dit is de weg die leidt naar armoede, namelijk het niet geven van voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden.

Maar wie voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht geeft aan monniken en goden, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon rijk.

Dit is de weg die leidt naar rijkdom, namelijk het geven van voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken en goden.

Een man of vrouw is verstokt en hoogmoedig; men brengt geen eer aan wie eer betoond moet worden, men staat niet op voor wie men moet opstaan, men geeft geen zitplaats aan wie een zitplaats aangeboden moet worden, men gaat niet opzij voor wie men opzij moet gaan, men aanbidt niet degene die aanbeden moet worden, men toont geen respect en geen hoogachting jegens degenen die men moet respecteren en hoogachten. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon van lage afkomst.

Dit is de weg die leidt naar lage afkomst, namelijk verstoktheid en hoogmoed.

Maar wie niet verstokt en niet hoogmoedig is; wanneer men eer brengt aan wie eer betoond moet worden; wanneer men opstaat voor wie men moet opstaan; wanneer men een zitplaats geeft aan wie een zitplaats aangeboden moet worden; wanneer men opzij gaat voor wie men opzij moet gaan; wanneer men degene aanbidt die aanbeden moet worden; wanneer men respect en hoogachting toont jegens degenen die men moet respecteren en hoogachten, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon van hoge afkomst.

Dit is de weg die leidt naar hoge afkomst, namelijk niet verstokt en niet hoogmoedig zijn.

Een man of vrouw bezoekt een monnik of godheid en vraagt dan niet: “Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden leiden naar geluk en welzijn?” Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon dom.

Dit is de weg die leidt naar domheid, namelijk het nalaten van vragen stellen.[37]

Maar wie een monnik of godheid bezoekt en dan wel vraagt: ‘Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden leiden naar geluk en welzijn?’ ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon wijs.

Dit is de weg die leidt naar wijsheid, namelijk het stellen van vragen aan monnik of godheid.

De weg die naar een kort leven leidt, maakt dus dat mensen kort leven. De weg die naar een lang leven leidt, maakt dat mensen lang leven. De weg die naar ziekte leidt, maakt dat mensen ziek zijn. De weg die naar gezondheid leidt, maakt dat mensen gezond zijn. De weg die naar lelijkheid leidt, maakt dat mensen lelijk zijn. De weg die naar schoonheid leidt, maakt dat mensen mooi zijn. De weg die naar onbeduidendheid leidt, maakt dat mensen onbeduidend zijn. De weg die naar invloed leidt, maakt dat mensen invloedrijk zijn. De weg die naar armoede leidt, maakt dat mensen arm zijn. De weg die naar rijkdom leidt, maakt dat mensen rijk zijn. De weg die naar lage afkomst leidt, maakt dat mensen van lage afkomst zijn. De weg die naar hoge afkomst leidt, maakt dat mensen van hoge afkomst zijn. De weg die naar domheid leidt, maakt dat mensen dom zijn. De weg die naar wijsheid leidt, maakt dat mensen wijs zijn.

Wezens zijn eigenaren van hun wilsacties, erfgenamen van hun wilsacties; zij hebben wilsacties als hun verwekker, als familielid en als hun tehuis. Door wilsacties wordt onderscheid gemaakt in hoog en laag.”[38]

        Na deze woorden zei de brahmaanse student Subha dat de Boeddha dit uitstekend had uitgelegd. Hij nam zijn toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha, en hij werd een lekenvolgeling.

M.136. (M.XIV.6) Mahākammavibhanga sutta - de grote uiteenzetting over kamma, wilsacties

        Te Rajagaha vertoefde de Verhevene eens in het bamboepark. Bij die gelegenheid leefde de eerwaarde Samiddhi in een boshut. De zwervende asceet Potaliputta liep toen daar rond, ging naar de eerwaarde Samiddhi toe, groette hem vriendelijk, ging terzijde neerzitten en zei: “Vriend Samiddhi, ik vernam uit de mond van Meester Gotama zelf: ‘Lichamelijke daad is nietig, daad wat taal betreft is nietig, alleen geestelijke daad is werkelijk.’[39] En: ‘Er is die bereikingstoestand waarbij men helemaal niets voelt, wanneer men er ingetreden is.’”

        “Vriend Potaliputta, zeg zoiets niet. Geef de Verhevene niet verkeerd weer. Dat is niet goed. De Verhevene zou niet zo spreken dat daden in lichaam en taal nietig zijn, maar dat alleen geestelijke daden werkelijk zijn. Maar vriend, er is die bereikingstoestand waarbij men helemaal niets voelt wanneer men er ingetreden is.”

        “Vriend Samiddhi, hoelang ben je al in de Orde?

        “Vriend, niet lang, drie jaren.”

        “Welnu dan, wat zullen wij tegen de oudere bhikkhus zeggen, wanneer een jonge bhikkhu denkt dat de Leraar op een dergelijke manier verdedigd moet worden? Vriend Samiddhi, wanneer men een wilsactie heeft verricht met lichaam, taal of geest, wat voelt men dan?”

        “Vriend Potaliputta, wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft verricht, voelt men dukkha, lijden.”

        Zonder de woorden van de eerwaarde Samiddhi goed te keuren of af te wijzen stond de zwervende asceet Potaliputta op en nam afscheid.

        Kort daarna ging de eerwaarde Samiddhi naar de eerwaarde Ananda, groette hem eerbiedig en vriendelijk, ging terzijde neerzitten en berichtte het gesprek met de asceet Potaliputta. De eerwaarde Ananda zei toen dat zij beter samen naar de Verhevene konden gaan.

        De eerwaarde Ānanda en de eerwaarde Samiddhi gingen toen samen naar de Verhevene, eerden hem en gingen terzijde neerzitten. De eerwaarde Ananda vertelde toen het gesprek tussen de eerwaarde Samiddhi en de zwervende asceet  Potaliputta.

        De Verhevene zei aan de eerwaarde Ananda dat hij zich niet eraan kon herinneren de zwervende asceet Potaliputta ooit gezien te hebben. Hoe had dan dat gesprek plaatsgevonden kunnen hebben? Wel moest de vraag van de asceet Potaliputta geanalyseerd worden. En de eerwaarde Samiddhi had de vraag van de asceet eenzijdig beantwoord.    

        Na deze woorden zei de eerwaarde Udāyin aan de Verhevene: “Eerwaarde Heer, misschien sprak de eerwaarde Samiddhi zo met betrekking tot het principe: ‘alwat gevoeld wordt, is dukkha.’”[40] 

        De Verhevene richtte zich toen tot de eerwaarde Ananda en zei: “Kijk, Ananda, hoe deze misleide man Udayin zich ermee bemoeit. Ik wist dat hij zich juist op dit tijdstip onwijs ermee zou bemoeien. Vanaf het begin heeft de zwervende asceet Potaliputta naar de drie soorten van gevoel gevraagd. Deze misleide man Samiddhi had de asceet Potaliputta het juiste antwoord gegeven, indien hij het zo had uitgelegd: ‘Vriend Potaliputta, wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft begaan waarvan het resultaat als aangenaam gevoeld moet worden, dan voelt men iets aangenaams. Wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft begaan waarvan het resultaat als pijnlijk gevoeld moet worden, dan voelt men iets pijnlijks. Wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft begaan waarvan het resultaat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, dan voelt men iets dat noch pijnlijk noch aangenaam is.’ Maar wie zijn die dwaze, gedachteloze zwervende asceten van de andere sekten dat zij de grote uiteenzetting van de Tathagata over de daden zouden kunnen weten? Ananda, je moet goed naar de Tathagata luisteren terwijl hij de grote uiteenzetting over de daden uitlegt.“

        “Verhevene, nu is het tijd om de grote uiteenzetting over de daden uit te leggen.”

        En de Verhevene zei het volgende:

        “Ananda, er zijn vier soorten van personen die men in de wereld kan vinden.

        (1) Een persoon doodt levende wezens, neemt wat niet gegeven werd, gedraagt zich verkeerd bij zin-genot, spreekt de onwaarheid, spreekt hatelijk, uit grove woorden, kletst; hij is hebzuchtig, heeft een geest vol kwaadwil, en heeft verkeerde meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, ja zelfs in de hel.

        (2) Maar een persoon doodt levende wezens, neemt wat niet gegeven werd, gedraagt zich verkeerd bij zin-genot, spreekt de onwaarheid, spreekt hatelijk, uit grove woorden, kletst; hij is hebzuchtig, heeft een geest vol kwaadwil, en heeft verkeerde meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel.

        (3) Een persoon onthoudt zich ervan levende wezens te doden, onthoudt zich ervan te nemen wat niet werd gegeven, onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zin-genot, onthoudt zich van het spreken van de onwaarheid, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; hij is niet hebzuchtig, heeft een geest zonder kwaadwil, en heeft juiste meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel.

        (4) Maar een persoon onthoudt zich ervan levende wezens te doden, onthoudt zich ervan te nemen wat niet werd gegeven, onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zin-genot, onthoudt zich van het spreken van de onwaarheid, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; hij is niet hebzuchtig, heeft een geest zonder kwaadwil, en heeft juiste meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, ja zelfs in de hel.

        Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, behoedzaamheid en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, die een verkeerd gedrag heeft bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft, en verkeerde meningen heeft. En hij ziet dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn slechte daden, er is een resultaat van verkeerd gedrag. Want ik zag een persoon die levende wezens doodde, nam wat niet gegeven was, die zich verkeerd gedroeg bij zin-genot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, een geest vol kwaadwil had, en verkeerde meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft, en verkeerde meningen heeft, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, zorg en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die levende wezens doodt, die neemt wat niet werd gegeven, die zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft en verkeerde meningen heeft. Hij ziet dat die persoon na de dood op een gelukkige bestemming is wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld. Hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn geen slechte daden, er is geen resultaat voor verkeerd gedrag. Want ik zag een persoon die levende wezens doodde, die nam wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedroeg bij zin-genot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, een geest vol kwaadwil had, en verkeerde meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood op een gelukkige bestemming is wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft, en verkeerde meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, zorg en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthoudt van verkeerd taalgebruik, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, die juiste meningen heeft. En hij ziet dat die persoon na de dood is wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. En hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn goede daden, er is een resultaat van goede daden. Want ik zag een persoon die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthield van verkeerd taalgebruik, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood is wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, die zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, en die juiste meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Maar Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, zorg en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, die juiste meningen heeft. En hij ziet dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn geen goede daden, er is geen resultaat van goede daden. Want ik zag een persoon die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthield van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood is wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, die zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, en die juiste meningen heeft, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt dat er slechte daden zijn en dat er een resultaat van verkeerd gedrag is, daarin ben ik het met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die levende wezens doodde, nam wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedroeg bij zin-genot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, die een geest vol kwaadwil had, en die verkeerde meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, ook dan ben ik het met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft, en die verkeerde meningen heeft, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, dan ben ik het niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ ook dan ben ik het niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, ook dan ben ik het niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt: ‘Inderdaad, kwade daden zijn er niet, een resultaat van verkeerd gedrag is er niet,’ dan ben ik het daarmee niet met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die levende wezens doodde, die nam wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedroeg bij zin-genot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, die een geest vol kwaadwil had, en die verkeerde meningen had. En ik zag dat die persoon na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld,’ dan ben ik het daarin met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft, en die verkeerde meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld,’ dan ben ik het daarin niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hij zelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt: ‘Inderdaad, er zijn goede daden, er is een resultaat van goed gedrag,’ dan ben ik het daarin met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet gegeven werd, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld.’ Als hij dat zegt, ben ik het daarin met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthield van verkeerde taal, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, en die juiste meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld,’ dan ben ik het daarin niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hij zelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt: ‘Inderdaad, er zijn geen goede daden, een resultaat van goed gedrag is er niet,’ dan ben ik het daarin niet met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die zich onthield van het doden van levende wezens, die zich onthield van het nemen wat niet gegeven werd, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthield van verkeerde spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, dan ben ik het daarin met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthield van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, dan ben ik het daarin niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hij zelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wat die persoon betreft die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft en die verkeerde meningen heeft, en die na de dood wedergeboren wordt in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel: ofwel heeft die persoon vroeger een kwade daad verricht, die als pijnlijk gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een kwade daad verricht die als pijnlijk gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood verkeerde visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. En omdat die persoon hier levende wezens heeft gedood, heeft genomen wat niet werd gegeven, zich verkeerd heeft gedragen bij zin-genot, de onwaarheid heeft gesproken, hatelijk heeft gesproken, grove woorden heeft geuit, gekletst heeft; omdat die persoon hebzuchtig is geweest, een geest vol kwaadwil heeft gehad, en verkeerde meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden of in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.[41]

        Ananda, wat die persoon betreft die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, zich verkeerd gedraagt bij zin-genot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft en die verkeerde meningen heeft, en die na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld: ofwel heeft die persoon vroeger een goede daad verricht, die als aangenaam gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een goede daad verricht die als aangenaam gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood juiste visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Maar omdat die persoon hier levende wezens heeft gedood, heeft genomen wat niet werd gegeven, zich verkeerd heeft gedragen bij zin-genot, de onwaarheid heeft gesproken, hatelijk heeft gesproken, grove woorden heeft geuit, gekletst heeft; omdat die persoon hebzuchtig is geweest, een geest vol kwaadwil heeft gehad, en verkeerde meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden of in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.

        Ananda, wat die persoon betreft die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthield van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft en die juiste meningen heeft, en die na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld: ofwel heeft die persoon vroeger een goede daad verricht, die als aangenaam gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een goede daad verricht die als aangenaam gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood juiste visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. En omdat die persoon zich hier ervan onthouden heeft levende wezens te doden, zich ervan onthouden heeft te nemen wat niet werd gegeven, zich onthouden heeft van verkeerd gedrag bij zin-genot, zich onthouden heeft van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van grove woorden, van geklets; omdat die persoon niet hebzuchtig is geweest, een geest zonder kwaadwil heeft gehad, en juiste meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden ofwel in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.

        Ananda, wat die persoon betreft die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, die zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zin-genot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft en die juiste meningen heeft, en die na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel: ofwel heeft die persoon vroeger een kwade daad verricht, die als pijnlijk gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een kwade daad verricht die als pijnlijk gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood verkeerde visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Maar omdat die persoon zich hier ervan onthouden heeft levende wezens te doden, zich ervan onthouden heeft te nemen wat niet werd gegeven, zich onthouden heeft van verkeerd gedrag bij zin-genot, zich onthouden heeft van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van grove woorden, van geklets; omdat die persoon niet hebzuchtig is geweest, een geest zonder kwaadwil heeft gehad, en juiste meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden of in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.

        Ananda, zo zijn er daden die niet in staat zijn om tot goede resultaten te leiden, en die niet in staat ertoe schijnen te zijn. Er zijn daden die niet in staat zijn om tot goede resultaten te leiden, en die in staat ertoe schijnen te zijn. Er zijn daden die in staat zijn om tot goede resultaten te leiden, en die in staat ertoe schijnen te zijn. En er zijn daden die in staat zijn om tot goede resultaten te leiden en die niet in staat ertoe schijnen te zijn.”[42] 

        Dit is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.137. (M.XIV.7) Salāyatanavibhanga sutta - uitleg van de zesvoudige basis

        Te Savatthi vertoefde de Verhevene eens in het Jetavana klooster.Daar sprak hij de bhikkhus als volgt toe.

        “Bhikkhus, ik zal jullie een uiteenzetting geven van de zesvoudige basis. Luistert goed en opmerkzaam.” - “Jawel, Eerwaarde Heer.”

        “Bhikkhus, de zes inwendige grondslagen moeten begrepen worden. De zes uitwendige grondslagen moeten begrepen worden. De zes klassen van bewustzijn moeten begrepen worden. De zes klassen van contact moeten begrepen worden. De achttien soorten van geestelijk naderen moeten begrepen worden. De zesendertig sporen van de levende wezens moeten begrepen worden. Daarin, door deze gesteund, overwint dat. Er zijn drie grondslagen van oplettendheid die door de Edele onderhouden worden. Doordat hij ze onderhoudt is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen. Onder de leraren van de oefening is hij degene die de onvergelijkbare leider van bedwingbare mensen genoemd wordt. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van de zesvoudige basis.

        'De zes inwendige grondslagen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is de ogen-basis, de oren-basis, de neus-basis, de tong-basis, de lichaam-basis en de geest-basis. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes inwendige grondslagen begrepen moeten worden.

        'De zes uitwendige grondslagen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is de vorm-basis, de geluid-basis, de geur-basis, de smaak-basis, de aanrakings-basis en de geestobject-basis. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes uitwendige grondslagen begrepen moeten worden.

        'De zes bewustzijnsklassen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is zien-bewustzijn, hoor-bewustzijn, ruik-bewustzijn, smaak-bewustzijn, aanrakings-bewustzijn en geest-bewustzijn. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes bewustzijnsklassen begrepen moeten worden.

        'De zes klassen van contact moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is zien-contact, hoor-contact, ruik-contact, smaak-contact, aanrakings-contact en geest-contact. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes klassen van contact begrepen moeten worden.

        'De achttien soorten van geestelijk naderen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Wanneer men met het oog een vorm ziet, nadert men een vorm, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een vorm waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een vorm waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met het oor een geluid hoort, nadert men een geluid, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een geluid waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een geluid waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met de neus een geur ruikt, nadert men een geur, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een geur waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een geur waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met de tong een smaak proeft, nadert men een smaak, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een smaak waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een smaak waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, nadert men een aanrakingsobject, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een aanrakingsobject waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een aanrakingsobject waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met de geest een geestobject ondervindt, nadert men een geestobject, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een geestobject waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een geestobject waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Zo zijn er zes soorten van naderen met vreugde, zes soorten van naderen met droefheid, en zes soorten van naderen met gelijkmoedigheid. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de achttien soorten van geestelijk naderen begrepen moeten worden.

        'De zesendertig sporen van de levende wezens moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Er zijn zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten, en zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten. Er zijn zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten, en zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten. Er zijn zes soorten van gelijkmoedigheid die op het gezinsleven berusten, en zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten.

        Wat zijn de zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten? - Wanneer men het verwerven van vormen, die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van geluiden, die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van geuren, die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van smaken, die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van aanrakingsobjecten, die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van geestobjecten, die met de geest waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Dit zijn de zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten.

        Wat zij de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten? - Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van vormen kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige vormen allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.[43]

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geluiden kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geluiden allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geuren kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geuren allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van smaken kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige smaken allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van aanrakingsobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige aanrakingsobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geestobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geestobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Dit zijn de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten.

        

        Wat zijn de zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten? - Wanneer men het niet-verwerven van vormen, die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van geluiden, die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van geuren, die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van smaken, die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van aanrakingsobjecten, die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van objecten van de geest, die met de geest waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Dit zijn de zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten.

