Facetten van het Boeddhisme


naar Index

5.2.2. (10-12) Majjhima Nikaya X-XII (M.91-120)


M.X. Brahmana-vagga (M.91-100)         M.XI. Devadaha-vagga (M.101-110)         M.XII. Anupada-vagga (M.111-120)         

Copyright ©  2023 / 2566

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.



Majjhima Nikāya

Vagga X-XII (M.91-120)

M.X. Brahmana-vagga (M.91-100) (M.X. 1-10)

          De 32 kentekenen van een Groot Man. Presentatie van de leer van de Boeddha betreffende kaste. De ware brahmaan is degene die de boeien van de hindernissen heeft doorgesneden, die de hindernissen van onwetendheid heeft verwijderd en die de kennis van de vier edele waarheden heeft bereikt. De meest volmaakte brahmaan is de arahant. De praktijk van het heilige leven. Brahmaanse leerstellingen en de gelijkenis van een rij blinde mannen van wie de een op de voorganger vertrouwde zonder zelf te zien. De plichten voor een gezin zijn geen excuus om verkeerd te handelen. Het doel heiligt niet de middelen. Kunnen alleen leken verdienstelijke daden verrichten of ook monniken en nonnen?[1] 

M.91 (MN.X.1) Brahmāyu sutta

M.92 (MN.X.2) Sela sutta

M.93 (MN.X.3) Assalāyana sutta

M.94 (MN.X.4) Ghotamukha sutta

M.95 (MN.X.5) Cankī sutta

M.96 (MN.X.6) Esukāri sutta

M.97 (MN.X.7) Dhānañjāni sutta

M.98 (MN.X.8) Vāsettha sutta

M.99 (MN.X.9) Subha sutta

M.100 (MN.X.10) Sangārava sutta

XI. Devadaha-vagga: M.101-110 (M.XI.1-10)

          Men bereikt het doel (nibbāna) door het heilige leven te leiden. Niet alles wat iemand in dit leven ondervindt, is door vroegere daden veroorzaakt. Verkeerde meningen van andere sekten worden weerlegd. Het doel van de leer is het verkrijgen van hogere kennis die leidt naar het einde van dukkha. Bij een meningsverschil over de leer m.b.t. de betekenis en woorden, moet men beoordelen of die naar hogere kennis en naar bevrijding leiden. Over onvolmaakte en volmaakte leraren en discipelen, over meningsverschillen en het ontstaan ervan, en over de essentie van de leer. Wat voltooid moet worden voordat men arahantschap bereikt. De gevaren van zinnelijke genietingen. Meditaties over onbewogenheid en de bereikingen, en over ware bevrijding. De opleiding van discipelen, de regels van deugdzaamheid, disciplinaire regels die nagevolgd moeten worden, verschillende concentraties die ontwikkeld kunnen worden, de jhānas die verkregen kunnen worden. De leer is de enige gids en leiding. De Pātimokkha, de samenvatting van disciplinaire regels, wordt door de Sangha elke halve maand (om de 14 dagen) gereciteerd. Vragen van een monnik betreffende de khandhas. Uitleg over hechten. De eigenschappen van een goed en een slecht mens.[2]

M.101 (MN.XI.1) Devadaha sutta

M.102 (MN.XI.2) Pañcattaya sutta

M.103 (MN.XI.3) Kinti sutta

M.104 (MN.XI.4) Sāmagāma sutta

M.105 (MN.XI.5) Sunakkhatta sutta

M.106 (MN.XI.6) Ānañjasappāya sutta

M.107 (MN.XI.7) Ganaka-Moggallāna sutta

M.108 (MN.XI.8) Gopaka-Moggallāna sutta

M.109 (MN.XI.9) Mahā Punnama sutta

M.110 (MN.XI.10) Cūla Punnama sutta

XII. Anupada-vagga: M.111-120 (M.XII.1-10)

          Lofprijzing van Sāriputta en diens analyse van de geest. Vragen die gesteld moeten worden aan een monnik die beweert arahantschap te hebben bereikt. Hoe een goed, waardig mens onderscheiden moet worden van een slecht, onwaardig mens. Welke praktijken en handelingen een monnik wel of niet moet doen. Wat voor iemands geestelijk heil is moet aangenomen worden en gebruikt; het andere moet verworpen worden. Analytische studie van elementen; de wet van afhankelijk ontstaan; en de juiste of verkeerde oorzaken. Pacceka-Buddhas. Het edele achtvoudige pad. Juiste concentratie. Twintig verdienstelijke en twintig niet-verdienstelijke dhammas. Ānāpānassati, meditatie-oefeningen met de ademhaling als concentratie-middel. Meditatie over de 32 delen van het lichaam. De ontwikkeling van de vijf heilzame dhammas, namelijk vertrouwen, moreel goed gedrag, leren, vrijgevigheid en wijsheid.[3]

M.111 (MN.XII.1) Anupada sutta

M.112 (MN.XII.2) Chabbisodhana sutta

M.113 (MN.XII.3) Sappurisa sutta

M.114 (MN.XII.4) Sevitabba sutta

M.115 (MN.XII.5) Bahudhātuka sutta

M.116 (MN.XII.6) Isigili sutta

M.117 (MN.XII.7) Mahacattarisa sutta

M.118 (MN.XII.8) Anāpānasati sutta

M.119 (MN.XII.9) Kāyagatāsati sutta

M.120 (MN.XII.10) Sankhāruppatti sutta

        


M.91. (M.X.1) Brahmāyu sutta

        De brahmaan Brahmāya was 120 jaar oud [= zeer oud]. Hij stuurde zijn discipel Uttara naar de Boeddha toe om te zien of de Verhevene de 32 karakteristieke kenmerken van een groot man had, of Gotama werkelijk een volmaakt Verlichte was. Uttara getuigde dat de Boeddha die 32 kenmerken had, waarna de brahmaan Brahmāya zelf naar de Verhevene ging om zich persoonlijk ervan te overtuigen dat Gotama inderdaad een volmaakt Verlichte was. Hij werd een devote discipel, bereikte het derde niveau van heiligheid (niet meer wederkeer, anāgāmī) en overleed.[4]

M.92. (M.X.2) Sela sutta

        Te Āpana, een marktplaats. De brahmaan Sela hoorde van de kluizenaar Keniya over de roem van de Boeddha. Met 300 jonge brahmanen ging hij naar de Verhevene toe. Zij hoorden er een leerrede. De brahmaan Sela zag bij de Boeddha de 32 kentekenen van een Groot Man en werd bekeerd. Ook zijn leerlingen waren ervan overtuigd dat Gotama inderdaad volmaakt Ontwaakt was. Allen vroegen toestemming om in de Orde in te treden. Die toestemming kregen zij.

        Sela en zijn leerlingen bereikten allen de volmaakte heiligheid.

(Hetzelfde verhaal wordt verteld in Sn.III.7)

 

[Over de 32 kentekenen, zie: De Bodhisattta in het Theravada Boeddhisme. De 32 kentekenen].

M.93. (M.X.3) Assalāyana sutta

        Te Sāvatthi. Ongeveer 500 brahmanen op zakenreis te Sāvatthi sturen de brahmaan Assalāyana, bedreven in de Vedas, naar de Boeddha om er te discussiëren over het kastensysteem. Is de waarde van een persoon bepaald door geboorte of door gedrag? De jongeman werd door de Verhevene bekeerd en werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

M.94. (M.X.4) Ghotamukha sutta

        Te Vārānasī in het Khemiya mango-park. De brahmaan Ghotamukha bouwt er een bijeenkomsthal voor de Sangha. Udana’s toespraak bij de opening ervan. De eerwaarde Udena en de brahmaan Ghotamukha spraken over de praktijk van het heilige leven. Udena beschreef vier soorten personen die zich met ascetische praktijken bezig hielden. Na de toespraak werd de brahmaan een discipel van Udena en nam zijn toevlucht tot het drievoudige Juweel.[5]

M.95. (M.X.5) Cankī sutta

        In het dorp Opāsāda. De Boeddha werd er bezocht door de brahmaan Cankī, samen met een grote menigte. Bij hen was ook de jonge brahmaan Kāpātika. Deze laatste had een gesprek met de Boeddha over de drie Vedas die in een ononderbroken traditie overgeleverd waren. Die traditie was volgens hem de enige waarheid. De Boeddha gaf de gelijkenis van een rij blinde mannen van wie de een op de voorganger vertrouwde zonder zelf te zien. Hij onderwijst hoe men een betrouwbare leraar zoekt en hoe men het beste van hem leert.[6]

M.96. (M.X.6) Esukāri sutta

        Te Sāvatthi. De brahmaan Esukārī had een gesprek met de Boeddha over de vier klassen. De brahmaan beweerde dat de kaste van de brahmanen de hoogste was. Maar de Boeddha onderwees hem over de ware brahmaan.[7]

        Wie in de Orde van de Volmaakte opgenomen is, en niet doodt, niet steelt, geen seksueel verkeerde handelingen verricht, wie niet liegt, niet lastert, wie afziet van ruzie en geklets, wie niet begerig is, niet hatelijk, wie juist gezind is, die heeft het echte, het ware weten te verkrijgen, heilzaam recht.

        En het doet er dan niet toe tot welke klasse (kaste) hij behoorde, krijger, priester, burger, of dienaar.

        Zij allen kunnen hun hart wennen aan liefdevolle vriendelijkheid.

M.97. (M.X.7) Dhānañjāni sutta

        De brahmaan Dhananjāni was een oude devote lekenvolgeling van de Boeddha. Na de dood van zijn eerste vrouw, die een groot vertrouwen in de Boeddha, Dhamma en Sangha had, was hij niet langer ijverig in en oplettend bij de uitoefening van de Dhamma. Zijn tweede vrouw had geen vertrouwen in de leer van de Boeddha. De oude man had een verkeerde manier van levensonderhoud. De eerwaarde Sāriputta vertelde aan de brahmaan Dhānañjāni dat de plichten voor een gezin geen excuses zijn om verkeerd te handelen en bracht hem op het juiste pad terug. Op zijn sterfbed liet de oude man de eerwaarde Sāriputta komen die hem met de leer troostte. De oude man werd daarom in de Brahmā-sfeer wedergeboren. De Boeddha vroeg aan Sāriputta waarom hij de oude brahmaan alleen op weg naar de lagere Brahmā-wereld had gebracht, terwijl een hoger niveau, zelfs Nibbana voor hem bereikbaar was.[8]

        [hier zou de Boeddha Sāriputta dus berispt hebben niet zijn best te hebben gedaan].

        

M.98. (M.X.8) Vāsettha sutta

        Leerrede, het meeste ervan in versvorm, over de aard van de ware brahmaan.

        Twee jonge brahmanen, namelijk Vāsettha en Bhāradvāja, spreken met elkaar over de oorsprong van een brahmaan. Volgens de laatste wordt men door geboorte, afkomst, een brahmaan. Volgens Vāsettha was moreel goed gedrag en het uitvoeren van de gebruikelijke plichten van belang. Zij gingen naar de Boeddha voor advies.

        De Verhevene vertelde toen dat men geen brahmaan is door geboorte als men vol wereldlijke gehechtheden is, of als men begeerte, kwaadwil en onwetendheid heeft. De ware brahmaan is degene die de boeien heeft doorgesneden, die de hindernissen van onwetendheid heeft verwijderd en die de kennis van de vier edele waarheden heeft bereikt. De meest volmaakte brahmaan is de arahant.[9]

(Deze leerrede is ook in Sutta Nipāta III, 9).

M.99. (M.X.9) Subha sutta

        Te Sāvatthi. Subha, zoon van de brahmaan Todeyya, geloofde dat alleen gezinshoofden verdienstelijke daden op de juiste manier konden uitvoeren, niet degenen die het huiselijke leven opgegeven hadden. De Boeddha weerlegde zijn verkeerde zienswijze. Subha werd een devote volgeling van de Boeddha.[10]

 

M.100. (M.X.10) Sangārava sutta

        In het land Kosala. De jonge brahmaan Sangārava was er erg trots op dat hij de Vedas geleerd had. Hij had verkeerde meningen over zijn geboorte (afkomst). Hij ging naar de Boeddha toe en vroeg of deze speciale kennis en inzicht had en de andere oever bereikt had. De Verhevene legde toen uit dat er personen waren die zoiets beweerden omdat zij erover gehoord hadden, anderen die zoiets beweerden na redenering en overleg. En tenslotte waren er degenen die zoiets beweerden omdat zij persoonlijk het diepe inzicht van de Dhamma verwerkelijkt hadden.

        De Boeddha legde uit dat hijzelf tot de laatste soort personen behoorde. Hij verhaalde hoe hij de waarheid zelf verwerkelijkte.

        De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

        Eveneens herhaling van delen van M.26 en M.36.[11]

M.101. (M.XI.1) Devadaha sutta

        

        Te Devadaha in het land van de Sakyas. De Niganthas hadden er verkeerde meningen. Zij geloofden dat alles wat iemand in dit leven ondervond, door vroegere daden was veroorzaakt en dat zelfkwelling leidt naar de bevrijding. De Boeddha legt uit dat iemands tegenwoordige toestand het resultaat is van zowel vroegere daden en tegenwoordige handelingen. Hij spreekt over het bereiken van het doel (nibbāna) door het heilige leven te leiden en onderwijst het juiste pad.[12]

M.102. (M.XI.2) Pañcattaya sutta

        Onderzoek van verschillende visies over verleden en toekomst. Is de wereld eeuwig of niet? De vijf theorieën over het zelf (atta). Verkeerde opvattingen van de meditatieve verdiepingen en van Nibbana. De weg naar bevrijding (nibbāna) hangt af van geen enkele theorie ervan.[13]

M.103. (M.XI.3) Kinti sutta

        Te Pisināra. De Boeddha legde uit dat hij de leer niet onderwees om er voordeel van te krijgen, zoals gewaden, aalmoezen, goede verblijfplaatsen etc.; noch om een beter toekomstig bestaan te krijgen. Zijn onderrichtingen waren voor het verkrijgen van hogere kennis die leidt naar het einde van dukkha. Als er een meningsverschil is over de leer m.b.t. de betekenis en woorden, moet men ze ernaar beoordelen of ze naar hogere kennis en naar bevrijding leiden.

M.104. (M.XI.4) Sāmagāma sutta

        Nigantha Nātaputta was onlangs gestorven te Pāvā. Zijn volgelingen splitsten zich in twee groepen. Ānanda werd bezorgd erover dat er een schisma in de Orde zou ontstaan na het overlijden van de Verhevene. De Boeddha onderwees hem over onvolmaakte en volmaakte leraren en discipelen, over meningsverschillen en het ontstaan ervan, en over de essentie van de leer.[14]

        (Over de dood van Nataputta, zie ook M.29)

M.105. (M.XI.5) Sunakkhatta sutta

        

        De gelijkenis van het uittrekken van de pijl van begeerte.

        Te Vesali. De monnik Sunakkhatta, voorheen een Licchavi-prins, vroeg aan de Boeddha of allen die aan hem verklaarden arahantschap bereikt te hebben, die volmaakte heiligheid ook bereikt hadden. De Verhevene legde uit dat sommigen van hen inderdaad arahantschap bereikt hadden, anderen niet. Sommigen overschatten de vooruitgang in meditatie. Degene die beweert de Verlichting bereikt te hebben als vrijgeleide voor een onbetamelijk gedrag, is als iemand die de voorschriften van een arts niet opvolgt, of als iemand die bewust een kopje vol vergif drinkt, of die uit vrije wil een hand uitsteekt naar een giftige slang.

        De Boeddha legde toen uit wat voltooid moet worden voordat men arahantschap bereikt heeft.[15]

        "Er zijn vijf soorten van zinnelijk genot. Vormen, met het oog waarneembaar, die gewenst en aangenaam zijn, die begeerte doen ontstaan. Evenzo geluiden en oor, geuren en neus, smaken en tong, aanrakingen en lichaam. Ze zijn gewenst en aangenaam, doen begeerte ontstaan.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op wereldlijke dingen. Dan is hij alleen geïnteresseerd in gesprekken daarover. Zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft alleen omgang met anderen die evenzo denken.

        Maar wanneer een gesprek over het onwrikbare[16] plaatsvindt, zal hij niet ernaar luisteren, zal zich niet inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met personen die wel in dat thema geïnteresseerd zijn.