        Wat zij de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten? - Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van vormen kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige vormen allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.[44] 

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geluiden kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geluiden allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geuren kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geuren allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van smaken kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige smaken allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van aanrakingsobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige aanrakingsobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van objecten van de geest kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere alsook tegenwoordige objecten van de geest allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.

        Dit zijn de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten.

        Wat zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die op het gezinsleven berusten? - Wanneer men met het oog een vorm ziet, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de vorm niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.[45] 

        Wanneer men met het oor een geluid hoort, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het geluid niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Wanneer men met de neus een geur ruikt, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de geur niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Wanneer men met de tong een smaak proeft, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de smaak niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de vorm niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

Wanneer men met de geest een object van de geest waarneemt, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het aanrakingsobject niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Dit zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die berusten op het gezinsleven.

        Wat zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die berusten op ontzegging? - Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van vormen kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige vormen allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de vorm; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.[46]

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geluiden kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geluiden allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het geluid; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geuren kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geuren allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de geur; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van smaken kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige smaken allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de smaak; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van aanrakingsobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige aanrakingsobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het aanrakingsobject; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van objecten van de geest kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere alsook tegenwoordige objecten van de geest allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het object van de geest; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Dit zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten.

        In afhankelijkheid daarvan werd gezegd dat de zesendertig sporen van levende wezens begrepen moeten worden.

        ‘Daarin, door deze gesteund, overwint dat,’ zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, terwijl jullie steunen op de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint (daarbij) de zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten, en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint (daarbij) de zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten, en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint (daarbij) de zes soorten van gelijkmoedigheid die op het gezinsleven berusten, en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten, en overschrijdt ze. Zo worden we overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Bhikkhus, er is gelijkmoedigheid die verschillend is, die berust op uiteenlopendheid; en er is gelijkmoedigheid die uniform is, die een geheel vormt, die op eenheid berust.

         Bhikkhus, wat is gelijkmoedigheid die verschillend is, die berust op uiteenlopendheid? - Er is gelijkmoedigheid met betrekking tot vormen, geluiden, geuren, smaken en aanrakingsobjecten. Dat is gelijkmoedigheid die verschillend is, die berust op uiteenlopendheid.

        Bhikkhus, wat is gelijkmoedigheid die uniform is, die een geheel vormt, die op eenheid berust? - Er is gelijkmoedigheid die steunt op het gebied van 'ruimte is oneindig', op het gebied van 'bewustzijn is oneindig', op het gebied van ‘er is niets’, en op het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Dat is gelijkmoedigheid die uniform is, die een geheel vormt, die op eenheid berust.

        Bhikkhus, terwijl jullie steunen op gelijkmoedigheid die uniform is, die op eenheid berust, en erop vertrouwen, overwint de gelijkmoedigheid die verschillend is, op verschil berust, en overschrijdt die. Zo wordt die overwonnen, zo wordt die overschreden.

        Bhikkhus, terwijl jullie steunen op niet-identificatie en erop vertrouwen, overwint de gelijkmoedigheid die uniform is, op eenheid berust, en overschrijdt die. Zo wordt die overwonnen; zo wordt die overschreden.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd: ‘Daarin, ondersteund door dit, overwint dat.’

        Er zijn drie grondslagen van oplettendheid die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt, is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen, zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, meevoelend en op het welzijn van zijn leerlingen bedacht, onderwijst de leraar hun de dhamma uit mededogen: ‘Dit is tot jullie welzijn; dit is tot jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen niet luisteren of goed opletten of hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen af and wenden zich af van de leer van de leraar. Daarmee is de Tathagata niet tevreden en hij voelt geen tevredenheid. En toch blijft hij onbewogen, oplettend en helder bewust. Bhikkhus, dit wordt de eerste grondslag van oplettendheid genoemd die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        Verder, bhikkhus, meevoelend en op het welzijn van zijn leerlingen bedacht, onderwijst de leraar hun de dhamma uit meegevoel: ‘Dit is tot jullie welzijn; dit is tot jullie geluk.’ Enige van zijn leerlingen willen niet luisteren, of goed opletten of hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen af en wenden zich af van de leer van de leraar. Enige van zijn leerlingen willen luisteren en goed opletten en hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen niet af en wenden zich niet af van de leer van de leraar. Daarmee is de Tathagata niet tevreden en hij voelt geen tevredenheid, en hij is niet ontevreden en voelt geen ontevredenheid. Vrij van zowel tevredenheid als ook ontevredenheid vertoeft hij in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. Bhikkhus, dit wordt de tweede grondslag van oplettendheid genoemd die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt, is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        Verder, bhikkhus, meevoelend en op het welzijn van zijn leerlingen bedacht, onderwijst de leraar hun de dhamma uit meegevoel: ‘Dit is voor jullie welzijn; dit is voor jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen luisteren, goed opletten en hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen niet af en wenden zich niet af van de leer van de leraar. Daarmee is de Tathagata tevreden en hij voelt tevredenheid. En toch vertoeft hij onbewogen, oplettend en helder bewust. Bhikkhus, dat wordt de derde grondslag van oplettendheid genoemd die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt, is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd: ‘Er zijn drie grondslagen van oplettendheid die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        'Onder de leraren van de oefening is hij degene die de onvergelijkbare leider van bedwingbare mensen genoemd wordt,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, door de olifantentemmer geleid, gaat de betembare olifant in een richting - oosten, westen, noorden of zuiden. Door de paardentemmer geleid, gaat het betembare paard in een richting - oosten, westen, noorden of zuiden. Door de ossentemmer geleid, gaat de betembare os in een richting - oosten, westen, noorden of zuiden.

        Bhikkhus, door de Tathāgata geleid, de heilige en volmaakt Verlichte, gaat de bedwingbare mens in acht richtingen.[47] 

        Van vorm (gevuld) ziet hij vormen: dit is de eerste richting. Terwijl hij inwendig vormen niet waarneemt, ziet hij uiterlijk vormen: dat is de tweede richting. Hij neemt een besluit alleen tot het mooie: dat is de derde richting. Met het volledige overwinnen van de vormwaarneming, met het verdwijnen van de waarneming van de zintuiglijke invloed, met het niet letten op de veelheidswaarneming, doordat hij zich te binnen brengt: ‘ruimte is oneindig,’ treedt hij binnen in het gebied van de ruimte-oneindigheid en hij vertoeft erin. Dat is de vierde richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van de ruimte-oneindigheid, doordat hij zich te binnen brengt: ‘bewustzijn is oneindig,’ treedt hij binnen in het gebied van de bewustzijnsoneindigheid en hij vertoeft erin. Dat is de vijfde richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van bewustzijnsoneindigheid, doordat hij zich te binnen brengt ‘er is niets,’ treedt hij binnen in het gebied van de nietsheid en hij vertoeft erin: dat is de zesde richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van nietsheid treedt hij binnen in het gebied van noch waarneming noch niet waarneming en hij vertoeft erin. Dat is de zevende richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming treedt hij binnen in het beëindigen van waarneming en gevoel en hij vertoeft erin. Dat is de achtste richting.  

        Bhikkhus, door de Tathāgata geleid, de heilige en volmaakt Verlichte, gaat de bedwingbare mens in deze acht richtingen. In afhankelijkheid daarvan werd gezegd: ‘Onder de leraren van de oefening is hij degene die de onvergelijkbare leider van bedwingbare mensen genoemd wordt.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.138. (M.XIV.8) Uddesavibhanga sutta - onderzoek van de leer

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster, sprak de Boeddha als volgt tot de bhikkhus.

        “Bhikkhus, een bhikkhu moet de dingen op een dergelijke manier onderzoeken, dat zijn bewustzijn tijdens het onderzoeken niet afgeleid wordt en naar buiten toe verstrooid is, en ook niet inwendig klem zit; en doordat hij niet (ergens aan) vasthecht, hij niet opgewonden wordt. Wanneer zijn bewustzijn niet afgeleid en naar buiten toe verstrooid is, en ook innerlijk niet klem zit, en hij, doordat hij niet vasthecht, niet opgewonden wordt, dan is er voor hem geen ontstaan van de oorsprong van dukkha - van toekomstige geboorte, toekomstig ouder worden en dood.”

        Na deze woorden stond de Verhevene op en ging naar zijn verblijf.[48]

        Daarna overwogen de bhikkhus: “Vrienden, de Verhevene heeft nu een korte samenvatting gegeven zonder de betekenis ervan in detail uit te leggen. Wie zal dat nu in detail uitleggen?” Toen overwogen zij: “De eerwaarde Maha Kaccana wordt door de leraar geprezen en door zijn wijze medemonniken in het heilige leven hoog gewaardeerd. Hij is in staat om de betekenis ervan in detail uit te leggen. Laten we hem vragen naar de betekenis ervan.”

        Toen gingen de bhikkhus naar de eerwaarde Mahā Kaccāna, groetten hem hoffelijk en vriendelijk, gingen terzijde neerzitten en vertelden wat er gebeurd was. En zij vroegen of de eerwaarde Maha Kaccana het hun kon uitleggen.

        De eerwaarde Maha Kaccana gaf ten antwoord: “Vrienden, jullie hebben de Verhevene overgeslagen; jullie hadden de Leraar moeten vragen toen hij nog bij jullie aanwezig was. Want de Verhevene weet en ziet; hij is het oog, hij is het weten, hij is de Dhamma, hij is de heilige, hij is degene die verkondigt, de betekenis duidelijk maakt, die het Doodloze geeft, de Heer van de Dhamma, de Tathagata. Dat was het tijdstip waarop jullie de Verhevene naar de betekenis hadden moeten vragen. En zoals hij het jullie had uitgelegd, hadden jullie het moeten onthouden.”

        “Zeker, vriend Kaccana, de Verhevene weet en ziet, hij is het oog, hij is het weten, hij is de Dhamma, hij is de heilige, hij is degene die verkondigt, die de betekenis duidelijk maakt, die het Doodloze geeft, de heer van de Dhamma, de Tathagata. Dat was inderdaad het tijdpunt waarop wij aan de Verhevene naar de betekenis hadden moeten vragen. Zoals hij het had uitgelegd, hadden wij het moeten onthouden. Maar de eerwaarde Maha Kaccana wordt door de Leraar geprezen en door zijn wijze medemonniken in het heilige leven hoog gewaardeerd.  De eerwaarde Maha Kaccana is in staat om de betekenis van deze samenvatting van de Verhevene in detail uit te leggen. Leg het ons a.u.b. uit, als het geen bezwaar is.”

        “Vrienden, dan luistert goed naar wat ik ga zeggen.” - “Ja, vriend,” gaven de bhikkhus ten antwoord. De eerwaarde Maha Kaccana zei het volgende:

        “Vrienden, de Verhevene zei: ‘Een bhikkhu moet de dingen op een dergelijke manier onderzoeken, dat zijn bewustzijn tijdens het onderzoeken niet afgeleid wordt en naar buiten toe verstrooid is, en ook niet inwendig klem zit; en doordat hij niet (ergens aan) vasthecht, hij niet opgewonden wordt. Wanneer zijn bewustzijn niet afgeleid en naar buiten toe verstrooid is, en ook innerlijk niet klem zit, en hij, doordat hij niet vasthecht, niet opgewonden wordt, dan is er voor hem geen ontstaan van de oorsprong van dukkha - ⅞van toekomstige geboorte, toekomstig ouder worden en dood.’ De betekenis ervan is volgens mij als volgt:

(bewustzijn afgeleid en verstrooid)

        Hoe wordt bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd? - Wanneer een bhikkhu met het oog een vorm heeft gezien, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van de vorm, door de bevrediging door het kenteken van de vorm gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de vorm geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het oor een geluid heeft gehoord, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van het geluid, door de bevrediging door het kenteken van het geluid gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geluid geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de neus een geur heeft geroken, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van de geur, door de bevrediging door het kenteken van de geur gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de geur geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de tong een smaak heeft geproefd, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van de smaak, door de bevrediging door het kenteken van de smaak gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de smaak geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het lichaam een aanrakingsobject heeft gevoeld, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van het aanrakingsobject, door de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de geest een geestobject heeft waargenomen, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van het geestobject, door de bevrediging door het kenteken van het geestobject gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geestobject geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

(bewustzijn niet afgeleid en niet verstrooid)

        Hoe wordt bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd? - Wanneer een bhikkhu met het oog een vorm heeft gezien, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van de vorm, door de bevrediging door het kenteken van de vorm niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de vorm niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het oor een geluid heeft gehoord, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van het geluid, door de bevrediging door het kenteken van het geluid niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geluid niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de neus een geur heeft geroken, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van de geur, door de bevrediging door het kenteken van de geur niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de geur niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de tong een smaak heeft geproefd, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van de smaak, door de bevrediging door het kenteken van de smaak niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de smaak niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het lichaam een aanrakingsobject heeft gevoeld, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van het aanrakingsobject, door de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de geest een geestobject heeft waargenomen, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van het geestobject, door de bevrediging door het kenteken van het geestobject niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geestobject niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

(geest innerlijk klem)

 

         En hoe wordt de geest[49] ‘innerlijk klem zittend’ genoemd? - Een bhikkhu treedt, geheel afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste meditatieve verdieping (jhana), die met begin- en aanhoudende toewending van de geest samengaat, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de afzondering. Indien zijn bewustzijn vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest treedt hij binnen in de tweede jhana, die samengaat met innerlijke kalmte en eenheid van het hart, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de concentratie. Indien zijn bewustzijn vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: ‘Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,’ en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn vervuld is van de gelijkmoedigheid, door de bevrediging door de gelijkmoedigheid gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de gelijkmoedigheid geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, met het overwinnen van geluk en pijn en het eerder al verdwijnen van vreugde en droefheid, treedt hij binnen in de vierde jhana, die op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich heeft, en samengaat met zuiverheid van oplettendheid, en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn vervuld is van het niets pijnlijks noch iets aangenaams, door de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

(geest niet innerlijk klem)

        En hoe wordt de geest ‘niet innerlijk klem zittend’ genoemd? - Een bhikkhu treedt, geheel afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste jhana, die met begin- en aanhoudende toewending van de geest samengaat, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de afzondering. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest treedt hij binnen in de tweede jhana, die samengaat met innerlijke kalmte en eenheid van het hart, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de concentratie. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: ‘Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,’ en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van de gelijkmoedigheid, door de bevrediging door de gelijkmoedigheid niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de gelijkmoedigheid niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, met het overwinnen van geluk en pijn en het eerder al verdwijnen van vreugde en droefheid, treedt hij binnen in de vierde jhana, die op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich heeft, en samengaat met zuiverheid van oplettendheid, en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van het niets pijnlijks noch iets aangenaams, door de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

(opgewondenheid op grond van vasthechten)

        Hoe is er opgewondenheid op grond van vasthechten?[50] - Een niet onderwezen wereldling, die geen acht slaat op de edelen en in hun Dhamma niet bedreven en geschoold is, die geen acht slaat op oprechte mensen en in hun Dhamma niet bedreven en geschoold is, die beschouwt vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in het zelf ingesloten, of zelf als in vorm ingesloten. Elke vorm van hem verandert. Terwijl die vorm verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de vorm. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezighouden met de verandering van de vorm, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in het zelf ingesloten, of zelf als in gevoel ingesloten. Elk gevoel van hem verandert. Terwijl dat gevoel verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van het gevoel. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het gevoel, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in het zelf ingesloten, of zelf als in waarneming ingesloten. Elke waarneming van hem verandert. Terwijl die waarneming verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de waarneming. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de waarneming, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in het zelf ingesloten, of zelf als in formaties ingesloten. Alle formaties van hem veranderen. Terwijl die formaties veranderen houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de formaties. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezighouden met de verandering van de formaties, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in het zelf ingesloten, of zelf als in bewustzijn ingesloten. Elk bewustzijn van hem verandert. Terwijl dat bewustzijn verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van het bewustzijn. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het bewustzijn, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

(niet-opgewondenheid op grond van niet-vasthechten)

        En hoe is er niet-opgewondenheid op grond van niet-vasthechten?  - Een goed onderwezen edele leerling die acht slaat op de edelen en in hun Dhamma bedreven en geschoold is, die acht slaat op oprechte mensen en in hun Dhamma bedreven en geschoold is, die beschouwt niet vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in het zelf ingesloten, of zelf als in vorm ingesloten. Elke vorm van hem verandert. Terwijl die vorm verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van de vorm. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de vorm, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in het zelf ingesloten, of zelf als in gevoel ingesloten. Elk gevoel van hem verandert. Terwijl dat gevoel verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van het gevoel. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het gevoel, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in het zelf ingesloten, of zelf als in waarneming ingesloten. Elke waarneming van hem verandert. Terwijl die waarneming verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van de waarneming. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de waarneming, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in het zelf ingesloten, of zelf als in formaties ingesloten. Alle formaties van hem veranderen. Terwijl die formaties veranderen houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van de formaties. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de formaties, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in het zelf ingesloten, of zelf als in bewustzijn ingesloten. Elk bewustzijn van hem verandert. Terwijl dat bewustzijn verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van het bewustzijn. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het bewustzijn, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

         Zo is er niet-opgewondenheid op grond van niet-vasthechten.

        Vrienden, zo begrijp ik in detail de betekenis van de korte samenvatting die door de Verhevene is gegeven. Vrienden, als jullie het wensen kunnen jullie naar de Verhevene toegaan en hem naar de betekenis ervan vragen. Zoals hij het jullie uitlegt, moeten jullie het onthouden.”

        De bhikkhus waren blij en verheugd over de woorden van de eerwaarde Maha Kaccana. Zij stonden op, gingen naar de Verhevene en vertelden hem alles wat er gebeurd was nadat hij vertrokken was.

        “Bhikkhus, Maha Kaccana is wijs, hij heeft grote wijsheid. Wanneer jullie mij naar de betekenis van de korte samenvatting gevraagd hadden, had ik het precies zo uitgelegd als door Maha Kaccana is uitgelegd. Zo is de betekenis ervan en zo moeten jullie het onthouden.”  

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.139. (M.XIV.9) Aranavibhanga sutta - uiteenzetting van vrijheid van conflicten

        Te Savatthi vertoefde de Verhevene eens in het Jetavana klooster. Hij onderwees er de bhikkhus over vrijheid van conflicten.