        Een dergelijk persoon moet worden opgevat als iemand die op wereldlijke materiële dingen uit is.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op het onwrikbare. Dan is hij alleen geïnteresseerd in gesprekken daarover. Zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft omgang met mensen die in dit thema geïnteresseerd zijn. Maar als een gesprek over wereldlijke materiële dingen plaatsvindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met zulke personen.

        Iemand die uit is op het onwrikbare, heeft de boei van wereldlijke dingen afgegooid. Hij moet worden opgevat als iemand die niet door de boei van wereldlijke materiële dingen gebonden is, die uit is op het onwrikbare.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op het [meditatieve] gebied van niets is er. Dan is hij geïnteresseerd in gesprekken daarover. Zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft omgang met zulke mensen. Maar als een gesprek over het onwrikbare plaatsvindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met zulke mensen.

        De boei van het onwrikbare werd verbroken wanneer die persoon uit is op het gebied van niets is er. Hij moet opgevat worden als iemand die niet door de boei van het onwrikbare gebonden is, die uit is op het gebied van niets is er.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Dan is hij geïnteresseerd in gesprekken daarover. En zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft omgang met mensen met gelijke belangstelling. Maar als een gesprek over het gebied van niets is er plaats vindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met zulke mensen.

        Wanneer iemand uit is op het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, werd de boei van van het gebied "niets is er" afgewezen. Hij moet opgevat worden als iemand die niet door de boei van het niets is er gebied gebonden is, die uit is op het gebied van noch waarneming noch niet waarneming.

        Het is mogelijk dat iemand helemaal uit is op Nibbana. Dan is hij alleen aan gesprekken daarover geïnteresseerd. En zijn denken en overwegen stemt ermee overeen. Hij heeft omgang met mensen met gelijke belangstelling. Maar als een gesprek over het gebied van noch waarneming noch niet waarneming plaatsvindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met mensen met een dergelijke belangstelling.

        Wanneer iemand uit is op Nibbana, dan is zijn boei van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming afgesneden. Hij moet opgevat worden als iemand die niet door de boei van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming gebonden is, die helemaal uit is op Nibbana.

        Het is mogelijk dat een bhikkhu hier denkt: 'Begeerte is door de Grote Monnik als pijl omschreven. Het giftige sap van onwetendheid wordt door hevig verlangen, begeerte en kwaadwil verspreid. Die pijl van begeerte is uit mij verwijderd; het giftige sap van onwetendheid is verdreven. Ik ben iemand die helemaal uit is op Nibbana.' Iemand die zo denkt kan het voor zinvol houden om die dingen na te gaan die onpassend zijn voor iemand die helemaal uit is op Nibbana. Hij kan bijvoorbeeld naar onpassende vormen kijken, naar onpassende geluiden luisteren, aan onpassende geuren ruiken, onpassende smaken proeven, onpassende objecten aanraken of onpassende dingen denken. In zo'n geval dringt begeerte in zijn geest binnen. Hij kan sterven met een geest vol begeerte, of dodelijke smarten krijgen.

        In de discipline van de edelen geldt het als dood wanneer men de oefening opgeeft en naar het lagere leven terugkeert. En het geldt als dodelijke smart wanneer iemand een bevlekt vergrijp begaat.[17]

        Het is mogelijk dat een bhikkhu hier het volgende denkt: 'Begeerte is door de Grote Monnik als pijl omschreven. Het giftige sap van onwetendheid wordt door hevig verlangen, begeerte en kwaadwil verspreid. Die pijl van begeerte is uit mij verwijderd; het giftige sap van onwetendheid is verdreven. Ik ben iemand die helemaal uit is op Nibbana.' Omdat hij iemand is die helemaal uit is op Nibbana, zal hij niet die dingen nagaan die onpassend zijn voor iemand die helemaal uit is op Nibbana. Hij zal niet naar onpassende vormen kijken, niet naar onpassende geluiden luisteren, niet aan onpassende geuren ruiken, niet onpassende smaken proeven, niet onpassende objecten aanraken, geen onpassende dingen denken. In zo'n geval dringt begeerte niet in zijn geest binnen. Hij zal niet sterven met een geest vol begeerte, of dodelijke smarten krijgen.

        Wanneer een bhikkhu terughouding in de zes fundamenten van het contact oefent en zonder inbeslagname, zonder hechten is, nadat hij begrepen heeft dat inbeslagname, hechten de wortel van dukkha is, bevrijd door de vernietiging van inbeslagname,[18] dan is het niet mogelijk dat hij zijn lichaam richt op de een of andere vorm van de inbeslagname of zijn geest eraan prikkelt."

M.106. (M.XI.6) Ānañjasappāya sutta

        Te Kammāsadhamma, in het land van de Kurus. De Boeddha legde er aan de monniken de gevaren uit van zinnelijke genietingen. Die zijn vergankelijk, leeg en bedrieglijk. Hij zei dat hij hun het pad had getoond naar standvastigheid, onwankelbaarheid. Hij toonde hoe de vormloze jhanas (de sfeer van nietsheid, de sfeer van noch bewustzijn noch niet bewustzijn) ontwikkeld kunnen worden en gebruikt kunnen worden als basis voor het verwerkelijken van Nibbāna. Hij spoorde hen verder aan met de woorden: “Ga naar het bos, naar eenzaamheid; streef serieus in meditatie.”[19]

        Bhikkhus, zinnelijke genietingen zijn vergankelijk, hol, bedrieglijk. Wegens zinnelijke genietingen ontstaan onheilzame geestelijke toestanden, zoals hebzucht, kwaadwil, hoogmoed. Zij zijn een hindernis voor een edele leerling in de oefening.[20]

(het onwrikbare)

        Een edele discipel overweegt het volgende: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, beide zijn het gebied van Mara. Ze zijn een hindernis. Stel dat ik vertoef met een vergroot en verhoogd gemoed, nadat ik de wereld getranscendeerd heb en een vast besluit met de geest heb genomen. Wanneer ik zo handel, zullen er geen kwade, onheilzame geestelijke toestanden in mij zijn. En met de overwinning ervan zal mijn geest onbegrensd, onmeetbaar en goed ontplooid zijn." Als hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, krijgt hij ofwel direct het onwrikbare of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het onwrikbare. Dit is de eerste weg die gericht is naar het onwrikbare.

        Verder overweegt een edele leerling aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, wat er bestaat aan vorm, dat zijn de vier grote elementen en vorm die ervan afstamt." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, krijgt hij ofwel direct het onwrikbare of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het onwrikbare. Dit is de tweede weg die gericht is naar het onwrikbare.        

        Verder overweegt een edele leerling aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen – ze zijn allemaal vergankelijk. Wat vergankelijk is, is het niet waard er behagen in te scheppen, is het niet waard eraan vast te houden." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, krijgt hij ofwel direct het onwrikbare of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het onwrikbare. Dit is de derde weg die gericht is naar het onwrikbare.

(Het gebied van niets is er)

        Verder overweegt een leerling aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen, waarnemingen van het onwrikbare, het zijn allemaal waarnemingen. Waar deze waarnemingen zonder rest eindigen, dat is het vredige, dat is het verhevene, namelijk het gebied van niets is er." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van niets is er of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van niets is er. Dit is de eerste weg die gericht is naar het gebied van niets is er.

        Verder overweegt een edele leerling die zich teruggetrokken heeft in het bos of aan de voet van een boom of in een lege hut, aldus: "Dit is leeg van een zelf of van iets wat tot een zelf behoort." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van niets is er of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van niets is er. Dit is de tweede weg die gericht is naar het gebied van niets is er.

        Verder overweeg een edele discipel aldus: "Ik ben niets wat iemand ergens zou kunnen toebehoren. Ook is er niets in iemand ergens wat mij zou kunnen toebehoren." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van niets is er of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van niets is er. Dit is de derde weg die gericht is naar het gebied van niets is er.

(het gebied van noch waarneming noch niet waarneming)

        Verder overweegt een edele discipel aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen, waarnemingen van het onwrikbare en waarnemingen van het gebied van niets is er, - het zijn allemaal waarnemingen. Waar deze waarnemingen zonder rest eindigen, dat is het vredige, dat is het verhevene, namelijk het gebied van noch waarneming noch niet waarneming." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van noch waarneming noch niet waarneming of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Dit is de weg die gericht is naar het gebied van noch waarneming noch niet waarneming.

(Nibbana)

        Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda aan de Verhevene: "Eerwaarde Heer, een bhikkhu oefent als volgt: 'Als het niet was, dan was het niet mijn; het zal niet worden en het zal niet mijn worden. Wat bestaat, wat geworden is, dat overwin ik.'[21] Zo verkrijgt hij gelijkmoedigheid. Eerwaarde Heer, verwerft zo'n bhikkhu Nibbana?

        De Boeddha: "De ene bhikkhu zou Nibbana kunnen verwerven, een andere bhikkhu misschien niet. En wel om de volgende redenen.

        Ananda, een bhikkhu oefent als volgt: 'Als het niet was, dan was het niet mijn; het zal niet worden en het zal niet mijn worden. Wat bestaat, wat geworden is, dat overwin ik.' Zo verkrijgt hij gelijkmoedigheid. Hij schept behagen in die gelijkmoedigheid, houdt zich eraan vast. Zo raakt zijn bewustzijn in afhankelijkheid daarvan en hecht er aan. Een bhikkhu die behept is met hechten, verwerft Nibbana niet."

        "Maar Eerwaarde Heer, waar hecht die bhikkhu dan aan?"

        "Ananda, hij kleeft vast aan het gebied van noch waarneming noch niet waarneming."

        "Eerwaarde Heer, wanneer die bhikkhu vastkleeft, dan lijkt het erop dat hij aan het beste object van hechten vastkleeft."

        "Ananda, wanneer die bhikkhu vastkleeft, dan kleeft hij vast aan het beste object van hechten, namelijk het gebied van noch waarneming noch niet waarneming."

        "Ananda, een bhikkhu oefent aldus: 'Als het niet was, dan was het niet mijn; het zal niet worden en het zal niet mijn worden. Wat bestaat, wat geworden is, dat overwin ik.' Zo verkrijgt hij gelijkmoedigheid. Hij schept geen behagen in die gelijkmoedigheid, houdt zich niet eraan vast. Zo raakt zijn bewustzijn niet in afhankelijkheid daarvan en hecht er niet aan. Een bhikkhu die vrij is van hechten, verwerft Nibbana."

        "Eerwaarde Heer, wonderbaarlijk. De Verhevene heeft ons uitgelegd hoe men de stroom oversteekt, in afhankelijkheid van de betreffende basis. Maar wat is de edele bevrijding?"

        "Ananda, een edele discipel overweegt aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen, waarnemingen van het onwrikbare, waarnemingen van het gebied van niets is er en waarnemingen van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, - dat is persoonlijkheid, zover als persoonlijkheid zich uitstrekt. Dit is het Doodloze, namelijk de bevrijding van de geest door niet-hechten."[22]

        "Ananda, daarmee heb ik de weg onderwezen die gericht is naar het onwrikbare, daarmee heb ik de weg onderwezen die gericht is naar het gebied van niets is er, daarmee heb ik de weg onderwezen die gericht is naar het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Ik heb uitgelegd hoe men de stroom oversteekt, in afhankelijkheid van de betreffende basis; ik heb de edele bevrijding onderwezen."

        "Ananda, wat een leraar die graag heeft dat het met zijn discipelen goed gaat en medegevoel voor hen heeft, voor zijn discipelen moet doen, dat heb ik voor u gedaan. Ananda, daar zijn bomen, daar zijn lege hutten. Ananda, mediteer en wees niet achteloos opdat u er later geen spijt van zult krijgen. Dat is onze raad aan u."

        Zo sprak de Verhevene. De eerwaarde Ananda was tevreden en heel blij met de woorden van de Verhevene.

M.107. (M.XI.7) Ganaka-Moggallāna sutta

Geleidelijke oefening in het temmen van de geest (M.107; M.125)

 

        Eens sprak de Verhevene tot zijn toehoorders als volgt: “Iemand die leeft te midden van zinnelijk genot, die zinnelijk genot geniet, die geheel en al in beslag genomen wordt door gedachten aan zin-genot, die verteerd wordt door verlangen naar zin-genot, die ijverig op zoek is naar zin-genot, het is onmogelijk dat zo iemand datgene kan weten of zien of bereiken of realiseren wat door ontzegging geweten kan worden, wat door verzaking gezien kan worden, wat door afzien bereikt kan worden, wat door afstand doen gerealiseerd kan worden; zo’n situatie bestaat niet.

        Veronderstelt dat er onder de olifanten een olifant is die goed getemd is en een olifant die ongetemd is. Of veronderstelt dat er onder de paarden een paard is dat goed getemd is en een paard dat ongetemd is. Zal de olifant die getemd is een getemde staat bereiken? Of zal het paard dat getemd is, een getemde staat bereiken?” – “Ja, Heer.” – “Maar de ongetemde olifant en het ongetemde paard, zullen die een getemde staat bereiken?” – “Neen, Heer.” – “Evenzo is het met lieden die leven temidden van zinnelijk genot, die zinnelijk genot genieten, die geheel en al in beslag genomen worden door gedachten aan zin-genot, die verteerd worden door verlangen naar zin-genot. Dat zij datgene kunnen weten of zien of bereiken of realiseren wat geweten, gezien, bereikt of gerealiseerd kan worden door verzaking, een dergelijke situatie bestaat niet.

        Het is alsof er een grote berg is nabij een stad of dorp. Twee vrienden nu naderen die berg. De een blijft aan de voet van de berg staan en de ander klimt naar de top. Degene die onderaan bleef staan, kan dan de vraag stellen: ‘Hallo, wat zie je vanaf de top?’ En de ander geeft ten antwoord: ‘Hier vanaf de top zie ik prachtige parken, geweldige bossen, verrukkelijke vijvers.’ De eerste kan dan zeggen: ‘Dat is onmogelijk, dat kan niet waar zijn dat jij dat alles ziet.’ Daarop komt degene die boven op de top stond, naar beneden en neemt zijn vriend bij de arm. Beiden klimmen dan naar de top van de berg. Boven gunt de een de ander een moment om op adem te komen en dan spreekt hij hem aldus toe: ‘Wel, wat zie je nu vanaf de top?’ En de ander zal zeggen: ‘Hier vanaf de top zie ik prachtige parken, geweldige bossen, verrukkelijke vijvers.’ En de eerste zal dan zeggen: ‘Zojuist nog zei je dat het onmogelijk was, dat het niet waar kon zijn dat zoiets te zien zou zijn. Maar nu spreek je andere taal.’ En de tweede zal zeggen: ‘Dat komt omdat ik gehinderd werd door de grote berg en niet kon zien wat erachter te zien was.’

        Evenzo, maar in een nog grotere graad, is iemand die leeft temidden van zinnelijk genot; hij is omsloten, wordt gehinderd, belemmerd en is ingewikkeld door deze massa onwetendheid. Dat zo iemand zou kennen wat door verzaking bereikt kan worden, een dergelijke situatie bestaat niet.