        “Men moet niet streven naar het geluk van zintuiglijke genietingen. Die zijn laag, gewoon, grof,[51] onedel en brengen onheil. En men moet niet streven naar zelfkastijding. Die is pijnlijk, onedel en brengt onheil. De middenweg die door de Tathagata ontdekt is, vermijdt beide uitersten. Hij geeft inzicht, geeft weten, hij leidt naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana. Men moet weten wat lofprijzing betekent, en wat geringschatting betekent. Wanneer men beide weet, moet men noch het een noch het andere uitoefenen, maar moet men alleen de Dhamma onderwijzen. Men moet weten hoe men geluk omschrijft, en wanneer men dat weet, moet men streven naar het geluk binnen in zichzelf. Men moet geen heimelijke gesprekken voeren, en men moet geen onverhulde scherpe woorden spreken. Men moet zonder haast spreken, niet haastig. Men moet niet staan op het plaatselijke dialect, en men moet zich niet heenzetten over het normale spraakgebruik. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van vrijheid van conflicten.  

(Geluk van zinnelijke genietingen)

        ‘Men moet niet streven naar het geluk van zintuiglijke genietingen. Die zijn laag, gewoon, grof, onedel en brengen onheil. En men moet niet streven naar zelfkastijding. Die is pijnlijk, onedel en brengt onheil.’ Zo werd gezegd, en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zinsverlangen - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de verkeerde weg. De bevrijding van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zinsverlangen, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de juiste weg.

        Het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de verkeerde weg. De bevrijding van het streven naar zelfkastijding is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de juiste weg.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men niet naar het geluk van zintuiglijke genietingen moet streven, en dat men niet naar zelfkastijding moet streven.

(de middenweg)

        ‘De middenweg die door de Tathagata is ontdekt, vermijdt beide uitersten. Hij geeft zien, geeft weten, hij leidt naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana.’ Zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?  Het is dit edele achtvoudige pad, namelijk: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juiste manier van leven, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de middenweg de beide uitersten vermijdt, dat hij weten geeft, naar vrede leidt, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana.

(lofprijzing en geringschatting)

        ‘Men moet weten wat lofprijzing betekent, en wat geringschatting betekent. Wanneer men beide weet, moet men noch het een noch het andere uitoefenen, maar moet men alleen de Dhamma onderwijzen.’ Zo werd gezegd, en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, hoe komt lofprijzing en geringschatting tot stand, en het mislukken om alleen de Dhamma te onderwijzen? Wanneer men zegt: ’Allen die verwikkeld zijn in het streven naar de vreugde van diegene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam - zij zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ dan oefent men geringschatting tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is, - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam - zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ dan oefent men lofprijzing tegenover enkelen uit. Wanneer men zegt: ‘Allen die verwikkeld zijn in het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - zij zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ dan oefent men geringschatting tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van het streven naar zelfkastijding, - pijnlijk, onedel en onheilzaam - zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ dan oefent men lofprijzing tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die de boei van het worden niet hebben overwonnen, zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ dan oefent men geringschatting tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die de boei van het worden hebben overwonnen, zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ dan oefent men lofprijzing tegenover enigen uit.

        Zo komt lofprijzing en geringschatting tot stand en het mislukken om uitsluitend de Dhamma te onderwijzen.

(uitsluitend het onderwijzen van de Dhamma)

        En hoe komt noch lofprijzing noch geringschatting tot stand, maar uitsluitend het onderwijzen van de Dhamma? - Wanneer men niet zegt: ‘Allen die verwikkeld zijn in het streven naar de vreugde van degene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is, zij zijn door leed, ergernis, wanhoop en koorts omringd, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Het streven is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en is de verkeerde weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.[52] 

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is, zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘De bevrijding is een toestand vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die verwikkeld zijn in het streven naar zelfkastijding, zij zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Het streven is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van zelfkastijding, zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘De bevrijding is een toestand vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die de boei van het worden niet hebben overwonnen, zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Zolang de boei van het worden niet is overwonnen, is ook het worden niet overwonnen,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die de boei van het worden hebben overwonnen, zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Wanneer de boei van het worden is overwonnen, is ook het worden overwonnen,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men moet weten wat lofprijzing betekent en wat geringschatting betekent, en dat, wanneer men beide weet, men geen van beide moet uitoefenen, maar alleen de Dhamma moet onderwijzen.

(geluk)

        ’Men moet weten hoe men geluk omschrijft, en wanneer men dat weet, moet men streven naar het geluk binnen in zich zelf.’ Zo werd gezegd, en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, er zijn deze vijf strengen van zinnelijke genoegens. En welke? Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Dit zijn de vijf strengen van zintuiglijk geluk. Het geluk en de vreugde die ontstaan in afhankelijkheid van deze vijf strengen van zintuiglijke genoegens, worden geluk van de zintuiglijke genoegens genoemd - een onrein geluk, een gewoon, onedel geluk. Ik zeg van deze soort van geluk dat het niet onderhouden moet worden, dat het niet ontplooid moet worden, dat het niet uitgeoefend moet worden, en dat het gevreesd moet worden.

        Bhikkhus, geheel afgescheiden van zintuiglijke genoegens, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, treedt een bhikkhu binnen in de eerste jhana, die samengaat met begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en geluk die uit de afzondering ontstaan zijn. Door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest treedt hij binnen in de tweede jhana, die samengaat met innerlijke kalmte en eenheid van het hart, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de concentratie. Door het tot bedaren brengen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: ‘Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,’ en hij vertoeft erin. Met het overwinnen van geluk en pijn en het eerder al verdwijnen van vreugde en droefheid, treedt hij binnen in de vierde jhana, die op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich heeft, en samengaat met zuiverheid van oplettendheid, en hij vertoeft erin. Dit wordt zaligheid van ontzegging genoemd, zaligheid van afzondering, zaligheid van de vrede, zaligheid van de Verlichting. Ik zeg van deze soort van geluk dat het onderhouden moet worden, dat het ontplooid moet worden, dat het uitgeoefend moet worden en dat het niet gevreesd hoeft te worden.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd: ’Men moet weten hoe men geluk omschrijft, en wanneer men dat weet, moet men streven naar het geluk binnen in zichzelf.’

(geen heimelijke gesprekken en geen onverhulde scherpe woorden)

        ‘Men moet geen heimelijke gesprekken voeren, en men moet geen onverhulde scherpe woorden spreken.’ Zo werd gezegd en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, wanneer men hier weet heeft van een heimelijk gesprek dat het onjuist en onheilzaam is, dan moet men dat in geen enkel geval voeren. Wanneer men weet heeft van een heimelijke gesprek dat het waar, juist en onheilzaam is, dan moet men proberen dat niet te voeren. Wanneer men weet heeft van een heimelijk gesprek dat het waar, juist en heilzaam is, dan kan men het voeren wanneer men het juiste tijdstip ervoor kent.

        Bhikkhus, wanneer men hier weet heeft van onverhulde, scherpe woorden dat zij onwaar, onjuist en onheilzaam zijn, dan moet men die in geen enkel geval spreken. Wanneer men weet heeft van onverhulde, scherpe woorden dat zij waar, juist en onheilzaam zijn, dan moet men proberen die niet te spreken. Wanneer men weet heeft van onverhulde, scherpe woorden dat zij waar, juist en heilzaam zijn, dan kan men die spreken wanneer men het juiste tijdstip ervoor kent.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men geen heimelijk gesprek moet voeren en dat men geen onverhulde, scherpe woorden moet spreken.

(zonder haast spreken)

        ’Men moet zonder haast spreken, niet haastig.’ Zo werd gezegd en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?  

        Bhikkhus, wanneer iemand haastig spreekt, wordt zijn lichaam moe en zijn geest wordt opgewonden, zijn stem spant zich te veel in en zijn keel wordt schor. En de toespraak van iemand die haastig spreekt, is onduidelijk en moeilijk te verstaan.

        Bhikkhus, wanneer iemand zonder haast spreekt, wordt zijn lichaam niet moe en ook wordt zijn geest niet opgewonden, zijn stem spant zich niet te veel in en ook wordt zijn keel niet schor. En de toespraak van iemand die zonder haast spreekt, is duidelijk en gemakkelijk te verstaan.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men zonder haast moet spreken, niet haastig.

(plaatselijk dialect en normaal spraakgebruik)

        ‘Men moet niet staan op het plaatselijke dialect, en men moet zich niet heenzetten over het normale spraakgebruik.’ Zo werd gezegd en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, hoe komt het tot stand dat iemand staat op het plaatselijke dialect en zich heenzet over het normale spraakgebruik?

        Bhikkhus, in verschillende streken noemen ze hetzelfde ding een ‘bord’, een ‘schotel’, een ‘vaatwerk’, een ‘pan’, een ‘pot’, een ‘kan’, of een ‘bekken’. Hoe men het dus in deze of in een andere streek noemt, zo spreekt men [overeenkomstig de streektaal], men hecht zich aan die uitdrukking vast en men staat erop: ‘Alleen dit is juist; al het andere is verkeerd.’ Zo komt het tot stand dat iemand op het plaatselijke dialect staat en zich heenzet over het normale spraakgebruik.[53] 

        Bhikkhus, hoe komt het tot stand dat iemand niet staat op het plaatselijke dialect en zich niet heenzet over het normale spraakgebruik?

        Bhikkhus, in verschillende streken noemen ze hetzelfde ding een ‘bord’, een ‘schotel’, een ‘vaatwerk’, een ‘pan’, een ‘pot’, een ‘kan’, of een ‘bekken’. Hoe men het dus in deze of in een andere streek noemt, zo spreekt men [overeenkomstig de streektaal] zonder zich vast te hechten aan die uitdrukking, met de gedachte: ‘Deze eerwaarden, zo schijnt het, spreken zo met betrekking tot dat.’ Zo komt het tot stand dat iemand niet op het plaatselijke dialect staat en zich niet heenzet over het normale spraakgebruik.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men niet op het plaatselijke dialect moet staan en dat men zich niet moet heenzetten over het normale spraakgebruik.

(vrij van conflicten)

        Bhikkhus, het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zintuiglijke genietingen - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam, - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, bevrijding van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zintuiglijke genietingen - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam, - is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, bevrijding van het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        De middenweg die door de Tathagata werd ontdekt, vermijdt beide uitersten; hij geeft zien, geeft weten, hij leidt naar de vrede, naar de hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana. Het is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, lofprijzing en geringschatting, en het mislukken om alleen de Dhamma te onderwijzen, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, afwezigheid van lofprijzing en geringschatting, en het alleen onderrichten van de Dhamma, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het geluk van de zintuiglijke genietingen - een onzuiver geluk, een grof geluk, een onedel geluk - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het geluk van de ontzegging, de zaligheid van de afzondering, de zaligheid van de vrede, van de Verlichting, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het voeren van heimelijke gesprekken die onwaar, onjuist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het voeren van heimelijke gesprekken die waar, juist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het voeren van gesprekken die waar, juist en heilzaam zijn, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het spreken van onverhulde, scherpe woorden die onwaar, onjuist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het spreken van onverhulde, scherpe woorden die waar, juist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het spreken van onverhulde, scherpe woorden die waar, juist en heilzaam zijn, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, de toespraak van iemand die haastig spreekt, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, de toespraak van iemand die zonder haast spreekt, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het staan op plaatselijk dialect en het zich heenzetten over het normale spraakgebruik, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het niet staan op plaatselijk dialect en het zich niet heenzetten over het normale spraakgebruik, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, daarom moeten jullie zo oefenen: ‘Wij zullen de toestand kennen die beladen is met conflicten en wij zullen de toestand kennen die vrij is van conflicten; en wanneer wij die toestanden kennen, zullen wij de weg inslaan die vrij is van conflicten.’  

        Bhikkhus, nu is Subhūti[54] een man uit goede familie die de weg die vrij is van conflicten, is ingeslagen.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.140. (M.XIV.10) Dhātuvibhanga sutta - De uiteenzetting van de elementen

        Eens liep de Verhevene door het land Magadha en kwam er aan te Rajagaha. Daar ging hij naar de pottenbakker Bhaggava en vroeg hem of hij een nacht in diens werkplaats kon doorbrengen, als het geen bezwaar was. De pottenbakker Bhaggava zei dat het geen bezwaar voor hem was, maar er was al een huisloze daar. Als die ermee accoord ging, kon de Verhevene er zo lang blijven als hij wilde.

        Nu was daar een man uit goede familie met naam Pukkusāti, die uit vertrouwen tot de Verhevene het leven in huis had verwisseld voor het huisloze leven, en zich toen al ophield in de werkplaats van de pottenbakker.[55] De Verhevene ging naar de eerwaarde Pukkusāti toe en zei: “Bhikkhu als het geen bezwaar voor je is, wil ik een nacht in de werkplaats doorbrengen.”

“Vriend, de werkplaats is groot genoeg. De eerwaarde kan zo lang blijven als hij wil.”

        Toen ging de Verhevene de werkplaats binnen, maakte een laag gras gereed aan een einde, en ging er met gekruiste benen en oprecht bovenlichaam op zitten, vol oplettendheid. De Verhevene bracht toen het grootste deel van de nacht door zittend in meditatie, en ook de eerwaarde Pukkusāti bracht het grootste deel van de nacht door zittend in meditatie. Toen dacht de Verhevene: “Deze man uit goede familie gedraagt zich op een manier die vertrouwen wekt. Laat ik hem eens iets vragen.” De Verhevene vroeg toen aan de eerwaarde Pukkusāti:

        “Bhikkhu, onder wie ben je in de huisloosheid vertrokken? Wie is je leraar? Tot wiens Dhamma beken jij je?”

        “Vriend, er is de monnik Gotama, de zoon van de Sakyers; hij verliet de stam van de Sakyers om in de huisloosheid te gaan. Deze Verhevene heeft een heel goede naam. Van hem wordt gezegd: ‘Die Verhevene is een heilige, een volledig Verlichte, volmaakt in het ware weten en verheven in gedrag, volmaakt, kenner van de werelden, een onvergelijkbare Meester van bedwingbare mensen, een Leraar van hemelse en menselijke wezens, een Verlichte, een Verhevene.’ Onder die Verhevene ben ik in de huisloosheid vertrokken; die Verhevene is mijn leraar; tot de Dhamma van die Verhevene beken ik mij.”

        “Maar bhikkhu, waar vertoeft die Verhevene, heilige en volmaakt Verlichte nu?”

        "Vriend, er is in het noordelijke land een stad met naam Savatthi. De Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte vertoeft nu daar.”

        "Maar bhikkhu, heb je die Verhevene ooit gezien? Zou je hem herkennen wanneer je hem zag?”

        “Neen, vriend, ik heb die Verhevene nooit gezien, en ik zou hem niet herkennen wanneer ik hem zag.”

        Toen dacht de Verhevene: “Deze man uit goede familie is onder mij in de huisloosheid vertrokken. Stel dat ik hem de Dhamma onderwijs.” Dus richtte de Verhevene zich als volgt tot de eerwaarde Pukkusāti: “Bhikkhu, ik zal je de Dhamma onderwijzen. Luister oplettend naar wat ik ga zeggen.” - “Ja vriend,” gaf de eerwaarde Pukkusāti ten antwoord. De Verhevene zei dit:

        “Bhikkhu, deze mens[56] bestaat uit zes elementen, zes grondslagen voor contact, en achttien soorten van geestelijk naderen, en hij heeft vier grondslagen. Iemand die op deze grondslagen staat, wordt niet meer door de stromen van de voorstelling overstroomd, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd. Men moet wijsheid niet verwaarlozen, men moet de waarheid oprecht houden, men moet verzaking onderhouden, en men moet voor de vrede oefenen. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van de zes elementen.

        Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit zes elementen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Er is het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit zes elementen bestaat.

        Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit zes grondslagen voor contact,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Er is de grondslag van het zien-contact, de grondslag van het hoor-contact, de grondslag van het ruik-contact, de grondslag van het smaak-contact, de grondslag van het aanrakings-contact en de grondslag van het geest-contact. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit zes grondslagen voor contact bestaat.

        Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit achttien soorten van geestelijk naderen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Wanneer men met het oog een vorm ziet, nadert men een vorm waarbij men vreugde opwekt; men nadert een vorm waarbij men droefenis opwekt; men nadert een vorm waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met het oor een geluid hoort, nadert men een geluid, waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geluid waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geluid waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met de neus een geur ruikt, nadert men een geur waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geur waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geur waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met de tong een smaak proeft, nadert men een smaak waarbij men vreugde opwekt; men nadert een smaak waarbij men droefenis opwekt; men nadert een smaak waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, nadert men een aanrakingsobject waarbij men vreugde opwekt; men nadert een aanrakingsobject waarbij men droefenis opwekt; men nadert een aanrakingsobject waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met de geest een geestobject waarneemt, nadert men een geestobject waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geestobject waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geestobject waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.

         Zo zijn er zes soorten van naderen met vreugde, zes soorten van naderen met droefenis, en zes soorten van naderen met gelijkmoedigheid. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit achttien soorten van geestelijk naderen bestaat.

        Bhikkhu, ‘deze mens heeft vier grondslagen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? Er is de grondslag van de wijsheid, de grondslag van de waarheid, de grondslag van de verzaking en de grondslag van de vrede. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens vier grondslagen heeft.

        ‘Men moet wijsheid niet verwaarlozen, men moet de waarheid oprecht houden, men moet verzaking onderhouden, en men moet voor de vrede oefenen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking?

        Bhikkhu, hoe verwaarloost men wijsheid niet? Er zijn deze zes elementen: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element.

        Bhikkhu, wat is het aarde-element? Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, dunne darm, maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element zijn alleen maar aarde-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan wordt men tegenover dat aarde-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element.

        Bhikkhu, wat is het water-element? Het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talg, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke waterelement. Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement zijn alleen maar water-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Wanneer men het waterelement zo beschouwt, wordt men tegenover het waterelement ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het waterelement.

        Bhikkhu, wat is het vuur-element? Het vuur-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuur-element bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteerd wordt wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke vuur-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuur-element zijn alleen maar vuur-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het vuur-element zo beschouwt, wordt men tegenover het vuur-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuur-element.

        Bhikkhu, wat is het wind-element? Het wind-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke wind-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig, en object van hechten is, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke wind-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke wind-element zijn alleen maar wind-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het wind-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, dan wordt men tegenover het wind-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het wind-element.

        Bhikkhu, wat is het ruimte-element? Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten is, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, afgeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten is: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het ruimte-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, wordt men tegenover het ruimte-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het ruimte-element.

        Dan blijft alleen nog het bewustzijn over, gezuiverd en stralend.[57] Wat neemt men waar met dat bewustzijn? Men neemt waar: ‘dit is aangenaam,’ men neemt waar: ‘dit is pijnlijk,’ men neemt waar: ‘dit is noch pijnlijk noch aangenaam.’ In afhankelijkheid van een contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat aangenaam gevoel. Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’

        In afhankelijkheid van een contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, ontstaat pijnlijk gevoel. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een pijnlijk gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Dat pijnlijke gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’

        In afhankelijkheid van een contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat noch pijnlijk noch aangenaam gevoel. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het noch pijnlijke noch aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en is beëindigd.’