        Zoals een edele koning zijn olifantenjager toesprak met de woorden: ‘Beste jager, bestijg de koningsolifant en ga naar een olifantenbos. Als je daar dan een bosolifant ziet, bindt hem dan aan de nek van de koningsolifant.’ De jager deed daarop gehoorzaam wat de koning hem bevolen had. In het bos zag hij een bosolifant en bond hem aan de nek van de koningsolifant. Zo bracht hij hem uit het bos naar de open vlakte. Maar de bosolifant had een verlangen naar het olifantenbos. De jager nu gaf bericht aan de koning dat de bosolifant gevangen en op de open vlakte was. De edele koning sprak toen tot zijn olifantentemmer: ‘Beste temmer, tem de bosolifant door zijn bosmanieren te onderwerpen; tem hem door zijn bosherinneringen te verzwakken en door zijn angst, zijn verdriet en zijn verlangen naar het bos te verzwakken. Laat hem graag in de dorpen verblijven en wen hem aan menselijke manieren.’ En de olifantentemmer gehoorzaamt. Hij slaat een grote paal in de grond, bindt de bosolifant er bij zijn nek aan vast om zo zijn bosmanieren te onderwerpen, om zo zijn bosherinneringen te verzwakken, om zo zijn angst, verdriet en verlangen naar het bos te verzwakken, om hem graag in de dorpen te laten verblijven en om hem aan menselijke manieren te gewennen. Dan spreekt de olifantentemmer hem met zulke woorden toe die vriendelijk zijn, aangenaam voor het oor, hartelijk, die tot het gemoed gaan, werelds, plezierig voor de menigte, waar menigeen genoegen in schept. En de bosolifant, aldus toegesproken, luistert oplettend en neigt zijn geest naar leren. Vervolgens voorziet de olifantentemmer hem van voer en water. Wanneer de olifant het voer en het water aanneemt, weet de temmer dat die olifant in leven zal blijven. Dan laat de olifantentemmer hem een verdere taak doen met de woorden: ‘Neem op, zet neer.’ Wanneer de olifant gehoorzaam is aan de temmer en op zijn bevelen handelt om op te nemen en neer te zetten, dan laat de temmer hem een verdere taak doen met de woorden: ‘Ga voorwaarts, ga achterwaarts.’ Wanneer de olifant in die nieuwe taak gehoorzaam is, laat de temmer hem een andere taak doen met de woorden: ‘Sta op, ga zitten.’ Wanneer de olifant ook hierin gehoorzaam is, laat de temmer hem een verdere taak doen die bekend is als: ‘Sta op de plaats.’ Hij bindt een schild aan de slurf van het grote dier. Iemand met een lans zit op de nek van de olifant en mannen met lansen staan er rondom, aan alle kanten. En de temmer staat ervoor met een lange lans in zijn handen. Terwijl hij deze taak van ‘Sta op de plaats’ uitvoert, beweegt de olifant geen voet vooruit noch achteruit, noch beweegt hij zijn hoofd, noch oor, noch staart, noch slurf. Hij beweegt geen enkel deel van zijn lichaam. Een koningsolifant is er een die slagen met een zwaard of met een bijl verduurt, die pijlen verduurt en ook het geluid van trommels en pauken. Hij is als goud dat gezuiverd is van alle verontreinigingen en onzuiverheden. Hij is geschikt voor een koning, een koninklijk bezit. En hij wordt tot een koninklijk attribuut gerekend.

        Evenzo is het met de leer van de Verhevene. Door geleidelijke oefening, geleidelijke vooruitgang, geleidelijke praktijk wordt een mens bedwongen. Evenals een volbloed paard eerst eraan gewend moet raken om een bit te dragen en pas daarna gewend raakt aan verdere oefening, evenzo moet een mens die bedwongen moet worden, allereerst als volgt gedisciplineerd worden:

1. Het verkrijgen van vertrouwen[23]

        Evenals de geheel getemde olifant, evenals het geheel gezuiverde goud, evenzo ontstaat een Tathāgata hier in de wereld, een Volmaakte, een Volledig Ontwaakte, begiftigd met juiste kennis en juist gedrag, een weldoener, een kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden, de Ontwaakte, de Heer. Hij maakt deze wereld bekend met haar goden, met Mara en Brahmā, met haar schepping, met haar boetelingen en brahmanen, haar goden en mensen, na ze zelf door super-kennis verwerkelijkt te hebben. Hij onderwijst de leer die lieflijk is in het begin, lieflijk in het midden en lieflijk aan het einde. Hij onderwijst ze naar de geest en naar de letter. Hij verkondigt het heilige leven dat geheel aan het doel beantwoordt, dat heel zuiver is.

           Een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd, of iemand geboren in een andere staat, hoort die leer. Na het horen ervan verkrijgt hij vertrouwen in de Tathāgata. Begiftigd met dit vertrouwen dat hij heeft verworven, denkt hij op de volgende manier na: ‘Het leven van een gezinshoofd is beperkt en stoffig; het weggaan is vertoeven in de open vlakte. Het is niet gemakkelijk voor iemand die in een huis leeft, om het heilige leven te leiden, het heilige leven dat geheel aan het doel beantwoordt, dat heel zuiver is, gepolijst als een schelp. Veronderstel nu dat ik me haar en baard afscheer en het gele gewaad aantrek en dat ik van het huiselijke leven naar het huisloze leven ga.’ Na een tijd, bevrijd van deze weelde hier hetzij groot of klein, bevrijd van deze kring van relaties hetzij klein of groot, na haar en baard te hebben afgeschoren, na de gele gewaden te hebben aangetrokken, gaat hij ver van huis naar het huisloze leven. In deze mate gaat de heilige volgeling naar buiten tot in de open vlakte.

2. Deugdzaamheid[24]

        Maar goden en mensen hebben een verlangen naar de vijf strengen van zintuiglijke genoegens. De Tathāgata onderwijst de volgeling verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees van moreel gedrag, leef deugdzaam door het beheersen van de verplichtingen, begiftigd met juist gedrag. Zie gevaar in de geringste fout, neem de regels van oefening aan en oefen je erin.

3. Beheersing van de zinnen[25]

        

        Zodra als de monnik hierin geoefend is, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees bewaakt wat betreft de zinsorganen. Als je een materiële vorm ziet met het oog, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oog onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het oog beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het oog.

        Als je een geluid gehoord hebt met het oor, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oor onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het oor beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het oor.

        Als je een geur geroken hebt met de neus, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de neus onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de neus beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de neus.

        Als je een smaak geproefd hebt met de tong, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de tong onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de tong beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de tong.

        Als je een aanraking gevoeld hebt met het lichaam, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het lichaam onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het lichaam beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het lichaam.

        Als je een geestelijke staat onderkend hebt met de geest, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de geest onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de geest beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de geest.’

4. Gematigdheid bij het eten[26]

        Zodra als een monnik bewaakt is wat betreft de deuren van de zintuiglijke organen, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees gematigd bij het eten; je moet het voedsel tot je nemen terwijl je zorgvuldig nadenkt. Je moet niet eten voor plezier of bevrediging of persoonlijke charme of om er mooier van te worden. Maar gebruik juist genoeg om dit lichaam te handhaven en om het op gang te houden, om het ongedeerd te houden, om de heilige levenswandel te bevorderen. En eet met de gedachte: “Aldus zal ik een oud gevoel van honger verdrijven en zal ik een nieuw gevoel van honger niet laten ontstaan, en er zal voor mij een lang leven zijn en onberispelijkheid, en ik zal op mijn gemak vertoeven.’

5. Waakzaamheid[27]

        Zodra als een monnik gematigd is in het eten, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, vertoef gericht op waakzaamheid. Gedurende de dag, terwijl je op en neer loopt, terwijl je zit, reinig dan de geest van belemmerende geestelijke staten. Gedurende de middenwacht van de nacht, lig dan neer op de rechterzijde, in de leeuw-positie, met de ene voet op de andere, helder bewust, en denk aan het tijdstip wanneer je weer wilt opstaan. Gedurende de laatste wacht van de nacht, als je bent opgestaan, terwijl je op en neer loopt, terwijl je zit, reinig dan de geest van belemmerende geestelijke staten.’

6. Oplettendheid en helder bewustzijn[28]

        Zodra als een monnik gericht is op waakzaamheid, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees begiftigd met oplettendheid en helder bewustzijn. Handel met helder bewustzijn of je nu komt of gaat. Handel met helder bewustzijn of je nu vooruit of in het rond kijkt. Handel met helder bewustzijn of je nu de armen strekt of buigt. Handel met helder bewustzijn of je nu de bovenkleren draagt, de bedelnap of het gewaad. Handel met helder bewustzijn of je nu eet, drinkt, kauwt of slikt. Handel met helder bewustzijn als je gehoorzaamt aan de roep van de natuur. Handel met helder bewustzijn of je nu loopt, staat, zit, slaapt, waakt, spreekt of zwijgt.’

7. Het te boven komen van de vijf hindernissen[29]

        Zodra als een monnik in het bezit is van oplettendheid en helder bewustzijn, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, kies een afgelegen verblijfplaats in het bos, aan de voet van een boom, aan een berghelling, in een grot, op een begraafplaats, in een bos, een open plek of een hoop stro. Wanneer hij na het vergaren van aalmoezen teruggekeerd is, zit de monnik na de maaltijd terneer, met de benen kruiselings over elkaar. De rug houdt hij rechtop terwijl hij oplettendheid voor zich doet oprijzen.