        Bhikkhu, zoals door het contact en de wrijving van twee wrijfhouten hitte geproduceerd wordt en vuur gemaakt wordt, en bij het scheiden en uit elkaar nemen van die twee wrijfhouten de ermee overeenkomende hitte minder wordt en eindigt, juist zo ontstaat ook in afhankelijkheid van een contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, een aangenaam gevoel. Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam gevoel. Bij het beëindigen van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’ In afhankelijkheid van een contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden,ontstaat pijnlijk gevoel. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een pijnlijk gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het pijnlijke gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd. In afhankelijkheid van een contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat noch pijnlijk noch aangenaam gevoel. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen nu van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het noch pijnlijke noch aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.

        Dan blijft alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend, soepel, smeedbaar en helder stralend.[58]  Bhikkhu, stel dat een handige goudsmid of zijn hulp een smeltoven voorbereidt, de smeltkroes verhit, iets goud met tangen pakt, en het in de smeltkroes doet. Van tijd tot tijd blaast hij erop, van tijd tot tijd sprenkelt hij water erover, en van tijd tot tijd kijkt hij alleen maar toe. Dat goud zal zuiver worden, goed gezuiverd, helemaal gezuiverd, zonder fouten, vrij van sintels, soepel, smeedbaar en helder stralend. Wat voor sieraad de goudsmid er ook mee zal maken, een gouden ketting of oorringen, of een halsketting of een gouden guirlande, het goud zal zijn doel vervullen. Evenzo, bhikkhu, blijft dan alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend, soepel, smeedbaar en helder stralend.

        Hij begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘ruimte is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren.[59] Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘bewustzijn is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘niets is er,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou mijn gelijkmoedigheid, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘noch waarneming noch niet waarneming,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren.’

        Hij begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘ruimte is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘bewustzijn is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘niets is er,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘noch waarneming noch niet waarneming,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd.’ Hij vormt geen enkele voorwaarde en produceert geen enkele wilsopwelling in de richting van bestaan of bestaansmogelijkheid. Omdat hij geen enkele voorwaarde vormt en geen enkele wilsopwelling in richting bestaan of bestaansmogelijkheid produceert, hecht hij nergens meer vast aan de wereld. Wanneer hij niet vasthecht, is hij niet opgewonden. Wanneer hij niet opgewonden is, bereikt hij persoonlijk Nibbana. Hij begrijpt: ‘Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.’

        Wanneer hij een aangenaam gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’ Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’ Wanneer hij een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’

        Wanneer hij een aangenaam gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een gevoel voelt, dat samen met het lichaam eindigt, begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het lichaam eindigt.’ Wanneer hij een gevoel voelt, dat samen met het leven eindigt, dan begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het leven eindigt.’ Hij begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’         Bhikkhu, zoals een olielamp in afhankelijkheid van olie en een lampenpit brandt en uitgedoofd is als zij geen verdere brandstof krijgt zodra de olie en de lampenpit verbruikt zijn; evenzo begrijpt hij, wanneer hij een gevoel voelt dat samen met het lichaam eindigt: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het lichaam eindigt.’ Wanneer hij een gevoel voelt dat samen met het leven eindigt, begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het leven eindigt.’ Hij begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’

        Daarom bezit een bhikkhu die deze wijsheid bezit, de hoogste grondslag van de wijsheid. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele wijsheid, namelijk het weten van de vernietiging van alle dukkha.

        Zijn bevrijding die op de waarheid is gebaseerd, is onwrikbaar. Want bhikkhu, dat is onecht wat een bedrieglijke aard heeft, en dat is echt wat een onbedrieglijke aard heeft - Nibbāna. Daarom bezit een bhikkhu die deze waarheid bezit, de hoogste grondslag van de waarheid. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele waarheid, namelijk Nibbana dat een onbedrieglijke aard heeft.

        Vroeger, toen hij onwetend was, verwierf en ontwikkelde hij geestelijke aanwinsten. Nu zijn die door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd zodat zij niet meer onderworpen zijn aan toekomstig ontstaan. Daarom bezit een bhikkhu die deze verzaking bezit, de hoogste grondslag van verzaking. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele verzaking, namelijk het loslaten van alle geestelijke aanwinsten.

        Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij hebzucht, begeerte en hevig verlangen; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat ze aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij toorn, kwaadwil en haat; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat zij aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij onwetendheid en verblinding; dat is nu door hem opgegeven, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat het niet meer aan een toekomstig ontstaan ervan is onderworpen. Daarom bezit een bhikkhu die deze vrede bezit, de hoogste grondslag van de vrede. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele vrede, namelijk de bevrijding van begeerte, haat en verblinding.

        Met betrekking hierop werd gezegd dat men wijsheid niet moet verwaarlozen, dat men de waarheid oprecht moet houden, dat men verzaking moet onderhouden, en dat men voor de vrede moet oefenen.

        De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondvesten staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd, zo werd gezegd. En met betrekking waarop werd dit gezegd?

        Bhikkhu, ‘ik ben’ is een voorstelling; ‘ik ben dit’ is een voorstelling; ‘ik zal zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vorm bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vormloos zijn’ is een voorstelling’; ‘ik zal waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal noch waarnemend noch niet waarnemend zijn’ is een voorstelling. Voorstelling is een ziekte, een gezwel, een stekel. Bhikkhu, doordat men elke voorstelling overschrijdt, wordt men een wijze in de vrede genoemd.[60] En de wijze in de vrede is niet geboren, hij wordt niet ouder, sterft niet; hij wordt niet bewogen en heeft geen verlangen. Want in hem is niets meer aanwezig waardoor hij geboren zou kunnen worden. Niet geboren, hoe kan hij dan ouder worden? Niet ouder wordend, hoe kan hij dan sterven? Niet stervend, hoe kan hij dan bewogen worden? Niet bewogen, hoe kan hij dan verlangen hebben?

        Met betrekking hierop werd gezegd: ‘De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondslagen staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd.’

        Bhikkhu, onthoudt deze korte uiteenzetting van de zes elementen.”

        Daarop dacht de eerwaarde Pukkusāti: “De Leraar is werkelijk naar mij toe gekomen. De Volmaakte is naar mij toe gekomen. De volledig Verlichte is naar mij toe gekomen.” Hij stond van zijn zitplaats op, bracht zijn oppergewaad over een schouder in orde, wierp zich met het hoofd aan de voeten van de Verhevene en zei: Eerwaarde Heer, ik heb een fout begaan; als een nar, verward en onhandig, heb ik me aangematigd om de Verhevene met ‘vriend’ aan te spreken. Eerwaarde Heer, de Verhevene moge mij mijn fout vergeven, die omwille van toekomstige terughoudendheid als zodanig ingezien werd.”

        “Zeker, bhikkhu, je hebt een fout begaan door mij als ‘vriend’ aan te spreken. Maar je hebt je fout ingezien en om vergiffenis gevraagd. Daarom vergeven wij je. Want het is groei in de discipline van de edelen wanneer men zijn fout inziet, om vergiffenis vraagt en toekomstige terughoudendheid op zich neemt.”

        “Eerwaarde Heer, ik zou graag de wijding onder de Verhevene krijgen.”

        “Maar zijn je nap en gewaden volledig, bhikkhu?”

        "Eerwaarde Heer, mijn nap en gewaden zijn niet volledig.”

        “Bhikkhu, Tathāgatas geven niemand de wijding wiens nap en gewaden niet volledig zijn.”

        Toen stond de eerwaarde Pukkusāti van zijn zitplaats op, gelukkig en verheugd over de woorden van de Verhevene. Hij eerde de Verhevene, nam afscheid met de rechter zijde naar hem toegewend, en ging op zoek naar een nap en gewaden. Door een loslopende koe werd hij toen gedood.

        Meerdere bhikkhus gingen naar de Verhevene, eerden hem en gingen terzijde neerzitten. Zij vroegen naar de bestemming van de eerwaarde Pukkusāti.

        [De Boeddha:] “Bhikkhus, de man uit goede familie Pukkusāti was wijs. Hij oefende in overeenstemming met de Dhamma en hij heeft mij in de vragen van de Dhamma geen moeilijkheden bezorgd. Hij is met de vernietiging van de vijf lagere boeien spontaan [in de Zuivere Verblijven] wedergeboren; daar zal hij Nibbana verkrijgen zonder ooit naar deze wereld terug te keren.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.141. (M.XIV.11) Saccavibhanga sutta - De analyse van de leer

Eens vertoefde de Gezegende te Isipatana nabij Varanasi. Daar sprak hij de monniken toe met de volgende woorden:

"Het smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volkomene, in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahmā of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

En wat zijn die vier Edele Waarheden? Het is de verkondiging van de Edele Waarheid van dukkha, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Het is de verkondiging van de edele waarheid van het ontstaan van dukkha, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Het is de verkondiging van de edele waarheid van het beëindigen van dukkha, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Het is de verkondiging van de edele waarheid van het pad dat leidt naar het beëindigen van dukkha, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Dit smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volmaakte, in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahmā of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Monniken, volgt Sariputta en Moggallana; gaat met Sariputta en Moggallana om. Wijze monniken helpen [materieel en geestelijk] degenen die het heilige leven leiden. Monniken, Sariputta is als een moeder, Moggallana is als een pleegmoeder voor een kind. Monniken, Sariputta leidt wezens tot het pad van stroom-intrede, Moggallana leidt ze tot het hoogste doel, Arahantschap.[61] Monniken, Sariputta is in staat de vier edele waarheden te verkondigen, te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten."

Na deze woorden rees de Gezegende op van zijn zitplaats en ging zijn residentie binnen. Niet lang na het vertrek van de Gezegende sprak de eerwaarde Sariputta tot de monniken: "Eerwaarde vrienden." Hierop zeiden de monniken: "Eerwaarde vriend." De eerwaarde Sariputta richtte zich verder tot hen met de woorden:

"Eerwaarde vrienden, het smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volmaakte, de volmaakt Verlichte in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahmā of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Wat zijn die vier edele waarheden? Het was de verkondiging van de edele waarheid van dukkha door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten. Het was de verkondiging van de edele waarheid van het ontstaan van dukkha door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten. Het was de verkondiging van de edele waarheid van het beëindigen van dukkha door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten. Het was de verkondiging van de edele waarheid van het pad dat leidt naar de beëindiging van dukkha door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Vrienden, de edele waarheid van dukkha is als volgt: geboorte is dukkha; ouder worden is dukkha; ziekte is dukkha; sterven is dukkha; verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop zijn dukkha; het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft, is dukkha; het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft, is dukkha; niet te krijgen wat men graag wil, is dukkha; kortom de vijf groeperingen van hechten zijn dukkha.

En wat, vrienden, is geboorte? - Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan, het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte.

En wat, vrienden, is ouder worden? - Wat hier of elders veroudering is, verval van de tanden, vergrijzing, het rimpelen van de huid, het afnemen van de levenskracht, het afsterven van de zinsorganen: dat heet ouder worden.

En wat, monniken, is sterven? - Wat hier of elders het afscheiden is, het uiteenvallen, het verdwijnen, de dood, het beëindigen van de levenstijd, het uiteenvallen van de groeperingen van bestaan, het afwerpen van het lichaam: dat heet sterven.

En wat, vrienden, is verdriet? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, bedroefdheid is, wanhoop, verslagenheid, innerlijke zorg: dat heet verdriet.

En wat, vrienden, is geweeklaag? - Wat bij iemand die door het een of andere verdriet of lijden getroffen is, gejammer en treuren is: dat heet geweeklaag.

En wat, vrienden, is pijn? - Wat lichamelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door lichamelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet pijn.

En wat, vrienden, is leed? - Wat geestelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door geestelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet leed.

En wat, vrienden, is wanhoop? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, troosteloosheid en vertwijfeling is, de wanhopige en troosteloze geestestoestand: dat heet wanhoop.

En wat, vrienden, is dukkha, het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft? - Wat er bestaat aan ongewenste, onbehaaglijke, onaangename objecten zoals vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten, het ontmoeten daarvan, het samenkomen, de verbinding ermee: dat is dukkha, het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met datgene waarvan men een afkeer heeft. Of wat er bestaat aan wezens die iemand schade, onheil, onaangenaamheden en onzekerheid wensen, het ontmoeten van hen, het samenkomen, de verbinding met hen: dat is dukkha, het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met degenen van wie men een afkeer heeft.

En wat, vrienden, is het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft? - Wat er bestaat aan gewenste, behaaglijke, aangename objecten, zoals vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten, het missen ervan, ze niet ontmoeten, niet ermee samenkomen: dat is dukkha, het lijden dat bestaat in het gescheiden zijn van wat men liefheeft. En ook wat er bestaat aan wezens die iemand heil, geluk, welzijn en zekerheid wensen, hen niet ontmoeten, hen missen, niet met hen samenkomen: dat is dukkha, het lijden dat bestaat in het gescheiden zijn van wie men liefheeft.

En wat, vrienden, is dukkha, het lijden dat bestaat in het niet verkrijgen wat men wenst? - In wezens die aan wedergeboorte onderhevig zijn, ontspringt de wens: ‘Ach, mochten wij toch niet meer aan wedergeboorte onderhevig zijn.’ Maar zoiets kan door wensen niet bereikt worden. En in wezens die aan veroudering, dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop onderhevig zijn, ontspringt de wens dat zij daaraan toch niet meer onderhevig mochten zijn. Maar zoiets kan door wensen niet bereikt worden. Dat is dukkha, het lijden dat bestaat in het niet verkrijgen wat men wenst.

En wat, vrienden, zijn de als dukkha, lijden geldende vijf groeperingen van bestaan? - Het is de groepering van lichamelijkheid, de groepering van gevoelens, de groepering van waarnemingen, de groepering van geestelijke formaties en de groepering van bewustzijn.

Vrienden, de edele waarheid van het ontstaan van dukkha is als volgt: het is de begeerte die wedergeboorte doet ontstaan, die vergezeld gaat van genoegen en lust en die nu eens hier en dan weer daar steeds nieuw behagen schept. Met andere woorden, het is het verlangen naar zinnelijke begeerten, het verlangen naar bestaan en het verlangen naar niet-bestaan.[62]

Vrienden, de edele waarheid van het beëindigen van dukkha is als volgt: het is het volledig wegebben en het volledig uitdoven van die begeerte, het verwerpen, het opgeven en het achterlaten ervan; het is de bevrijding ervan en het zich losmaken ervan.[63]

De edele waarheid van het pad dat leidt naar het beëindigen van dukkha, is als volgt: het is niets anders dan het edele achtvoudige pad, namelijk: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie.

Wat is juist inzicht? Het is dit weten van dukkha, weten van het ontstaan van dukkha, weten van het verdwijnen van dukkha, weten van het pad dat leidt naar het beëindigen van dukkha. Dit heet juist inzicht.

Wat is juist denken? Het is denken aan verzaking, denken aan welwillendheid, liefdevolle vriendelijkheid, denken aan niet kwaad doen. Dit heet juist denken.

Wat is juist spreken? Het is afzien van onjuiste taal, afzien van geroddel, afzien van harde, ruwe taal, afzien van ijdel geklets. Dit heet juist spreken.

Wat is juist handelen? Het is afzien van doden, afzien van stelen, afzien van ongeoorloofd seksueel gedrag. Dit heet juist handelen.

Wat is juist levensonderhoud? Het bestaat hierin dat een edele volgeling(e) verkeerd levensonderhoud vermijdt en in zijn of haar levensbehoeften voorziet op de juiste manier. Dit heet juist levensonderhoud.

Wat is juiste inspanning? Een monnik neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om het ontstaan van kwaad tegen te gaan en ook het ontstaan van onheilzame gedachten die nog niet zijn ontstaan. Hij neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om de slechte, onheilzame gedachten te verdrijven die reeds zijn ontstaan. Hij neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om heilzame gedachten die nog niet zijn ontstaan, te ontwikkelen. En hij neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om de heilzame gedachten die zijn ontstaan, te bewaren, te vermeerderen, tot rijpheid te brengen, te ontwikkelen en te vervolmaken. Dit heet juiste inspanning.

Wat is juiste oplettendheid? Een monnik beoefent contemplatie over het lichaam bij het lichaam, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van het lichaam) overwonnen te hebben. Hij beoefent contemplatie over gevoelens bij gevoelens, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van gevoelens) overwonnen te hebben. Hij beoefent contemplatie over de geest bij de geest, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van de geest) overwonnen te hebben. Hij beoefent contemplatie over geestelijke objecten bij geestelijke objecten, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van geestelijke objecten) overwonnen te hebben. Dit heet juiste oplettendheid.

En wat is juiste concentratie? Een monnik, afgezonderd van zintuiglijk verlangen, afgezonderd van onheilzame gedachten, treedt binnen en vertoeft in de eerste meditatieve verdieping. Deze gaat gepaard met overdenken en redeneren, is ontstaan uit afzondering en is vol vreugde en vervoering. Door het tot bedaren brengen van overdenken en redeneren en door het verkrijgen van innerlijke kalmte treedt hij binnen en verblijft hij in de tweede meditatieve verdieping. Deze is vrij van overdenken en redeneren, is ontstaan uit concentratie en is vol vreugde en vervoering.

Na het afnemen van vervoering vertoeft hij in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En hij ervaart in eigen persoon dat gevoel waarvan de heiligen zeggen: ‘Vol vreugde leeft degene die gelijkmoedigheid heeft en die oplettend is.’ Zo treedt hij binnen en verblijft hij in de derde meditatieve verdieping.

Na plezier en pijn te hebben opgegeven, en door het verdwijnen van eerdere vervoering en verdriet, treedt hij binnen en verblijft hij in de vierde meditatieve verdieping. Deze heeft geen angst noch vreugde en is geheel gezuiverd door gelijkmoedigheid en oplettendheid. Dit heet juiste concentratie.

Dit heet het edele pad dat leidt naar de bevrijding van lijden.

Vrienden, het smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volmaakte, de Volmaakt Verlichte, in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahmā of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.”

Aldus luidden de woorden van de eerwaarde Sariputta. En die monniken namen de woorden van de eerwaarde Sariputta met vreugde aan.

M.142 (M.XIV.12) Dakkhināvibhanga sutta – Soorten van donaties

        

        De Boeddha sprak tot zijn pleegmoeder Mahāpajāpati toen zij een paar gewaden die door haar zelf gemaakt waren, aan de Boeddha wilde aanbieden. Hij vroeg zijn pleegmoeder om de gewaden aan de Sangha aan te bieden. Hij somde 14 soorten op van donaties aan personen en 7 soorten van donaties aan de Sangha. Hij legde uit dat gaven aan de Sangha hogere verdiensten brengen.

        "Er zijn 14 soorten van persoonlijke gave.