        Bevrijd van begeerte naar de wereld vertoeft hij met een geest die vrij is van begeerte. Hij reinigt de geest van begeerte. Bevrijd van de smet van kwaadwil vertoeft hij welwillend in de geest, mededogend en barmhartig jegens alle wezens. Hij reinigt de geest van kwaadwil. Bevrijd van traagheid en luiheid vertoeft hij zonder traagheid en luiheid, waarbij hij het licht waarneemt. Oplettend en helder bewust reinigt hij de geest van traagheid en luiheid. Bevrijd van rusteloosheid en bezorgdheid vertoeft hij kalm. Met de geest inwaarts gericht, rustig, reinigt hij de geest van rusteloosheid en bezorgdheid. Bevrijd van twijfel vertoeft hij zonder twijfel. Onverstoord wat betreft de staten die heilzaam zijn, reinigt hij zijn geest van twijfel.

8. De vier grondslagen van oplettendheid[30]

           Als hij bevrijd is van deze vijf hindernissen die smetten van de geest zijn en waardoor intuïtieve wijsheid zwakker wordt, dan beschouwt hij het lichaam bij het lichaam, vurig, helder bewust, oplettend, om begeerte en afkeer in de wereld te beheersen. Hij gaat verder met het beschouwen van de gevoelens bij de gevoelens, de geest bij de geest, de geestelijke staat bij de geestelijke staten, vurig, helder bewust, oplettend, om begeerte en afkeer in de wereld te beheersen.

        Zoals een olifantentemmer een grote paal in de grond slaat en een bosolifant er bij zijn nek aanbindt om bij hem de bosmanieren te verdrijven, om zijn bosverlangens te verdrijven, om zijn smart en ergernis wegens en zijn vurig verlangen naar het bos te verdrijven, om hem behagen te laten scheppen in dorpen en om hem te laten wennen aan menselijke manieren, evenzo zijn deze vier grondslagen van oplettendheid banden van de geest om de manieren van gezinshoofden te onderwerpen, te verdrijven en om de verlangens van gezinshoofden te verdrijven en om de smart, ergernis en het vurig verlangen te verdrijven. Deze vier grondslagen van oplettendheid zijn er om naar het juiste pad te leiden, om Nibbāna te verwerkelijken.

        De Tathāgata onderricht de monnik verder met de woorden: ‘Komaan, ga verder met het beschouwen van het lichaam bij het lichaam, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over het lichaam. Ga verder met het beschouwen van de gevoelens bij de gevoelens, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over de gevoelens. Ga verder met het beschouwen van de geest bij de geest, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over de geest. Ga verder met het beschouwen van de geestelijke staten bij de geestelijke staten, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over de geestelijke staten.[31]

9. De meditatieve verdiepingen[32]

        Zodra als een monnik bevrijd is van deze vijf hindernissen die smetten van de geest zijn en verderfelijk voor intuïtieve kennis, zodra als hij bevrijd is van de geneugten van de zintuigen, vrij van onheilzame staten van de geest, treedt hij in en vertoeft hij in de eerste meditatieve verdieping. Deze gaat gepaard met overdenken en redeneren, is geboren uit afzijdigheid en is vreugdevol en vol vervoering.

        Door het tot bedaren brengen van overdenken en redeneren wordt zijn geest achtereenvolgens tot rust gebracht en op één punt gericht. En hij treedt binnen en verblijft in de tweede meditatieve verdieping. Deze is vrij van overdenken en redeneren, is geboren uit concentratie en is vreugdevol en vol vervoering.

        Bij het verdwijnen van vervoering vertoeft hij met gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En hij ervaart in eigen persoon die vreugde waarvan de heiligen zeggen: ‘Vol vreugde leeft degene die gelijkmoedigheid heeft en die oplettend is.’ En hij treedt binnen en verblijft in de derde meditatieve verdieping.

           Door bevrijd te zijn van angst, door het verdwijnen van zijn vroegere geneugten en verdriet, treedt hij binnen en verblijft hij in de vierde meditatieve verdieping. Deze heeft noch angst noch vreugde en is geheel gezuiverd door gelijkmoedigheid en oplettendheid.

10. Het drievoudige weten (te-vijja)[33]

10.1 Herinnering aan vroegere verblijven

        Dan, met een geest aldus gekalmeerd, geheel gezuiverd, heel helder, zonder blaam, zonder smet, gedwee en geschikt, vast gegrond, onbeweeglijk, richt hij zijn geest op de herinnering aan vroegere verblijven. Hij herinnert zich aan een verscheidenheid van vroegere verblijven, aldus: één leven, twee levens, drie... vier... vijf... tien... 20... 30... 40... 50... 100... 1000... 100.000 levens herinnert hij zich; en hij herinnert zich aan menige aeon van wereldontstaan-wereldvergaan. ‘Zo heette ik, zo’n familie had ik, zo’n stand, zo’n beroep had ik, zo werd ik gevoed, zulke aangename en onaangename ervaringen had ik, zolang leefde ik, van hier vertrok ik en kwam in een andere staat waar ik aldus heette, waar ik zo'n familie, zo’n stand, zo’n beroep had, waar ik zo'n voedsel kreeg, waar ik zulke aangename en onaangename ervaringen had, waar ik zolang leefde. Vandaar vertrok ik en ontstond hier.’ Aldus herinnert hij zich aan diverse vroegere verblijven in al hun wijzen en details.

10.2 Het goddelijk oog

        Dan, met een geest gekalmeerd, geheel gezuiverd, heel helder, zonder blaam, zonder smet, gedwee en geschikt, vast gegrond, onbeweeglijk, richt hij zijn geest op de kennis van het van hier verdwijnen en het ontstaan van wezens. Met het gezuiverde oog dat het menselijke oog te boven gaat, ziet hij wezens zoals ze van hier vertrekken of hier ontstaan. Hij begrijpt dat wezens laag zijn, uitstekend, lelijk, mooi, gelukkig, ongelukkig, overeenkomstig hun daden. En hij denkt: ‘Inderdaad, deze waardige wezens die een verkeerd gedrag hadden in lichaam, die een verkeerd gedrag hadden in taal, die een verkeerd gedrag hadden in gedachten, die met de heiligen spotten, die een verkeerde visie erop na hielden, die daden verrichtten overeenkomstig een verkeerde visie, - deze lieden zijn na de ontbinding van het lichaam, na de dood ontstaan in een leedvolle staat van bestaan, zij zijn ontstaan in een kwade geboorte, in de afgrond, de Niraya-hel.

        Maar deze waardige wezens die een goed gedrag hadden in lichaam, die een goed gedrag hadden in taal, en die een goed gedrag hadden in gedachten, die niet met de heiligen spotten, die een juiste visie erop na hielden, die daden verrichtten overeenkomstig een juiste visie, - deze lieden zijn na de ontbinding van het lichaam, na de dood ontstaan in een goede geboorte, in een hemelse wereld.’

10.3 Vernietiging van de smetten: heiligheid

        Dan, met de geest gekalmeerd, geheel gezuiverd, heel helder, zonder blaam, zonder smet, gedwee en geschikt, vast gegrond, onbeweeglijk, richt hij zijn geest op de kennis van de vernietiging van de smetten (āsava). Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit is dukkha, dit is het ontstaan van dukkha, dit is het einde van dukkha, dit is het pad dat leidt naar het einde van dukkha.’ Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit zijn de smetten, dit is het ontstaan van de smetten, dit is het einde van de smetten, dit is het pad dat leidt naar het einde van de smetten.’

        Aldus wetende, dit ziende, is zijn geest vrij van de smet van zinnelijk genot, vrij van de smet van worden, vrij van de smet van onwetendheid. In vrijheid ontstond de kennis: ‘Ik ben vrij,’ en hij begrijpt: ‘Geboorte is vernietigd, ten einde gebracht is het heilige leven, gedaan is wat gedaan moest worden, voor mij is er geen verder bestaan meer.’

        Die monnik is in staat om hitte, koude, honger en dorst te verdragen en de steken van muskieten en vliegen. Hij is in staat om wind, zon en kruipende dieren te verdragen. Hij is in staat om scheldwoorden en onvriendelijke taal te verdragen. Hij is in staat om lichamelijke gevoelens te verdragen die, als ze ontstaan, pijnlijk zijn, dringend, scherp, streng, ongelukkig, ellendig, dodelijk. Gereinigd van alle verontreinigingen en van alle onzuiverheden van gehechtheid, afkeer en illusie (rāga , dosa, moha), is hij verplichtingen, offergaven, respect en eer waard; hij is een onovertreffelijk veld van verdienste in de wereld.