1. Men geeft de Tathāgata, de Heilige en volmaakt Ontwaakte een geschenk.

2. Men geeft een Paccekaboeddha een geschenk.

3. Men geeft een arahant, leerling van de Tathagata, een geschenk.

4. Men geeft een geschenk aan degene die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van arahantschap.

5. Men geeft aan een niet meer wederkerende een geschenk.

6. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van niet meer wederkeer.

7. Men geeft aan een eenmaal wederkerende een geschenk.

8. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van eenmaal wederkeer.

9. Men geeft aan een in de stroom getredene een geschenk.

10. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de vrucht van stroomintrede.

11. Men geeft een geschenk aan iemand die buiten de leer van de Boeddha staat en die vrij is van begeerte naar zin-genot.

12. Men geeft een geschenk aan een deugdzame wereldling.

13. Men geeft een zedeloze wereldling een geschenk.

14. Men geeft een dier een geschenk."

        "Wanneer men een dier een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100 keer van voordeel is. Wanneer men een zedeloze wereldling een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 1000 keer van voordeel is. Wanneer men een deugdzame wereldling een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100.000 keer van voordeel is. Wanneer men iemand die buiten de leer van de Boeddha staat en die vrij is van begeerte naar zin-genot, een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100.000 maal 10 miljoen keer van voordeel is. Wanneer men iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van stroomintrede een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave onmetelijk, onmeetbaar van voordeel is. Wat moet dan nog gezegd worden over het geven van geschenken aan een in de stroom getredene? Wat moet dan nog gezegd worden over het geven van geschenken aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van eenmaal wederkeer? Wat moet men dan nog zeggen over het geven van geschenken aan een eenmaal wederkerende, aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van niet meer wederkeer, aan een niet meer wederkerende, aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van arahantschap, aan een arahant, aan een Paccekaboeddha? Wat moet men dan nog zeggen over het geven van geschenken aan een Tathāgata, een Heilige en volmaakt Verlichte?"

        "Ananda, er zijn zeven soorten gaven aan de Sangha.[64]

1. Men geeft een geschenk aan een Sangha van zowel bhikkhus als ook bhikkhunis, onder de leiding van de Boeddha.

2. Men geeft een geschenk aan een Sangha van zowel bhikkhus als ook bhikkhunis, nadat de Boeddha het definitieve Nibbana heeft bereikt.

3. Men geeft een geschenk aan een Sangha van bhikkhus.

4. Men geeft een geschenk aan een Sangha van bhikkhunis.

5. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhus en bhikkhunis uit de Sangha voor mij."

6. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhus uit de Sangha voor mij."

7. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhunis uit de Sangha voor mij."

        Ananda, in de toekomst zullen er personen in de Orde zijn die zedeloos zijn, met een slecht karakter. De mensen zullen aan die zedeloze personen geschenken geven omwille van de Sangha. Zelfs dan is een gave die tegenover de Sangha gebracht wordt, onmetelijk, onmeetbaar. En ik zeg dat onder geen omstandigheden een geschenk dat aan iemand persoonlijk is gebracht, ooit grotere vrucht brengt dan een gave aan de Sangha."

        "Er zijn vier soorten van zuivering van een gave, en wel:

1. Er is de gave die door de gever gezuiverd werd, maar niet door de ontvanger.

2. Er is de gave die door de ontvanger gezuiverd werd, maar niet door de gever.

3. Er is de gave die niet door de gever noch door de ontvanger gezuiverd werd.

4. Er is de gave die zowel door de gever als door de ontvanger gezuiverd werd.

        (ad 1) Wat is de gave die door de gever gezuiverd werd maar niet door de ontvanger? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.

        (ad 2) Wat is de gave die door de ontvanger gezuiverd werd maar niet door de gever? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter.

        (ad 3) Wat is de gave die niet door de gever noch door de ontvanger gezuiverd werd? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.

        (ad 4) Wat is de gave die zowel door de gever als door de ontvanger gezuiverd werd? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter."

        Dit is wat de Verhevene zei. En daarna voegde hij nog de verzen toe:

        "Wanneer een deugdzame aan een zedeloze vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan zuivert de deugdzaamheid van de gever deze offergave.

        Wanneer een zedeloze zonder vertrouwen aan een deugdzame geeft wat oneerlijk is verworven, zonder erop te vertrouwen dat de vrucht van de handeling groot is, dan zuivert de deugdzaamheid van de ontvanger deze offergave.

        Wanneer een zedeloze zonder vertrouwen aan een zedeloze geeft wat oneerlijk is verworven, zonder erop te vertrouwen dat de vrucht van die handeling groot is, dan zuivert geen deugdzaamheid deze offergave.

        Wanneer een deugdzame aan een deugdzame vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan komt die gave tot volle rijpheid.

        Wanneer iemand die vrij is van begeerte aan iemand die vrij is van begeerte vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan is deze gave de beste van de werelden."

M.143. (M.XV.1) Anāthapindikovāda sutta

        Leerrede van de eerwaarde Sāriputta tot Anāthapindika op diens sterfbed. Sāriputta vroeg hem niet te hechten aan de zes zintuigen noch aan de gevoelens die erdoor ontstaan, noch aan de zes elementen (inclusief ruimte en bewustzijn), noch aan de meditatieve verdiepingen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, noch bewustzijn noch niet bewustzijn. Zonder hechten eraan zou bevrijding komen.

        Na de dood van Anāthapindika werd hij wedergeboren in de Tusita-hemel; vandaar verscheen hij voor de Boeddha.

M.144. (M.XV.2) Channovāda sutta

        De Thera Channa was doodziek. Nadat de eerwaarde Sariputta tot hem over de leer gesproken had, beging Thera Channa zelfdoding hoewel de eerwaarden Mahacunda en Sāriputta hem ervan probeerden af te houden. De zelfdoding van Channa werd door de Boeddha niet berispt omdat Channa al de volmaakte heiligheid bereikt had en daarom niet meer wedergeboren werd.

M.145. (M.XV.3) Punnovāda sutta - Raad aan Punna

        De eerwaarde Punna wil naar het land gaan van de westelijke Suners, een onbeschaafd volk, en vraagt de Boeddha om raad.

        Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi, in het Jeta-park van Anathapindika. ‘s Avonds ging de eerwaarde Punna naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei:

        “Moge de Verhevene mij genadig in het kort een handleiding geven zodat ik na de raad van de Verhevene eenzaam, afgezonderd, onvermoeibaar, in vurige ernst kan vertoeven.”

        “Wel, Punna, luister dan goed naar mijn woorden.”

        “Zeker, Heer,” gaf de eerwaarde Punna oplettend aan de Verhevene ten antwoord. En de Verhevene sprak als volgt:  

        “Punna, er zijn door het oog in het bewustzijn tredende vormen die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze vormen in liefde en vreugde en toeneiging toegewend is, ontstaat bij hem daarbij wellust; daarna ontstaat leed.

        Punna, er zijn door het oor in het bewustzijn tredende geluiden, door de reuk in het bewustzijn tredende geuren, door de smaak in het bewustzijn tredende smaken, door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen, door het denken in het bewustzijn tredende gedachten, die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten in liefde en vreugde en toeneiging toegewend is, ontstaat bij hem daarbij wellust; daarna ontstaat leed.

        Punna, er zijn door het oog in het bewustzijn tredende vormen, die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze vormen in geen liefde, geen vreugde, geen toeneiging toegewend is, gaat bij hem daarbij wellust ten onder; daarna gaat leed ten onder.

        Punna, er zijn door het oor in het bewustzijn tredende geluiden, door de reuk in het bewustzijn tredende geuren, door de smaak in het bewustzijn tredende smaken, door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen, door het denken in het bewustzijn tredende gedachten, die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten in geen liefde, geen vreugde, geen toeneiging toegewend is, gaat bij hem daarbij wellust ten onder; daarna gaat leed ten onder.

        Punna, zo heb ik in het kort een handleiding gegeven. In welk land wil je gaan wonen?”

        “Heer, nu ik van de Verhevene een dergelijke handleiding gekregen heb, zal ik naar het land van de westelijke Suners, zoals zij genoemd worden, gaan en daar gaan wonen.”

        “Punna, de westelijke Suners zijn een wild volk, een onbeschaafd volk. Wanneer zij op je schelden en je beschimpen, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, wanneer de westelijke Suners op mij schelden en mij beschimpen, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met vuisten slaan.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners jou met vuisten gaan slaan, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij geen stenen naar mij gooien.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners stenen naar je gooien, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met stokken slaan.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners met stokken gaan slaan, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met sabels treffen.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners met sabels zullen treffen, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met sabelhouwen ombrengen.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners je met sabelhouwen zullen ombrengen, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Er zijn discipelen van de Verhevene die lichaam en leven verafschuwen en verachten en op zoek gaan naar dodelijke wapens. Die dodelijke wapens heb ik nu gevonden zonder ze te zoeken.’”

        “Punna, goed zo, prima. Jij zult in staat zijn, met een dergelijk goedaardig geduld begaafd, in het land van de westelijke Suners te verblijven. Doe wat je graag wil doen.”

        De eerwaarde Punna was verheugd met de woorden van de Boeddha, stond van zijn zitplaats op, groette de Verhevene eerbiedig en ging met nap en oppergewaad in etappes naar het land van de westelijke Suners. Daar vestigde hij zich en had al tijdens de regentijd circa 500 mannelijke volgelingen en omstreeks 500 vrouwelijke volgelingen voor zich kunnen winnen. Bij hemzelf had zich tijdens de regentijd het drievoudige weten geopenbaard. Na enige tijd was de eerwaarde Punna van de onwetendheid bevrijd. [Hij was een arahant geworden].

        

        Veel monniken gingen toen naar de Verhevene, groetten hem eerbiedig, gingen terzijde neerzitten en vroegen: “Heer, de eerwaarde Punna is gestorven. Waar is hij nu, wat is uit hem geworden?”

        “Monniken, de eerwaarde Punna was wijs, hij is de leer leergierig nagevolgd, en heeft aan mijn onderricht geen aanstoot genomen. Monniken, de eerwaarde Punna is van de waan bevrijd.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de woorden van de Verhevene.

M.146. (M.XV.4) Nandakovāda sutta - Raad van Nandaka aan 500 bhikkhunis

        Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi, in het Jeta-park van Anathapindika. Mahapajapati Gotami ging toen met een gevolg van 500 nonnen naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde staan en vroeg of de Verhevene de nonnen met een leerrijk gesprek wilde onderrichten.  

        Het was toen de taak van de oudsten in de Orde om beurtelings een toespraak tot de nonnen te houden. Maar toen de beurt aan de eerwaarde Nandaka was gekomen, wilde die geen toespraak tot de nonnen houden.

        De Verhevene richtte zich tot de eerwaarde Ananda met de vraag wie vandaag aan de beurt was om een toespraak tot de nonnen te houden. De eerwaarde Ananda zei dat allen al aan de beurt waren geweest en dat het nu beurt was van de eerwaarde Nandaka; maar die wilde de nonnen niet toespreken.

        De Verhevene wendde zich toen tot de eerwaarde Nandaka met de woorden: “Nandaka, onderwijs de nonnen, geef haar een leerrijke toespraak.”

        “Jawel, Heer,” zei de eerwaarde Nandaka gehoorzaam. Hij maakte zich gereed, nam oppergewaad en nap en ging naar Savatthi voor aalmoezen. Daar ging hij van huis tot huis, kreeg aalmoezen, keerde terug, gebruikte de maaltijd en ging toen op weg naar het koninklijke park.

        Toen die nonnen de eerwaarde Nandaka in de verte zagen aankomen, stelden zij een stoel voor hem gereed en water voor de voeten. De eerwaarde Nandaka ging op de aangeboden zitplaats zitten en waste zijn voeten. Die nonnen groetten de eerwaarde Nandaka eerbiedig en gingen terzijde van hem zitten. De eerwaarde Nandaka zei toen dat hij een gesprek met vraag en antwoord wilde houden. Als zij het begrepen, moesten zij zeggen dat zij het begrepen; als zij het niet begrepen, moesten zij zeggen dat zij het niet begrepen. En als zij over iets twijfelden dan konden zij nadere uitleg ervan vragen.

        “Wij zijn de eerwaarde Nandaka erg dankbaar dat hij ons dit toestaat.”

        [De eerwaarde Nandaka sprak toen:]

        “Zusters, wat menen jullie, is het oog onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, het is vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “Zusters, wat menen jullie: is het oor, de neus, de tong, het lichaam, de geest onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, ze zijn vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, wij hebben het immers al eerder overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid duidelijk gezien: ‘Zo en zo zijn bij mij de zes innerlijke gebieden (ayatana) vergankelijk.’”

        “Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Wat menen jullie, zusters, zijn de vormen onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        "Zusters, wat menen jullie, zijn de geluiden, de geuren, de smaken, de aanrakingen, de gedachten onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, wij hebben het immers al eerder overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid duidelijk gezien: ‘Zo en zo zijn bij mij de zes innerlijke gebieden vergankelijk.’”

        “Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Wat menen jullie, zusters, is het zienbewustzijn onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, het is vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “Zusters, wat menen jullie, is het hoorbewustzijn, het ruikbewustzijn, het smaakbewustzijn, het tastbewustzijn, het denkbewustzijn onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, wij hebben het immers al eerder overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid duidelijk gezien: ‘Zo en zo zijn bij mij de zes innerlijke gebieden vergankelijk.’”

        “Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Zusters, juist zoals bij een brandende olielamp de olie vergankelijk, veranderlijk is, de lampenpit vergankelijk, veranderlijk is, de vlam vergankelijk, veranderlijk is, het lichtschijnsel vergankelijk, veranderlijk is; zusters, wie nu zou zeggen dat bij die brandende olielamp weliswaar olie en lampenpit vergankelijk, veranderlijk zijn, maar dat het lichtschijnsel onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk is, - zou die dat terecht zeggen?”  

        “Heer, zeker niet.”

        "En waarom niet?”

         “Heer bij die brandende olielamp is immers olie en lampenpit en vlam vergankelijk, veranderlijk; dan toch zeker ook het lichtschijnsel ervan.”

        "Zusters, juist zo is het wanneer iemand zou zeggen: ‘De zes innerlijke gebieden zijn bij mij vergankelijk, veranderlijk; maar wat mij op grond van het innerlijke gebied aangenaam of frustrerend of noch frustrerend noch aangenaam laat ondervinden, dat is onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk.’ Zusters, zou die dat terecht zeggen?”

        “Zeker niet, heer.”

        "En waarom niet?”

        “Heer, door een zus of zo geconditioneerde oorzaak komt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording tot stand. Door het beëindigen van een zus of zo geconditioneerde oorzaak wordt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording beëindigd.”

        "Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Juist zoals bij een grote sterke boom de wortels vergankelijk, veranderlijk zijn, de stam, de takken en bladeren vergankelijk, veranderlijk zijn, de schaduw vergankelijk, veranderlijk is; zusters, wie nu zou zeggen dat bij die grote sterke boom wel wortels en stam, takken en bladeren vergankelijk, veranderlijk zijn, maar dat zijn schaduw onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk is, - zou die dat terecht zeggen?”

        “Zeker niet, heer.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, bij die grote sterke boom zijn immers wortels en stam, takken en bladeren vergankelijk, veranderlijk; dan toch zeker ook de schaduw ervan.”

        “Zusters, juist zo is het wanneer iemand zou zeggen: ‘De zes uiterlijke gebieden zijn bij mij vergankelijk, veranderlijk; maar wat mij op grond van de uiterlijke gebieden aangenaam en frustrerend of noch aangenaam noch frustrerend laat ondervinden, dat is onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk.’ Zusters, zou die dat terecht zeggen?”

        “Zeker niet, heer.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, door een zus of zo geconditioneerde oorzaak komt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording tot stand. Door het beëindigen van een zus of zo geconditioneerde oorzaak wordt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording beëindigd.”

        “Goed zo, zusters, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Zusters, juist zoals wanneer een handige slager of slagersknecht een koe slachtte en met een scherp geslepen mes de koe in stukken sneed zonder de inwendige vleesdelen te doorklieven, zonder de huid te doorklieven; en alleen wat binnen aan spieren en pezen aanwezig was met het scherp geslepen mes afsneed; en daarna de huid losmaakte en daarmee de koe weer bedekte en dan zei: ‘Deze koe hier is weer helemaal verbonden met haar huid,’ - zusters, zou die dat terecht zeggen?

        "Zeker niet, heer.”

        “En waarom niet?”

        "Heer, een handige slager of slagersknecht kan dat alles doen, maar daarmee is de koe toch niet meer verbonden met haar huid.”

        "Zusters, een gelijkenis heb ik jullie gegeven om de betekenis uit te leggen. Dat nu is de betekenis ervan: De inwendige vleesdelen is een aanduiding van de zes innerlijke gebieden. De huid is een aanduiding van de zes uiterlijke gebieden. De spieren binnen en de pezen, dat is een aanduiding van de begeerte. Het scherp geslepen mes, dat is een aanduiding van de heilige wijsheid, die heilige wijsheid die afsnijdt wat er binnen is aan vasthechten, aan boeien, aan verlangens.

        Zusters, zeven factoren van Verlichting zijn er. Door de beoefening en ontplooiing ervan kan een monnik de waan beëindigen en de waanloze bevrijding van het gemoed, bevrijding door wijsheid nog tijdens dit leven verwerkelijken en verkrijgen. Die zeven factoren zijn: 1) Oplettendheid, 2) het onderzoeken van de verschijnselen, 3) energie, 4) enthousiasme, geestvervoering, extase, 5) kalmte, 6) concentratie, en 7) gelijkmoedigheid.

        Een monnik oefent de opwekking van die factoren welke bevorderd worden door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en welke leiden tot loslaten.

        Zusters, dat zijn de zeven factoren van Verlichting; door de beoefening en ontplooiing ervan kan een monnik de waan beëindigen en en de waanloze bevrijding van het gemoed, bevrijding door wijsheid nog tijdens dit leven verwerkelijken en verkrijgen.”

        Nadat de eerwaarde Nandaka die nonnen zo had ingelicht, vermaande hij haar met de woorden: “Zusters, gaat nu, het is tijd.”

        Die nonnen waren door de woorden van de eerwaarde Nandaka verheugd en tevreden. Zij stonden van haar zitplaatsen op, groetten de eerwaarde Nandaka eerbiedig, en gingen naar de plek waar de Verhevene vertoefde. Daar groetten zij de Verhevene eerbiedig en gingen terzijde staan. De Verhevene zei toen aan die nonnen dat zij konden gaan.

        Die nonnen groetten de Verhevene eerbiedig en vertrokken.

        De Verhevene richtte zich na het vertrek van de nonnen tot de monniken met de woorden: “Monniken, juist zoals in de nacht voor volle maan sommige mensen eraan twijfelen of de maan nog toeneemt of al vol is, maar de maan neemt nog toe: juist zo zijn die nonnen door de uitleg van Nandaka weliswaar verheugd, maar nog niet volledig tevreden gesteld.”