        Indien een olifant van de koning op oude leeftijd sterft, ongetemd, ongeoefend, dan wordt die olifant beschouwd als een ongetemde die gestorven is. En evenzo is het met een ongetemde olifant van de koning die op middelbare leeftijd sterft. En ook wordt een ongetemde olifant die op jonge leeftijd sterft, beschouwd als een ongetemde die gestorven is.

        En op gelijke wijze, als een monnik die een ouderling (thero) is, sterft met de smetten niet verwoest, dan wordt die monnik bij zijn dood beschouwd als iemand die ongetemd gestorven is. En evenzo is het met een monnik van middelbaar monnikschap. En ook als een monnik die pas in de Orde is opgenomen, sterft met de smetten niet verwoest, dan wordt die monnik beschouwd als iemand die ongetemd gestorven is.

        Maar als een olifant van de koning op oude leeftijd sterft, wel-getemd, wel-geoefend, dan wordt die olifant beschouwd als een die getemd gestorven is. En evenzo is het met een getemde olifant van de koning die op middelbare leeftijd sterft. En ook als een olifant op jonge leeftijd sterft, wel-getemd, wel-geoefend, dan wordt die olifant beschouwd als een die getemd gestorven is.

        En op gelijke wijze, als een monnik die een ouderling is, sterft met de smetten verwoest, dan wordt die monnik bij zijn dood beschouwd als een ouderling die getemd gestorven is. En evenzo is het met een monnik van middelbaar monnikschap. En ook als een monnik die pas in de Orde is opgenomen, sterft met de smetten verwoest, dan wordt die pas opgenomen monnik die gestorven is, beschouwd als iemand die getemd gestorven is.

        Zo is mijn instructie voor monniken die leerlingen zijn, die de volmaaktheid nog niet bereikt hebben en die een verlangen hebben naar de onvergelijkbare zekerheid van de bevrijding van de banden. Maar wat betreft die monniken die volmaakt zijn, die de boeien verbroken hebben, die het heilige leven geleefd hebben, die de last hebben afgelegd, die hun eigen doel hebben bereikt, die de banden van worden helemaal hebben verwoest en die geheel bevrijd zijn door volmaakte en diepe kennis, deze dingen dragen bij zowel tot het verblijven van hen in gemak hier en nu, als tot hun oplettendheid en helder bewustzijn.”

11. Wordt Nibbāna door ieder bereikt?

        Toen dit was gezegd, sprak een brahmaan aldus tot de Heer: “Nu dit aldus door de Heer is uitgelegd, bereiken dan alle leerlingen van Gotama het uiterste doel, Nibbāna, of bereiken sommigen het doel niet?” – “Brahmaan, sommigen van mijn leerlingen bereiken Nibbāna wel, anderen bereiken dat doel niet. Na door mij te zijn aangespoord en aldus te zijn geïnstrueerd, bereiken sommigen van mijn leerlingen het uiterste doel, Nibbāna, wel en anderen bereiken het niet.”

        “Aangezien Nibbāna bestaat, aangezien de weg ernaartoe bestaat, aangezien de goede Gotama bestaat als raadgever, wat is dan de oorzaak, wat is de reden dat sommigen van de goede leerlingen, na te zijn aangespoord en geïnstrueerd, dat doel niet bereiken en anderen wel?”

        “Welnu, brahmaan, ik zal je vragen stellen en jij moet dan maar antwoorden zoals het je goed dunkt. Ben je goed bekend met de weg die naar Rājagaha leidt?”[34] – “Ja, Heer, ik ben er goed mee bekend.” – “Wat denk je dan, als nu een man hierheen kwam en de weg naar Rājagaha wilde weten, en hij vroeg die weg aan jou, dan zou je zeggen: ‘Deze weg hier gaat naar Rājagaha, volg die weg een poosje tot je een dorp ziet. Ga dan een poosje verder tot je een marktplaats ziet. Ga dan nog iets verder en je zult Rājagaha zien met zijn verrukkelijke parken, bossen, velden en vijvers.’ Maar hoewel hij aldus door jou is aangespoord en geïnstrueerd, nam hij de verkeerde weg. Een andere man kan komen en de weg naar Rājagaha vragen. En je wijst hem op dezelfde manier de weg. Die man bereikt dan wel Rājagaha veilig. Wat is de oorzaak, wat is de reden dat, aangezien Rājagaha bestaat, aangezien de weg ernaar toe bestaat, aangezien jij bestaat als raadgever, de een niet aankomt en de ander wel?”

        “Heer, wat kan ik eraan doen, ik wijs alleen maar de weg.”- “Brahmaan, evenzo bestaat Nibbāna, bestaat de weg ernaartoe en besta ik als raadgever. Maar sommigen van mijn volgelingen, aldus door mij aangespoord en geïnstrueerd, bereiken het onveranderlijke doel, Nibbāna, wel en sommigen bereiken het niet. Wat kan ik doen in dit geval? Ik wijs alleen de weg.”

        “Zoals jasmijn de hoogste is onder de bloemengeuren, evenzo is de aansporing van de goede Gotama de hoogste onder de leringen van vandaag. Voortreffelijk, het is heel voortreffelijk en duidelijk uitgelegd. Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha, tot zijn leer en tot de Orde van de monniken. Moge de goede Gotama mij aannemen als een lekenvolgeling die zijn toevlucht neemt vanaf vandaag tot zolang als het leven duurt.”[35]

M.108. (M.XI.8) Gopaka-Moggallāna sutta

        Te Rājagaha. Twee leidende brahmanen vroegen er aan Ānanda of de Boeddha iemand speciaal had aangewezen als hoofd van de Sangha na zijn heengaan. Ānanda antwoordde dat er niemand aangewezen was. Niemand kon de Boeddha vervangen. Zij vroegen toen of de Sangha een bepaalde monnik als hoofd had aangewezen. Het antwoord was negatief. De brahmanen vroegen zich toen af hoe de Sangha in harmonie en eendracht kon blijven bestaan. Ānanda legde uit dat zij hun toevlucht hadden genomen tot de leer, dat de leer hun leidraad was. Hij legde ook uit dat de Sangha elke 14 dagen (elke halve maand) samen de Pātimokkha reciteerde. De Pātimokkha is de samenvatting van disciplinaire regels.[36]

M.109. (M.XI.9) Mahā Punnama sutta

        Te Savatthi in het oostelijk gelegen park, in het klooster van Migaras moeder. De Verhevene vertoefde er op de Uposatha-dag van de 15e, in de nacht van volle maan, in de buitenlucht, omgeven door de Sangha van de bhikkhus.

        Een bepaalde bhikkhu stond toen op en vroeg toestemming om aan de Verhevene iets te vragen over een bepaald punt. De Boeddha zei dat hij op zijn eigen zitplaats moest gaan zitten en dan kon vragen wat hij wilde.

        De vraag van de bhikkhu luidde: "Eerwaarde Heer, als ik het goed begrepen heb, zijn dit de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, namelijk: de bestaansgroep van vorm waaraan men hecht, de bestaansgroep van gevoel waaraan men hecht, de bestaansgroep van waarneming waaraan men hecht, de bestaansgroep van de formaties waaraan men hecht, en de bestaansgroep van het bewustzijn waaraan men hecht."

        "Inderdaad, bhikkhu, dat zijn de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht."

        De bhikkhu was blij met het antwoord en stelde een andere vraag. "Eerwaarde Heer, waarin wortelen deze vijf groepen van bestaan waaraan men hecht? "

        "Bhikkhu, deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, wortelen in hebberigheid."

        "Eerwaarde Heer, is dat hechten hetzelfde als deze vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, of is dat hechten gescheiden van de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht?"

        "Bhikkhu, dat hechten is noch hetzelfde als deze vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, noch is het hechten gescheiden van de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht. Het is de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, die vermeld hechten is." (Vgl. M.44)

        "Eerwaarde Heer, kan er veelvuldigheid zijn in de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht?"

        "Ja, bhikkhu, die kan er zijn. Iemand denkt: 'Moge mijn vorm in de toekomst zo en zo zijn. Moge mijn gevoel, mijn waarneming, mijn formaties, mijn bewustzijn zo en zo zijn.' Op een dergelijke manier is er veelvuldigheid in de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht."

        "Eerwaarde Heer, op welke manier kan men het begrip 'groepen' toepassen op de groepen van bestaan?"