        De Verhevene zei toen aan de eerwaarde Nandaka dat hij ook de volgende dag dezelfde uitleg aan die nonnen moest geven.  

        “Jawel, heer,” zei de eerwaarde Nandaka gehoorzaam. De volgende dag ging Nandaka weer naar die nonnen en legde alles woord voor woord uit zoals op de dag ervoor. Daarna zei hij dat zij konden gaan.

        Door de woorden van de eerwaarde Nandaka waren toen die nonnen verheugd en tevreden gesteld; zij stonden op, groetten de eerwaarde Nadaka eerbiedig, en gingen naar de Verhevene. Zij groetten hem eerbiedig en gingen terzijde staan. De Verhevene zei toen dat zij konden vertrekken. De nonnen groetten de Verhevene eerbiedig en vertrokken.

        Na het vertrek van de nonnen zei de Verhevene aan de monniken: “Juist zoals in de nacht van volle maan sommige mensen niet meer eraan twijfelen of de maan nog toeneemt of al vol is, maar de maan al vol is geworden; evenzo zijn die nonnen door de uitleg van Nandaka verheugd en volledig tevreden gesteld. Wie van die 500 nonnen de geringste non is, heeft het niveau van stroomintrede bereikt, is aan verderfenis ontkomen, gaat doelbewust naar de volledige ontwaking.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over het woord van de Verhevene.

M.147. (M.XV.5) Cūlarāhulovāda sutta

        Toen zijn zoon Rāhula 20 jaar werd, spoorde de Boeddha hem aan in de vorm van vragen en antwoorden. De goden kwamen naar de leerrede luisteren. De vragen gingen over niet-blijvendheid, de vergankelijke aard van de 12 zintuiglijke bases. Rāhula bereikte toen arahantschap.

        In het kort volgt deze toespraak hier.

        "Rahula, wat denk je; is het oog iets blijvends of niet?" - "Het is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend."[65] - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?"[66] - "Natuurlijk niet."

        "Wat denk je; is oog-bewustzijn en is visueel contact blijvend of niet?" - "Het is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend." - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?" - "Natuurlijk niet."

        "Wat denk je; datgene wat ontstaat veroorzaakt door visueel contact, - namelijk alles wat behoort tot gevoelens, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn, - is dat blijvend of niet?" - "Het is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend." - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?" - "Natuurlijk niet."

        "Wat denk je; oor en geluiden, neus en geuren, tong en smaken, lichaam en alles wat aangeraakt kan worden, geest en ideeën, de ermee corresponderende soorten bewustzijn en contact, is dat alles blijvend of niet? En wat denk je van de gevoelens, waarnemingen, geestelijke formaties en het bewustzijn? Is dat alles blijvend of niet?" - "Dat alles is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend." - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?" - "Natuurlijk niet."

        "Wanneer de edele volgeling de waarheid heeft ingezien, wendt hij zich af[67] van het oog en van vormen, van visueel bewustzijn, visueel contact en van alles wat ontstaat veroorzaakt door visueel contact, namelijk alles wat behoort tot gevoelens, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn.

        Hij wendt zich af van oor en geluiden, van neus en geuren, tong en smaken, lichaam en alles wat aangeraakt kan worden, en van geest en ideeën. Hij wendt zich af van de corresponderende soorten bewustzijn en contact en van alles wat ontstaat veroorzaakt door dat contact, namelijk alles wat behoort tot gevoelens, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn.

        Wanneer hij zich afwendt, ebt de hartstocht weg. Met het wegebben van de hartstocht is hij bevrijd. En dan ontstaat bij hem het zekere weten: ‘Ik ben bevrijd, geboorte is uitgedoofd, vervuld is het heilige leven, gedaan is wat gedaan moest worden; niets gaat meer hierboven uit.' Aldus weet hij."

        Zo sprak de Verhevene. Tijdens het luisteren naar deze leerrede was de geest van de eerwaarde Rāhula bevrijd van de smetten; hij hechtte zich nergens meer aan. Volmaakte heiligheid was door hem bereikt.

        En bij de vele duizenden godheden die naar deze leerrede geluisterd hadden, ontstond het smetteloze, reine oog der Waarheid: "Alwat onderhevig is aan ontstaan, is ook onderhevig aan vergaan." Zij bereikten toen allen het eerste niveau van heiligheid.

M.148. (XV.6) Chachakka sutta - de zesvoudige zesheid

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster sprak de Verhevene tot de monniken over de leer die goed is aan het begin, goed in het midden en goed aan het einde. “Het volmaakt gezuiverde ascetendom zal ik uitleggen, en wel de zesvoudige zesheid.”

“Zes inwendige gebieden moeten ingeprent worden, en zes uitwendige gebieden. Zes bewustbare rijken moeten ingeprent worden en zes aanraakbare rijken. Zes voelbare rijken moeten ingeprent worden en zes dorstbare rijken.

[Zes inwendige gebieden]

        ‘Zes inwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Om het gebied van het oog, het gebied van het gehoor, het gebied van de reuk, het gebied van de smaak, het gebied van de aanraking, het gebied van het denken.

        ‘Zes inwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de eerste zesheid.

[Zes uitwendige gebieden]

        ‘Zes uitwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd het gezegd?

        Om het gebied van de vormen, om het gebied van de geluiden, om het gebied van de geuren, om het gebied van de smaken, om het gebied van de aanrakingen, om het gebied van de gedachten.

        ‘Zes uitwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de tweede zesheid.

[Zes bewustbare rijken]

        'Zes bewustbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd het gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn. Door het gehoor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn. Door de reuk en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn. Door de smaak en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn. Door de tastzin en de aanrakingsobjecten ontstaat het aanrakingsbewustzijn. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn.

        ‘Zes bewustbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de derde zesheid.

[Zes aanraakbare rijken]

        ‘Zes aanraakbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door het oor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door de reuk (de neus) en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door de smaak (de tong) en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door de tastzin (het lichaam) en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact.

        ‘Zes aanraakbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de vierde zesheid.

[Zes voelbare rijken]

        ‘Zes voelbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door het oor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door de reuk (de neus) en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door de smaak (de tong) en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door de tastzin (het lichaam) en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt.

        ‘Zes voelbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de vijfde zesheid.

[Zes dorstbare rijken]

        ‘Zes dorstbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door het oor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door de reuk (de neus) en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door de smaak (de tong) en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door de tastzin (het lichaam) en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt.

        ‘Zes dorstbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de zesde zesheid.”

[Niet-zelf]

        ‘Het oog is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het oog wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het oog is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf.

        ‘De vormen zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de vormen wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de vormen zijn het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf.

        ‘Het zienbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het zienbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het zienbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het ziencontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het ziencontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het ziencontact is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf, is het ziencontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf, is het ziencontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf, is het ziencontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘Het oor is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het oor wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het oor is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf.

        ‘Het geluid is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het geluid wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het geluid is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf.

        ‘Het hoorbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het hoorbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het hoorbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het hoorcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het hoorcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het hoorcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf, is het hoorcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf, is het hoorcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf, is het hoorcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘De neus is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de neus wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de neus is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf.

        ‘De geuren zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de geuren wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de geuren zijn het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf.

        ‘Het ruikbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het ruikbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het ruikbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het ruikcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het ruikcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het ruikcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf, is het ruikcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf, is het ruikcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf, is het ruikcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘De tong is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de tong wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de tong is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf.

        ‘De smaken zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de smaken wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de smaken zijn het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf.

        ‘Het smaakbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het smaakbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het smaakbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het smaakcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het smaakcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het smaakcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf, is het smaakcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf, is het smaakcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf, is het smaakcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘Het lichaam is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het lichaam wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het lichaam is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf.

        ‘De aanrakingen zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de aanrakingen wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de aanrakingen zijn het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf.

        ‘Het aanrakingsbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het aanrakingsbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het aanrakingsbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het lichaamscontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het lichaamscontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het lichaamscontact is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf, is het lichaamscontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf, is het lichaamscontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf, is het lichaamscontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘De geest is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de geest wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de geest is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf.

        ‘De gedachten zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de gedachten wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de gedachten zijn het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf.

        ‘Het denkbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het denkbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het denkbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het denkcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het denkcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het denkcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf, is het denkcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf, is het denkcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf, is het denkcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

[Persoonlijkheid]

        Monniken, dit evenwel is het pad dat leidt naar het ontstaan van persoonlijkheid:  

        ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        Monniken, dit evenwel is het pad dat naar de opheffing van de persoonlijkheid leidt:

        Men denkt: ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        ‘Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men vreugde, bevrediging, vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men verdrietig, beklemd, men jammert, slaat zich steunend op de borst, raakt in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van deze ervaring niet overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls niet heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin niet heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls niet heeft uitgewist, onwetendheid niet heeft verloren, weten niet heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde kan maken aan het lijden: dat is onmogelijk.

        Door het gehoor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; door het reukzintuig en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; door het smaakzintuig en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; door de tastzin en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; - de inslag van die drie geeft contact, door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men vreugde, bevrediging, vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men verdrietig, beklemd, men jammert, slaat zich steunend op de borst, raakt in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van dat gevoel niet overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls niet heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin niet heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls niet heeft uitgewist, onwetendheid niet heeft verloren, weten niet heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde zal maken aan het lijden: dat is onmogelijk.

        ‘Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men geen vreugde, geen bevrediging, geen vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt niet bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men niet verdrietig, niet beklemd, men jammert niet, slaat zich niet steunend op de borst, raakt niet in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt niet bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van dat gevoel overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt niet bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls heeft uitgewist, onwetendheid heeft verloren, weten heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde zal maken aan het lijden: dat is mogelijk.

        Door het gehoor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; door het reukzintuig en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; door het smaakzintuig en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; door de tastzin en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; - de inslag van die drie geeft contact, door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men geen vreugde, geen bevrediging, geen vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt niet bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men niet verdrietig, niet beklemd, men jammert niet, slaat zich niet steunend op de borst, raakt niet in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt niet bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van dat gevoel overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt niet bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls heeft uitgewist, onwetendheid heeft verloren, weten heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde zal maken aan het lijden: dat is mogelijk.

        Bij een dergelijke overweging krijgt de ervaren heilige discipel een tegenzin van het oog, van de vormen, van het zienbewustzijn, van ziencontact, van gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van het oor, van de geluiden, van het hoorbewustzijn, van hoorcontact, van gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van de neus, van de geuren, van het ruikbewustzijn, van het ruikcontact, van het gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van de tong, van de smaken, van het smaakbewustzijn, van het smaakcontact, van het gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van het lichaam, van de aanrakingen, van het aanrakingsbewustzijn, van het lichaamscontact, van het gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van de geest, van de gedachten, van het denkbewustzijn, van het denkcontact, van het gevoel, van de dorst.

        Door de tegenzin wendt hij zich ervan af. Afgewend maakt hij zich ervan vrij. ‘In de bevrijde is de bevrijding,’ dit inzicht ontstaat. ‘Opgedroogd is de geboorte, het heilige leven is volbracht, de taak is gedaan, deze wereld is niet meer,’ zo begrijpt hij dan.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de woorden van de Verhevene.

        Tijdens deze uiteenzetting was bij ongeveer zestig monniken het hart zonder hechten bevrijd van onwetendheid. [Zij waren arahants geworden].

M.149. (M.XV.7) Mahāsalāyatanika sutta – De grote zesvoudige basis

        Te Savatthi, in het Jetavana sprak de Verhevene eens als volgt tot de monniken:

        “Monniken, ik zal jullie machtige onderscheidingstekenen van het zesvoudige gebied aanwijzen. Luistert goed naar wat ik ga zeggen.”

        “Zeker, Heer,” zeiden die monniken opmerkzaam. De Verhevene zei toen:

        “Monniken, wie het oog niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de vormen niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het zienbewustzijn niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ziencontact niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich aan het oog, verheugt zich aan de vormen, verheugt zich aan het zienbewustzijn, verheugt zich aan het ziencontact, verheugt zich aan datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Omdat hij zich eraan verheugt, zich erbij aansluit, zich laat verleiden, de lafenis ervan met volharding bespiedt, stapelen zich bij hem de vijf groepen van bestaan verder op. En zijn dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst neemt verder bij hem toe. Bij hem nemen lichamelijke verdeeldheden toe, nemen geestelijke verdeeldheden toe, nemen lichamelijke kwalen toe, nemen geestelijke kwalen toe, nemen lichamelijke hartstochten toe, nemen geestelijke hartstochten toe; en hij ondervindt bij zich lichamelijke pijn en geestelijke pijn.

        Monniken, wie het oor, de neus, de tong, het lichaam, de geest niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, - wie de geluiden, de geuren, de smaken, de aanrakingen, de gedachten niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, - wie het hoorbewustzijn, het ruikbewustzijn, het smaakbewustzijn, het aanrakingsbewustzijn, het denkbewustzijn niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, - wie het hoorcontact, het ruikcontact, het smaakcontact, het lichaamscontact, het denkcontact niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt; - wie datgene wat door het hoorcontact, het ruikcontact, het smaakcontact, het lichaamscontact, het denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich aan het oor, de neus, de tong, het lichaam, de geest; hij verheugt zich aan de geluiden, de geuren, de smaken, de aanrakingen, de gedachten; hij verheugt zich aan het hoorbewustzijn, het ruikbewustzijn, het smaakbewustzijn, het aanrakingsbewustzijn, het denkbewustzijn; hij verheugt zich aan het hoorcontact, het ruikcontact, het smaakcontact, het lichaamscontact, het denkcontact; hij verheugt zich aan datgene wat door hoorcontact, ruikcontact, smaakcontact, lichaamscontact, denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Omdat hij zich eraan verheugt, zich erbij aansluit, zich laat verleiden, de lafenis ervan met volharding bespiedt, stapelen zich bij hem de vijf groepen van bestaan verder op. En de dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst neemt verder bij hem toe. Bij hem nemen lichamelijke verdeeldheden toe, nemen geestelijke verdeeldheden toe, nemen lichamelijke kwalen toe, nemen geestelijke kwalen toe, nemen lichamelijke hartstochten toe, nemen geestelijke hartstochten toe; en hij ondervindt bij zich lichamelijke pijn en geestelijke pijn.

        Monniken, wie het oog overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de vormen overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het zienbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ziencontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan het oog, verheugt zich niet aan de vormen, verheugt zich niet aan het zienbewustzijn, verheugt zich niet aan het ziencontact, verheugt zich niet aan datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee. Omdat hij zich niet eraan verheugt, zich niet erbij aansluit, zich niet laat verleiden, de ellende ervan met volharding bespiedt, nemen bij hem de vijf groepen van bestaan verder af. En de dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst verdwijnt bij hem. Bij hem verdwijnen lichamelijke verdeeldheden, verdwijnen geestelijke verdeeldheden, verdwijnen lichamelijke kwalen, verdwijnen geestelijke kwalen, verdwijnen lichamelijke hartstochten, verdwijnen geestelijke hartstochten; en hij ondervindt bij zich lichamelijk welzijn en geestelijk welzijn.

        Monniken, wie het oor overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de geluiden overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het hoorbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het hoorcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het hoorcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan het oor, hij verheugt zich niet aan de geluiden, hij verheugt zich niet aan het hoorbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het hoorcontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door hoorcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

 

        Wie de neus overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de geuren overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ruikbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ruikcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het ruikcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan de neus, hij verheugt zich niet aan de geuren, hij verheugt zich niet aan het ruikbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het ruikcontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door ruikcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Wie de tong overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de smaken overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het smaakbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het smaakcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het  smaakcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan de tong, hij verheugt zich niet aan de smaken, hij verheugt zich niet aan het smaakbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het smaakcontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door smaakcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Wie het lichaam overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de aanrakingen overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het aanrakingsbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het lichaamscontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het lichaamscontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan het lichaam, hij verheugt zich niet aan de aanrakingen, hij verheugt zich niet aan het aanrakingsbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het lichaamscontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door  lichaamscontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Wie de geest overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de gedachten overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het denkbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het denkcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan de geest; hij verheugt zich niet aan de gedachten; hij verheugt zich niet aan het denkbewustzijn; hij verheugt zich niet aan het denkcontact; hij verheugt zich niet aan datgene wat door denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Omdat hij zich niet eraan verheugt, zich niet erbij aansluit, zich niet laat verleiden, de ellende ervan met volharding bespiedt, nemen bij hem de vijf groepen van bestaan verder af. En de dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst verdwijnt bij hem. Bij hem verdwijnen lichamelijke verdeeldheden, verdwijnen geestelijke verdeeldheden, verdwijnen lichamelijke kwalen, verdwijnen geestelijke kwalen, verdwijnen lichamelijke hartstochten, verdwijnen geestelijke hartstochten; en hij ondervindt bij zich lichamelijk welzijn en geestelijk welzijn.

        Wat een heilige inziet, dat geldt voor hem als juist inzicht; wat een heilige bedenkt, dat geldt voor hem als juiste overtuiging; welke inspanning een heilige doet, dat geldt voor hem als juiste inspanning; wat een heilige ziet, dat geldt voor hem als juiste oplettendheid, wat een heilige meditatief verdiept, dat geldt voor hem als juiste meditatieve verdieping; maar al eerder was hij in daden, woorden en gedrag heel zuiver geworden: en zo wordt deze heilige achtvoudige weg door hem tot volmaaktheid gebracht.

        Terwijl hij zo die heilige achtvoudige weg tot volmaaktheid brengt, worden de vier grondslagen van oplettendheid[68] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden de vier geweldige inspanningen[69] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden de vier machtsgebieden[70] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden vijf van de vaardigheden[71] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden vijf van de vermogens[72] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden de zeven factoren van Verlichting[73] door hem tot volmaaktheid gebracht.

        Twee dingen dienen hem dan als dubbel pantser: kalmte en inzicht. Wat voor dingen wijs zijn te doorzien, die dingen doorziet hij wijs. Wat voor dingen dan wijs door hem verloochend moeten worden, die dingen verloochent hij wijs. Wat voor dingen dan wijs te voltooien zijn, die dingen voltooit hij wijs. Wat voor dingen dan wijs door hem verwerkelijkt moeten worden, die dingen verwerkelijkt hij wijs.

        Welke dingen moeten wijs doorzien worden? Het zijn de vijf groepen van bestaan, en wel: vasthechten aan de vorm, vasthechten aan het gevoel, vasthechten aan de waarneming, vasthechten aan de objecten van de geest, vasthechten aan het bewustzijn. Deze dingen moeten wijs doorzien worden. 

        Welke dingen moeten wijs verloochend worden? Het zijn onwetendheid en dorst naar bestaan.

        Welke dingen moeten wijs voltooid worden? Het zijn kalmte en inzicht.

        Welke dingen moeten wijs verwerkelijkt worden? Het zijn weten en bevrijding."

 

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de toespraak van de Verhevene.

M.150. (M.XV.8) Nagaravindeyya sutta - Leerrede tot de mensen van Nagaravinda

        Eens liep de Verhevene in het land van Kosala rond en kwam samen met veel monniken aan bij het brahmanendorp Nagaravindam. De brahmaanse gezinshoofden hoorden dat de asceet heer Gotama, de zoon van de Sakyers, die de erfenis van de Sakyers had opgegeven, in hun dorp was aangekomen, en dat hij als volgt begroet wordt:

        “Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.

        Hij toont deze wereld met haar goden, met haar slechte en met haar heilige geesten, met haar menigte van brahmanen en boetelingen, met haar goden en mensen, nadat hij ze zelf heeft begrepen en doordrongen. Hij verkondigt de leer waarvan het begin goed is, het midden goed en het einde goed; hij verkondigt de leer naar zin en woordgetrouw, hij legt het volmaakt gezuiverde asccetendom uit. Gelukkig is degene die nu een dergelijke heilige kan zien.”

        De brahmaanse gezinshoofden gingen toen naar de plek waar de Verhevene vertoefde. Sommigen van hen groetten de Verhevene eerbiedig en gingen terzijde neerzitten; anderen groetten hoffelijk, spraken vriendelijke woorden met de Verhevene en gingen terzijde neerzitten; sommigen groetten met de samengevoegde handen naar de Verhevene gericht en gingen terzijde neerzitten; anderen noemden hun naam en stand en gingen terzijde neerzitten; en weer andere gingen in stilte ter zijde neerzitten. De Verhevene sprak toen als volgt tot hen:

        “Gezinshoofden, wanneer pelgrims met een andere geloofsovertuiging jullie de vraag stellen: ‘Wat zijn dat voor asceten en priesters die men niet kan waarderen en hoogachten, die men niet kan achten en eren?’, dan kunnen die pelgrims het volgende antwoord geven:

        ‘Degene van asceten en priesters die bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart niet heeft gekalmeerd, die juist en onjuist handelt in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men niet waarderen en hoogachten, kan men niet achten en eren. En waarom niet?

        Wijzelf bleken immers bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan te zijn, wijzelf hebben het eigen hart niet gekalmeerd, handelen juist en onjuist in daden, woorden en gedachten. Wie niets beters kent dan de rechte levenswandel die wij zelf leiden, een dergelijke lieve asceet of brahmaan kan men daarom niet waarderen en hoogachten, kan men niet achten en eren.

        Hetzelfde geldt voor door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden, voor door de reukzin in het bewustzijn tredende geuren, voor door de smaakzin in het bewustzijn tredende smaken, voor door het aanrakingszintuig in het bewustzijn tredende aanrakingen, voor door het denken in het bewustzijn tredende gedachten. Degene van asceten en brahmanen die daarbij niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart niet heeft gekalmeerd, die juist en onjuist handelt in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men niet waarderen en hoogachten, kan men niet achten en eren. En wel om bovengenoemde reden.’

        Gezinshoofden, zo kunnen jullie de pelgrims met een andere geloofsovertuiging antwoord geven.

        Maar wanneer zij jullie de vraag stellen: ‘Wat zijn dat voor asceten en brahmanen die men kan waarderen en hoogachten, die men kan achten en eren?’, dan kunnen die pelgrims het volgende antwoord geven:  

        ‘Degene van asceten en brahmanen die bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen zonder begeerte, zonder haat, zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart heeft gekalmeerd, die juist gedrag heeft in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men waarderen en hoogachten, kan men achten en eren. En waarom?

        Wijzelf bleken immers bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan te zijn, wijzelf hebben het eigen hart niet gekalmeerd, handelen juist en onjuist in daden, woorden en gedachten. Wie iets beters kent dan de rechte levenswandel die wij zelf leiden, een dergelijke lieve asceet of brahmaan kan men daarom waarderen en hoogachten, kan men achten en eren.

         Hetzelfde geldt voor door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden, voor door de reukzin in het bewustzijn tredende geuren, voor door de smaakzin in het bewustzijn tredende smaken, voor door het aanrakingszintuig in het bewustzijn tredende aanrakingen, voor door het denken in het bewustzijn tredende gedachten. Degene van asceten en brahmanen die daarbij zonder begeerte, zonder haat, zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart heeft gekalmeerd, die zich juist gedraagt in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men waarderen en hoogachten, kan men achten en eren. En wel om bovengenoemde reden.’

        Gezinshoofden, zo kunnen jullie de pelgrims met een andere geloofsovertuiging dan antwoord geven.

        En wanneer zij jullie de vraag stellen: ‘Welke kentekenen hebben die eerwaarden dat jullie van hen zeggen dat zij de begeerte, de haat, de waan hebben verloren of op weg zijn de begeerte, de haat, de waan te loochenen?’, dan kunnen jullie hun het volgende antwoord geven:

        ‘Juist daarom zoeken die eerwaarden diep in het bos afgelegen plekken op. Daar zijn geen door het oog in het bewustzijn tredende vormen die men kan zien en kan begeren. Daar zijn geen door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden die men kan horen en kan begeren. Daar zijn geen door de reukzin in het bewustzijn tredende geuren die men kan ruiken en kan begeren. Daar zijn geen door de smaakzin in het bewustzijn tredende smaken die men kan proeven en kan begeren. Daar zij geen door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen die men kan aanraken en kan begeren. - Dat zijn kentekenen omwille waarvan wij van die eerwaarden zeggen dat zij de begeerte, de haat, de waan hebben verloren of op weg zijn de begeerte, de haat, de waan te loochenen.’

        Zo kunnen jullie hun dan antwoord geven.”

        Na deze toespraak zeiden de brahmaanse gezinshoofden van Nagaravindam tot de Verhevene dat hij alles heel duidelijk had uitgelegd. Daarom namen zij hun toevlucht tot de Boeddha Gotama, tot diens leer en tot de gemeenschap van de discipelen. Zij werden lekenvolgelingen.

M.151. (M.XV.9) Pindapātapārisuddhi sutta – De zuivering van aalmoezen

 

        Eens vertoefde de Verhevene te Rajagaha, in het bamboepark. ‘s Avonds ging de eerwaarde Sariputta naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en ging terzijde neerzitten. De Boeddha vroeg toen aan de eerwaarde Sariputta: “Sariputta, helder is je gelaat, licht en zuiver is de kleur van je huid; wat heb je in deze tijd wel het meeste mogen ondervinden?”

        “Heer, in deze tijd heb ik armoede het meeste gemocht.”

        “Goed zo, Sariputta. De ervaring van grote mannen heb je waarlijk in deze tijd het meeste gemocht. Want de armoede heet de ervaring van grote mannen.

        Daarom, Sariputta, wanneer een monnik wenst armoede het meest te ervaren, dan moet die monnik zichzelf aldus onderzoeken: ‘Toen ik op weg ging naar het dorp voor aalmoezen, op de plek waar ik bleef staan voor aalmoezen, op de terugweg vanuit het dorp, zijn toen bij mij bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen wil of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest ontstaan?’

        Sariputta, wanneer de monnik bij zijn beschouwing onderkent dat bij hem toen bij de vormen wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest zijn ontstaan, dan moet die monnik zich inspannen om vrij te worden van die kwade, slechte dingen.

        Maar wanneer, Sariputta, die monnik bij zijn beschouwing onderkent dat bij hem toen bij de vormen wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest niet zijn ontstaan, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Hetzelfde bij geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten. Wanneer hij onderkent dat bij hem op weg naar het dorp voor aalmoezen, op de plek waar hij bleef staan voor aalmoezen, op de terugweg vanuit het dorp, - dat toen wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest zijn ontstaan, dan moet die monnik zich inspannen om vrij te worden van die kwade, slechte dingen.

        Maar wanneer, Sariputta, die monnik bij zijn beschouwing onderkent dat bij hem toen bij de geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest niet zijn ontstaan, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf lagere boeien (samyojana)[74] verwijderd?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf boeien niet heeft verwijderd, dan moet hij zich inspannen om ze te verwijderen. Maar wanneer hij onderkent dat hij die boeien heeft verwijderd, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf hindernissen (nivarana)[75] verwijderd?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf hindernissen niet heeft verwijderd, dan moet hij zich inspannen om ze te verwijderen. Maar wanneer hij onderkent dat hij die hindernissen heeft verwijderd, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf groepen van bestaan (khandha)[76] doorschouwd?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf groepen van bestaan niet heeft doorschouwd, dan moet hij zich inspannen om ze te doorschouwen. Maar wanneer hij onderkent dat hij die groepen van bestaan heeft doorschouwd, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vier grondslagen van oplettendheid[77] (satipatthana) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vier grondslagen van oplettendheid niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vier grondslagen van oplettendheid heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vier juiste inspanningen[78] (padhana) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vier juiste inspanningen niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien.

Maar wanneer hij onderkent dat hij die vier juiste inspanningen heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vier bovennatuurlijke krachten[79] (iddhi-pada) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vier bovennatuurlijke krachten niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vier bovennatuurlijke krachten heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf geestelijke krachten[80] (bala) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke krachten niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke krachten heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf geestelijke vermogens[81] (indriya) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke vermogens niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke vermogens heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de zeven factoren van Verlichting[82] (bojjhanga) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die zeven factoren van Verlichting niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien.

Maar wanneer hij onderkent dat hij die zeven factoren van Verlichting heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik het heilige achtvoudige pad (magga) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij dat heilige achtvoudige pad niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om het te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij dat heilige achtvoudige pad heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik kalmte en inzicht voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij kalmte en inzicht niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij kalmte en inzicht heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik weten en bevrijding verwerkelijkt?’ Wanneer hij onderkent dat hij weten en bevrijding niet heeft verwerkelijkt, dan moet hij zich inspannen om ze te verwerkelijken. Maar wanneer hij onderkent dat hij weten en bevrijding heeft verwerkelijkt, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Want Sariputta, wie van de asceten of van de brahmanen in vroegere tijden aalmoezen heeft gezuiverd, iedereen van hen heeft zo en zo beschouwend en overwegend aalmoezen gezuiverd. En wie van de asceten of van de brahmanen in toekomstige tijden aalmoezen zal zuiveren, iedereen van hen zal zo en zo beschouwend en overwegend aalmoezen zuiveren. En wie van de asceten of van de brahmanen in het heden aalmoezen zuivert, iedereen van hen zal zo en zo beschouwend en overwegend aalmoezen zuiveren.

        Daarom Sariputta: ‘Beschouwend en overwegend zullen wij aalmoezen zuiveren,’ zo moeten jullie goed oefenen.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugde zich de eerwaarde Sariputta over de woorden van de Verhevene.

M.152. (M.XV.10) Indriyabhāvanā sutta

        Te Kajangala[83] in het park van de klokken-bomen. Uttara, een jonge brahmaan, leerling van Parasariya, ging er naar de Verhevene, groette hem hoffelijk en vriendelijk en ging terzijde neerzitten. De Verhevene richtte zich toen tot Uttara met de volgende woorden:

        "Uttara, onderwijst Parasariya aan zijn volgelingen de zintuigen in bedwang te hebben?"

        "Ja, Gotama, de brahmaan Parasariya onderwijst dat."

        "Uttara, op welke manier onderwijst Parasariya dat dan?"

        "Gotama, men ziet met het oog geen vorm en hoort met het oor geen geluid. Op die manier onderwijst de brahmaan Parasariya de zintuigen in bedwang te hebben."

        "Uttara, als het zo is, dan kan een blinde macht over de zintuigen hebben, en dan kan een dove macht over de zintuigen hebben. Want een blinde ziet met het oog geen vorm en een dove hoort met het oor geen geluid."

        Na deze woorden was de jonge brahmaan Uttara in de war. Sprakeloos bleef hij zitten. De Verhevene zag het en richtte zich tot de eerwaarde Ananda.

        "Ananda, in de Orde van de heiligen heeft men de zintuigen op een andere manier in hoogste mate in bedwang dan zoals dat door de brahmaan Parasariya aan zijn volgelingen onderwezen wordt."

        "Verhevene, dan is het tijd dat de Verhevene toont hoe men in de Orde van de heiligen de zintuigen in hoogste mate in bedwang heeft. De monniken zullen de woorden van de Verhevene onthouden."

        "Wel, Ananda, luister en let goed op."

        "Hoe heeft men in de Orde van de heiligen de zintuigen in hoogste mate in bedwang? - Iemand heeft met het oog een vorm gezien, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de vormen die door het oog in het bewustzijn treden.

        Verder, Ananda, iemand heeft met het oor een geluid gehoord, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de geluiden die door het gehoor in het bewustzijn treden.

        Verder, Ananda, iemand heeft met de neus een geur geroken, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de geuren die door de neus in het bewustzijn treden.         

        Verder, Ananda, iemand heeft met de tong een smaak geproefd, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de smaak die door de tong in het bewustzijn treedt.

        Verder, Ananda, iemand heeft met het lichaam een aanraking gevoeld, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de aanrakingen die door het lichaam in het bewustzijn treden.

        Verder, Ananda, iemand heeft met de geest een gedachte gedacht, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de gedachten die door het denken in het bewustzijn treden."

        "Ananda, hoe heeft men als strijder vorderingen gemaakt? - Iemand heeft met het oog een vorm gezien en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En voor dit aangenaam en onaangenaam bewogen zijn komt bij hem afgrijzen, een ontzetting, afschuw. Hij heeft met het oor een geluid gehoord, met de neus een geur geroken, met de tong een smaak geproefd, met het lichaam een aanraking gevoeld, met de geest een gedachte gedacht. En hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En voor dit aangenaam en onaangenaam bewogen zijn komt bij hem afgrijzen, een ontzetting, afschuw. Ananda, zo heeft men als strijder vorderingen gemaakt."

        "Ananda, hoe heeft men als heilige macht over de zintuigen? - Iemand heeft met het oog een vorm gezien en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen.

        Wanneer hij nu wenst: 'Bij het walgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het walgelijke en onwalgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke en walgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Walgelijks en onwalgelijks, beide wil ik afwijzen en gelijkmoedig blijven, bezonnen, helder bewust,' dan blijft hij daarbij gelijkmoedig, bezonnen, helder bewust."

        "Verder, Ananda, heeft iemand met het oor een geluid gehoord, met de neus een geur geroken, met de tong een smaak geproefd, met het lichaam een aanraking gevoeld, met de geest een gedachte gedacht, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen.

        Wanneer hij nu wenst: 'Bij het walgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het walgelijke en onwalgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke en walgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Walgelijks en onwalgelijks, beide wil ik afwijzen en gelijkmoedig blijven, bezonnen, helder bewust,' dan blijft hij daarbij gelijkmoedig, bezonnen, helder bewust.

        Ananda, zo heeft men als heilige macht over de zintuigen."

        

        "Ananda, zo heb ik getoond hoe men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang heeft, zo heb ik getoond hoe men als strijder vorderingen gemaakt heeft, getoond hoe men als heilige macht heeft over de zintuigen. Wat een leraar zijn discipelen uit liefde en meegevoel schuldig is, dat hebben jullie van mij ontvangen. Ananda, bomen en lege hutten nodigen uit. Mediteert opdat jullie niet nonchalant worden en later spijt hebt."

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugde zich de eerwaarde Ananda over de woorden van de Verhevene.


Geraadpleegde bronnen

Bapat, P.V.: The Majjhima Nikâya (1, Mûla Pannâsakam) Editor: Dr. P.V. Bapat; General Editor: Bhikkhu J. Kashyap. [s.l] : Pâli Publication Board (Bihar Government), 1958.

Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Translated from the Pāli by I.B. Horner. Oxford: PTS, 2000.

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Majjhima Nikāya (1. Mūla pannāsakam). Edited by P.V. Bapat. [s.l.]: Pāli Publication Board (Bīhar Government), 1958. (Nālandā-Devanāgarī-Pāli-Series).

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Majjhima Nikāya (2. Majjhima pannāsakam). Edited by Mahapandita Rahula Sankrityayana. [s.l.]: Pāli Publication Board (Bīhar Government), 1958. (Nālandā-Devanāgarī-Pāli-Series).

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Majjhima Nikāya (3. Upari pannāsakam). Edited by Mahapandita Rahula Sankrityayana. [s.l.]: Pāli Publication Board (Bīhar Government), 1958. (Nālandā-Devanāgarī-Pāli-Series).

Neumann, Karl Eugen (Übers.): Die Reden Gotamo Buddhos aus der mittleren Sammlung Majjhimanikāyo des Pāli-Kanons. Übers. von Karl Eugen Neumann. Erster Bd. München: Piper & Co., 1922.

U Ko Lay (comp.): Guide to Tipitaka. Burma: Buddha Dharma Education Association Inc., 1985. (E-book).

Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy: BPS, 1975. The Wheel No. 217/220, With a Bibliography.

www.palikanon.com (met vertalingen en noten van Kay Zumwinkel)

www.accesstoinsight.com

https://puredhamma.net/dhammapada/anicca-vata-sankhara/



[1] U Ko Lay 1985, p. 75-77; Webb 1975, p. 19-20.

[2] Webb 1975, p. 20-21; U Ko Lay 1985, p. 78-80.

[3] Webb 1975, p. 21-22; U Ko Lay 1985, p. 80-82.

[4] Commentaar: Vertoeven in leegheid (suññatāvihāra) heeft betrekking op de meditatieve bereikingstoestand van de leegheid (suññatāphala-samāpatti), een bereikingstoestand in verbinding met arahantschap, waarin men intreedt wanneer men zich concentreert op het leegheidsaspect van Nibbana.

[5] Hier maakt de Boeddha duidelijk dat leegheid in wezen negatief is, d.w.z. leegheid is steeds leegheid van iets dat afwezig is. Men zou de indruk kunnen krijgen dat de Boeddha latere ontwikkelingen in het Boeddhisme heeft voorzien, welke ontwikkelingen ertoe neigen om het begrip leegheid te verzelfstandigen. Op een andere plaats wordt ekattā met 'eenheid' vertaald. Het hier gekozen begrip 'enkelvoudigheid' moet de betekenis 'ondeelbaarheid' (niet: 'harmonie, eensgezindheid') duidelijk maken.

[6] Het verdere verloop van de leerrede toont dat de hoogste verwerkelijking van leegheid tot stand komt met het vernietigen van de neigingen, met het overwinnen van de ik-illusie. Het kwaad zit niet in de concepten zelf. Het gaat er niet om de concepten te vernietigen, maar om het conceptualiseren te begrijpen en te transcenderen.

[7] Bij de vormloze meditatieve verdiepingen is 'met het verdwijnen van de waarneming van de zintuiglijke inwerking, met het niet acht slaan op de veelheidswaarneming' tijdelijk de basis niet meer gegeven voor het theoretisch buiten de oevers gaan. (Zie M.18)

[8] Onder kentekenloze concentratie wordt in de Theravada traditie meestal het doordringen van vergankelijkheid begrepen. In M.43 wordt de kentekenloze concentratie iets anders beschreven.

[9] Het niet hechten aan iets, ook niet aan verheven geestelijke toestanden, leidt naar de vernietiging van de neigingen. (Zie M.52)

[10] Bedoeld zijn zowel de meditatieve verdiepingen als ook de bovennatuurlijke verwerkelijking. Dit blijkt uit het volgende.

[11] Grof: hier niet in de zin van pharusavācā, woorden die hard, beledigend zijn, maar pothujjanikākathā, een manier van spreken van gewone mensen, wereldlingen (puthujjanā).

[12] Zoals ook in M.121 staan hier maatregelen die geschikte praktijkvoorwaarden scheppen, aan het begin.

[13] Dit de beschrijving van de toestand van een niet meer wederkerende.

[14] Dat is een beschrijving van de toestand van een Arahant.

[15] Blijkbaar zijn de leraar en leerling in de voorafgaande paragrafen leraar en leerling buiten de Dhamma-vinaya van de Boeddha. Het commentaar vergelijkt de val van een leerling van de Boeddha met de val van een olifant; de val van een leerling buiten de Buddhadhamma met de val van een ezel.

[16] Een pottenbakker schenkt aan de vochtige klei weinig aandacht, in tegenstelling tot de pottenbakkerswaar die gereed is.

[17] U Ko Lay 1985, p. 76; Webb 1975, p. 19

[18] Deze en de volgende verzen zijn ook te vinden in Dhammapada 3, 5, 6, 328-330.

[19] Zoals in M.31; in het volgende wordt echter duidelijk dat de drie bhikkhus in deze leerrede nog naar arahantschap streven, terwijl ze in M.31 de volmaakte heiligheid al verkregen hebben.

[20] Het commentaar zegt dat met ‘licht’ een verschijnsel bij intrede in de meditatieve verdieping bedoeld is. Volgens anderen is het nemen van het licht-kasina in de vierde jhana een voorstadium tot het uitoefenen van het hemelse oog. De eerwaarde Anuruddha bezat inderdaad later (ook al vóór zijn Verlichting) deze bovennatuurlijke vaardigheid. Maar aansluitend legt de Boeddha het verdwijnen van licht en zien van vormen uit in samenhang met de hindernissen van de concentratie. Dat zou betekenen dat hier nog geen sprake kan zijn van vierde verdieping en hemelse oog. Het is mogelijk dat met ‘licht’ de kwaliteit en lichtkracht van het kasina-object bedoeld is en met ‘zien van vormen’ de stabiliteit en scherpte ervan. Beide zijn indicatoren voor de betreffende toestand van concentratie.

[21] Tañca nimittam na pañivijjhāmā. Nimitta betekent over het algemeen ‘teken, kenteken’ en wordt vaak gebruikt bij verschijningen in de meditatie, respectievelijk bij meditatie-objecten.

[22] Angst (chambhitatta); bij ongeoefende mensen die mediteren kan de intrede in de verdiepingen ondanks de aangename aanwezigheid van de verdiepingsschakels existentiële angst opwekken, omdat de “beschouwer” met het beëindigen van de hindernissen minder bespeurbaar is en de “maker” in de volle concentratie verdwijnt.

[23] Blijde opwinding (ubbilla) is het tegendeel van angst; het is een gemoedsstemming die de bijna verkregen verdieping weer teniet maakt.

[24] Misschien zijn de zinloze gedachten bedoeld die soms bij de meditatie kunnen ontstaan.

[25] Het begrip cittassa upakkileso wordt ook in M.7 gebruikt. Daar gaat het meer om een ethische samenhang (bevlekkingen van de geest). Hier gaat het om storingen bij de ontplooiing van concentratie (troebelingen van de geest). - Deze leerrede richt zich tot oefenenden die al vorderingen in de kalmte van geest en in de overwinning van de grove hindernissen gemaakt hebben, maar bij wie nog de laatste kleine stap naar volmaakte concentratie ontbreekt.

[26] Dan volgen veel manieren waarop iemand vroeger gefolterd werd.

[27] U Ko Lay 1985, p. 77; Webb 1975, p. 20.

[28] Ñânananda, Bhikkhu: 'Bhaddekaratta Sutta (The Discourse on the Ideal Lover of Solitude),' in: Ideal Solitude. An exposition of the Bhaddekaratta Sutta, The Wheel No. 188 (Kandy 1973), p. 19-22.

[29] d.w.z. de Boeddha.

[30] Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, wordt het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo spoort men het verleden nog eens op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest (d.w.z. denken, wilsacties e.d.) en ideeën. Men denkt aan het verleden en verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan het verleden.

[31] Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, zonder dat het bewustzijn eraan gebonden is door verlangen, daardoor schept men er geen behagen in. En zo spoort men het verleden niet meer op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan het verleden maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan het verleden.

[32] Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, verlangt men vurig naar iets wat nog niet verkregen is. Door dit verlangen schept men er behagen in en zo smacht men naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt dan aan wat in de toekomst kan zijn en men verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan de toekomst.

[33] Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, zonder te verlangen naar wat nog niet verkregen is, daardoor schept men er geen behagen in. En zo smacht men niet naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan de toekomst maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan de toekomst.

[34] gericht naar het heden. Letterlijk staat er: geleid naar tegenwoordige dingen.

        Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, is het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden met verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gehecht aan het heden.

[35] Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, zonder verlangen ernaar, is het bewustzijn er niet aan gebonden. Daardoor schept men er geen behagen in en zo is men niet gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden zonder verlangen. Men schept er geen behagen in en zo is men niet gehecht aan het heden.

[36] Goden: ook vertaald met: brahmanen.

[37] Tegenwoordig hoort hier ook bij: het nalaten van het lezen van Boeddhistische geschriften.

[38] Zie: A.II.17 in: Nyanatiloka 1969, Bd.1, p. 63/64; en: Cūla-kammavibhangha Sutta, in: Ñânamoli Thera (tr.) : The Buddha's Words on Kamma. Four Discourses of the Buddha from the Middle Length Collection. Edited by Khantipâlo Bhikkhu. Kandy 1977, The Wheel No. 248/249.

[39] Het is mogelijk dat deze verkeerde voorstelling tot stand kwam op grond van de kamma-voorstelling van de Niganthas. Die beweerden dat lichamelijke daden maatgevend zijn, terwijl de Boeddha onderwees dat geestelijke daden het belangrijkste zijn omdat aan elke vorm van spreken of van lichamelijke actie een geestelijke daad voorafgaat (vgl. M.56). De uitspraak van Potaliputta kan berusten op de verwrongen weergave van dit standpunt.

[40] Dit is een uitspraak van de Boeddha die zegt dat alle soorten van gevoel uiteindelijk onvoldaan, dukkha, niet tevredenstellend zijn. Dit betekent echter niet dat elk gevoel pijnlijk is.         

[41] Het kamma, de wilsactie die naar een slechte wedergeboorte leidt, kan het waargenomen slechte kamma zijn, maar het kan ook afkomstig zijn uit vroegere tijden. Goede wilsactie uit een vroeger leven kan slecht kamma in dit leven overdekken en tot goede wedergeboorte leiden. Goede wedergeboorte is de vrucht van goed kamma, maar het is niet zeker dat het waargenomen goede kamma van het laatste leven is, het kan ook afkomstig zijn uit een vroeger leven. Evenzo kan slecht kamma uit een vroeger leven het goede kamma in dit leven overdekken en tot slechte wedergeboorte leiden. De Boeddha bevestigt echter dat iedere goede en slechte wilsactie ooit ergens vrucht zal dragen. De vele karmische verbanden tussen oorzaak en gevolg zijn niet eenvoudig uit te leggen.

[42] Een uitzondering vormt het zogenoemde onmiddellijke kamma, een wilsactie die zo krachtig is dat erdoor het volgende bestaan bepaald wordt. De volgende daden leiden onmiddellijk tot slechte wedergeboorte: het doden van vader of moeder, het doden van een arahant, het letsel toebrengen aan een Boeddha, een splitsing in de Sangha veroorzaken. Omgekeerd wordt door het bereiken van een van de niveaus van heiligheid lagere wedergeboorte uitgesloten.

[43] Enige hedendaagse meditatieleraren noemen deze soort van vreugde de vipassana-vreugde.

[44] Serieuze emotie (samvega) als aandrijfkracht voor de praktijk mag niet verwisseld worden met zelftwijfel of zelfhaat. Het laatste is een instelling die alleen het ideaal van Verlichting op het oog heeft maar door gebrek aan een meevoelende instelling de tegenwoordige stand van ontwikkeling afwijst. Door een dergelijk idealisme wordt de praktijk geremd en wordt alleen meer negativiteit opgehoopt.

[45] Wanneer een wereldling tegenover een zinsobject gelijkmoedig is, uit zich op dat moment weliswaar geen voorkeur of afkeer, maar zelfs deze gelijkmoedigheid is een manifestatie van zijn reageren op de wereld als persoon: 'Ik ben gelijkmoedig.' Deze vorm van gelijkmoedigheid berust niet op het inzicht van de ware natuur van de zinsobjecten en is eigenlijk een vorm van onverschilligheid.

[46] Strikt genomen is pas de in de stroom getredene tot zo'n inzicht in staat. Hij heeft de vergankelijke natuur van alles wat ontstaan is, begrepen en weet daarom dat alle zinsobjecten vergankelijk moeten zijn. Maar de Boeddha maakt hier later duidelijk dat dit ook als aanbeveling van oefening voor wereldlingen begrepen moet worden. De wereldling kan weliswaar niet zien dat alle objecten vergankelijk moeten zijn, maar hij kan proberen de vergankelijkheid in alles wat in zijn waarnemingsveld treedt, te onderzoeken.

[47] Dit zijn de acht bevrijdingen, vergelijk M.77.

[48] De Boeddha liet vaker de bhikkhus achter met een korte samenvatting, die dan door een wijze discipel nader uitgelegd werd.

[49] De eerwaarde Maha Kaccana stelt hier ‘bewustzijn’ gelijk met ‘geest’ (toestand van de geest).

[50] Bhikkhu Bodhi wees erop dat alle bekende Pali-versies van deze tekst "anupādā paritassanā", "opgewondenheid op grond van niet-vasthechten" hebben. Hij is van mening dat, in overeenstemming met de leer van de Boeddha, het "upādā paritassanā", opgewondenheid op grond van vasthechten" moet zijn en dat het hier een vroege overleveringsfout betreft. Hij vertaalt daarom "agitation due to clinging", "opgewondenheid op grond van vasthechten". De vertaling van Bhikkhu Bodhi wordt hier gevolgd.

[51] Grof: hier niet in de zin van pharusavācā, woorden die hard, beledigend zijn, maar pothujjanikākathā, een manier van spreken van gewone mensen, wereldlingen (puthujjanā).

[52] Het gaat erom de handeling, respectievelijk de geestelijke toestanden te scheiden van de personen. Dezelfde procedure moet gebruikt worden wanneer men bijvoorbeeld problemen heeft bij het ontplooien van mededogen en liefdevolle vriendelijkheid tegenover personen die onheilzaam handelen (misdadigers). Men kan dan de handeling van die persoon als onheilzaam afwijzen, maar toch proberen tegenover die persoon met al zijn moeilijkheden mededogend open te staan.         

[53] Eenzelfde gebruiksvoorwerp met verschillende woorden aan te duiden, is vermoedelijk niet zo erg. Het gebruik van dialect wordt problematisch wanneer het gaat om helder omschreven technische uitdrukkingen van de Dhamma.

[54] Bhikkhu Bodhi merkte op dat de eerwaarde Subhūti de jongere broer was van Anāthapindika en een bhikkhu werd op de dag dat het park van prins Jeta geschonken werd aan de Sangha. De Boeddha noemde Subhūti als eerste onder de discipelen in twee categorieën: degenen die vrij van conflicten leven, en degenen die gaven waard zijn.         

[55] Volgens het commentaar was Pukkusāti de koning van Takkasila geweest die met koning Bimbisara van Magadha bevriend was. Door zijn vriend had hij van de leer van de Boeddha vernomen en was dermate vervuld van vertrouwen, dat hij zonder formele wijding in de huisloosheid vertrokken was en nu op weg was naar de Boeddha. Deze had Pukkusātis aanleg tot bovennatuurlijk inzicht gezien en de incognito-samenkomst met hem geregeld.

[56] Purisa is het Pali-woord voor ‘man’ of algemeen ‘mens’. Het wordt niet in samenhang met het geloof in persoonlijkheid gebruikt, maar het beschrijft de individualiteit die ook een Verlichte heeft.

[57] Bewustzijn wordt op een bijzondere manier behandeld. Het bewustzijn is in wezen negatief, de inhoud ervan zijn de voornoemde vijf elementen. Omdat het waarnemend bewustzijn steeds een algemeenheidsniveau boven het waargenomene staat, is ermee bijzonder taai de voorstelling van duurzaamheid verbonden. De Boeddha beschrijft het oorzakelijk ontstaan van bewustzijn aan de hand van (vergankelijk) gevoel, om de voorstelling van een onafhankelijk bestaand, duurzaam bewustzijn te doorbreken.

[58] Het commentaar legt uit dat Pukkusāti al de vierde jhana had beheerst en vasthechten aan de daar aanwezige gelijkmoedigheid had gehad.

[59] Zelfs zeer lang; de levensspanne in de vormloze sferen van bestaan, die overeenkomen met de vormloze verdiepingen, ligt tussen 20.000 en 84.000 aeonen.         

[60] Dit thema wordt uitvoerig behandeld in M.1.

[61] Iemand tot het pad van stroom-intrede leiden is moeilijker dan tot het pad van Arahantschap leiden. Want in het eerste geval heeft men te maken met onontwikkelde wezens, en in het laatste geval met degenen die reeds ontwikkeld zijn en die niet meer terug kunnen vallen in lagere staten.

[62] “En waar komt dit verlangen tot ontstaan en waar vat het post? – Er zijn in de wereld aantrekkelijke en aangename dingen; dáár komt verlangen tot ontstaan en dáár vat het post. De zes zintuigen (inclusief de geest) zijn in de wereld aantrekkelijk en aangenaam; daar ontspringt het verlangen en daar vat het post. Het verlangen vat ook post bij de objecten van de zintuigen. Het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van zintuig en object, is eveneens in de wereld aantrekkelijk en aangenaam; daar vat het verlangen post. Contact dat veroorzaakt is door de zintuigen, is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt verlangen tot ontstaan en daar vat het post. Gevoelens die afhankelijk ontstaan door contact van de zintuigen met de zintuiglijke objecten, zijn in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt verlangen tot ontstaan en daar vat het post.        

        Waarneming van vormen, geluiden, geuren, smaken, van dingen die aangeraakt kunnen worden en van geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. De wil gericht op vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden, en gericht op geestelijke objecten, is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. De begeerte naar vormen, geluiden, geuren, smaken, naar dingen die aangeraakt kunnen worden en naar geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. Het overdenken van vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. Het onderzoeken van vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.” (D.22)

[63] “En waar wordt die begeerte opgeheven en waar wordt ze uitgedoofd? - Wat er in de wereld aan aantrekkelijke en aangename dingen bestaat, namelijk vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten, dáár wordt die begeerte opgeheven en dáár wordt ze uitgedoofd.” (D.22)

[64] Elke gemeenschap van bhikkhus of bhikkhunis van vier of meer in aantal is een bhikkhu-sangha, resp. bhikkhuni-sangha.

[65] Dit betekent niet dat iets niet als prettig en aangenaam ervaren kan worden. Maar het tijdelijke van iets houdt in dat er na een bepaalde tijd – hoe lang ook – een einde komt aan dat prettige en aangename. En juist dat feit is het smartelijke, frustrerende, niet tevredenstellende van al wat niet-blijvend is, van al wat tijdelijk is.

[66] Zulke gedachten zijn resp. gemotiveerd door begeerte (tanhā), hoogmoed (māna) en verkeerd inzicht (ditthi). 

[67] Hij wendt zich af: dit betekent niet dat hij een sterke emotionele afkeer ervan heeft of walging. Maar het is eerder een vervreemding, onthechting.

[68] Vier grondslagen van oplettendheid: 1) het beschouwen van het lichaam; 2) het beschouwen van de gevoelens; 3) het beschouwen van de geest (de gedachten); 4) het beschouwen van geestelijke objecten (verschijnselen).

[69] Vier juiste inspanningen: 1) De inspanning kwaad dat nog niet ontstaan is, te voorkomen; de inspanning om slechte en onheilzame staten te vermijden. 2) De inspanning kwaad dat al ontstaan is, te verwijderen; de inspanning om slechte en onheilzame staten te overwinnen. 3) De inspanning het goede dat nog niet ontstaan is, te cultiveren; de inspanning om goede en heilzame staten te produceren. 4) De inspanning het goede dat al ontstaan is, te bevorderen; de inspanning om goede en heilzame staten te handhaven.

[70] de vier machtsgebieden = de vier jhanas

[71] de vijf geestelijke vaardigheden, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht.

[72] Vijf vermogens: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie, wijsheid.

[73] de zeven factoren van Verlichting: 1. oplettendheid; 2. onderzoeken van de waarheid; 3. energie; 4. vreugde; 5. sereniteit; 6. concentratie; 7. gelijkmoedigheid.

[74] De vijf lagere boeien zijn: 1) geloof in persoonlijkheid; de verkeerde opvatting dat geestlichamelijkheid iets zelfstandigs is. 2) twijfel. 3) bijgeloof; gehechtheid aan regels en rituelen. 4) begeerte naar zintuiglijk genot. 5) afkeer, innerlijk tegenstreven.

[75] De vijf hindernissen zijn: 1) zinnelijke lust, begeerte; 2) haat, afkeer, kwaadwil; 3) traagheid en luiheid; 4) rusteloosheid en zich zorgen maken, gewetenswroeging; 5) twijfel.

[76] De vijf groepen van bestaan zijn: vorm, gevoel, aanraking, formaties, bewustzijn.

[77] De vier grondslagen van oplettendheid, zie: M.10. Satipatthāna sutta. 

[78] De vier juiste inspanningen, namelijk zich inspannen om nog niet ontstane onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan; de inspanning om reeds ontstane onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen; zich inspannen om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan; en zich inspannen om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten voortduren, te versterken, te laten toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

[79] De vier bovennatuurlijke krachten, zie M.12 en M.77.

[80] De vijf geestelijke krachten, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht.         

[81] De vijf geestelijke vermogens: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie, wijsheid.

[82] De zeven factoren van Verlichting: 1. oplettendheid; 2. onderzoeken van de waarheid; 3. energie; 4. vreugde; 5. sereniteit; 6. concentratie; 7. gelijkmoedigheid.

[83] Aan de zuidoostelijke grens van Nepal, misschien in het gebied van Khajauli, niet ver van Janakapur.