        "Bhikkhu, elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van vorm. Elke soort van gevoel, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van gevoel. Elke soort van waarneming, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van waarneming. Elke soort van formaties, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van formaties. Elke soort van bewustzijn, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van bewustzijn. Bhikkhu, op die manier kan men het begrip 'groepen' toepassen op de groepen van bestaan."

         "Eerwaarde Heer, wat is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van de vorm? Wat zijn de oorzaken en de voorwaarden voor de manifestatie van de bestaansgroepen van gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn?"

        "Bhikkhu, de vier grote elementen zijn de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van vorm. Aanraking is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van het gevoel. Aanraking is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van waarneming. Aanraking is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van de formaties. Naam en vorm (geestlichamelijheid) is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van bewustzijn.'[37]

        "Eerwaarde Heer, op welke manier ontstaat de mening van persoonlijkheid?"

        'Bhikkhu, een niet onderwezen wereldling die geen acht slaat op de edelen en die de leer van hen niet volgt en er niet in geschoold is, die geen acht slaat op oprechte mensen en die hun leer niet navolgt en er niet in geschoold is, die persoon beschouwt vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beschouwt gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beschouwt waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beschouwt formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in zelf, of zelf als in formaties. Hij beschouwt bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid."

        "Eerwaarde Heer, op welke manier ontstaat de mening van persoonlijkheid niet?"

        "Bhikkhu, een goed onderwezen edele volgeling die acht slaat op de edelen en die in hun leer onderwezen is, die acht slaat op oprechte mensen en die in hun leer onderwezen is, die persoon beschouwt vorm niet als zelf of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beschouwt gevoel niet als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beschouwt waarneming niet als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beschouwt de formaties niet als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in zelf, of zelf als in formaties. Hij beschouwt bewustzijn niet als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid niet."

        "Eerwaarde Heer, wat is de bevrediging, wat is het gevaar en wat is het ontkomen in het geval van de vorm? Wat is de bevrediging, wat is het gevaar en wat is het ontkomen in het geval van het gevoel, van de waarneming, van de formaties, van het bewustzijn?"

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van vorm ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van vorm. Vorm is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van vorm. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar vorm, dat is het ontkomen in het geval van vorm."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van gevoel ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van gevoel. Gevoel is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van gevoel. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar gevoel, dat is het ontkomen in het geval van gevoel."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van waarneming ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van waarneming. Waarneming is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van waarneming. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar waarneming, dat is het ontkomen in het geval van waarneming."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van formaties ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van formaties. Formaties zijn vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van formaties. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar formaties, dat is het ontkomen in het geval van formaties."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van bewustzijn ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van bewustzijn. Bewustzijn is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van bewustzijn. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar bewustzijn, dat is het ontkomen in het geval van bewustzijn."

        "Eerwaarde Heer, op welke manier weet men, op welke manier ziet men zodat er met betrekking tot dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekenen geen ik-maken, geen mijn-maken en geen neiging tot (ik-)waan is?"

        "Bhikkhu, men ziet elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, men ziet elke vorm met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf. Evenzo met gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Elke soort ervan, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, men ziet elke soort van gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.' Wanneer men op een dergelijke manier weet en ziet, is er met betrekking tot dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekens geen ik-maken, geen mijn-maken en geen neiging tot (ik-)waan."

        Toen ontstond in het hart van een bepaalde bhikkhu deze gedachte: "Het schijnt dus, dat vorm niet-zelf is, dat gevoel niet zelf is, dat waarneming niet zelf is, dat formaties niet zelf zijn, dat bewustzijn niet zelf is. Op welk zelf hebben dan daden uitwerking die door het niet zelf verricht werden?"

        De Verhevene onderkende in zijn hart de gedachte in het hart van die bhikkhu. Daarom richtte hij zich tot die bhikkhu met de woorden: "Gij bhikkhus, het is mogelijk dat de een of andere man op een dwaalspoor is, dom en onwetend, met een hart dat door begeerte beheerst is. Hij zou kunnen denken dat hij de boodschap van de leraar op een dergelijke manier kan overtreffen [door te denken]: 'Het schijnt dus, dat vorm niet-zelf is, dat gevoel niet zelf is, dat waarneming niet zelf is, dat formaties niet zelf zijn, dat bewustzijn niet zelf is. Op welk zelf hebben dan daden uitwerking die door het niet zelf verricht werden?' Wel bhikkhus, jullie zijn door mij door middel van ondervraging geschoold, tot verschillende gelegenheden, met betrekking tot verschillende dingen."

        "Bhikkhus, wat menen jullie? Is vorm onvergankelijk of vergankelijk?" - "Vergankelijk, Eerwaarde Heer." - "Is datgene wat vergankelijk is, leed of geluk?" - "Leed, Eerwaarde Heer." - "Is dat wat vergankelijk, smartelijk en aan verandering onderworpen is, ertoe geschikt om als volgt beschouwt te worden: 'Dit is mijn, dit ben ik, dit is mijn zelf?'" - "Neen, Eerwaarde Heer."

        "Bhikkhus, wat menen jullie? Is gevoel onvergankelijk of vergankelijk? Is waarneming onvergankelijk of vergankelijk? Zijn de formaties onvergankelijk of vergankelijk? Is bewustzijn onvergankelijk of vergankelijk?"- "Ze zijn vergankelijk, Eerwaarde Heer." - "Is datgene wat vergankelijk is, leed of geluk?" - "Leed, Eerwaarde Heer." - "Is dat wat vergankelijk, smartelijk en aan verandering onderworpen is, ertoe geschikt om als volgt beschouwt te worden: 'Dit is mijn, dit ben ik, dit is mijn zelf?'" - "Neen, Eerwaarde Heer."

        "Bhikkhus, daarom moet elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, daarom moet elke vorm met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien worden: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.' Evenzo met gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Elke soort ervan, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, elke soort van gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn moet met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien worden: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.'

        "Doordat hij zo ziet, wordt een goed onderwezen edele discipel ontnuchterd tegenover de vorm, ontnuchterd tegenover het gevoel, ontnuchterd tegenover de waarneming, ontnuchterd tegenover de formaties, ontnuchterd tegenover het bewustzijn."

        "Wanneer hij ontnuchterd wordt, wordt hij begeerteloos. Door begeerteloosheid is zijn geest bevrijd. Wanneer hij bevrijd is, komt het weten dat hij bevrijd is. Hij begrijpt: 'Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.'"

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en blij over de woorden van de Verhevene. Terwijl deze leerrede gesproken werd, werd de geest van zestig bhikkhus door niet-hechten bevrijd van de neigingen.

M.110. (M.XI.10) Cūla Punnama sutta

        Te Savatthi, in het oostelijke park, in het klooster gesticht door Migaras moeder. De Verhevene vertoefde er op de Uposatha-dag en had in de nacht met volle maan in de open lucht plaatsgenomen, omgeven door de monniken. Hij sprak de zwijgende monniken als volgt toe:

        "Monniken, zou een onrechtschapen mens van een ander onrechtschapen mens weten dat deze onrechtschapen is?" - "Neen, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is onmogelijk dat een onrechtschapen mens van een ander onrechtschapen mens weet dat die onrechtschapen is.

        Maar zou een onrechtschapen mens van een rechtschapen mens weten dat deze rechtschapen is?" - "Neen, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is onmogelijk dat een onrechtschapen mens van een rechtschapen mens weet dat die rechtschapen is.

        Een onrechtschapen mens is vervuld van onrechtschapen eigenschappen. Hij heeft de omgang van een onrechtschapen mens, hij heeft het streven van een onrechtschapen mens, hij geeft raad van een onrechtschapen mens, hij spreekt en handelt als een onrechtschapen mens, hij heeft de visies van een onrechtschapen mens en hij geeft geschenken als onrechtschapen mens.

        Op welke manier is een onrechtschapen mens vervuld van onrechtschapen eigenschappen? - Hij heeft geen vertrouwen, geen schaamtegevoel, geen berouw. Hij is niet leergierig, is lui, vergeetachtig en dwaas.

        Op welke manier heeft een onrechtschapen mens omgang met een onrechtschapen mens? - Hij heeft die monniken en brahmanen tot vriend en metgezel die geen vertrouwen, geen schaamtegevoel, geen berouw hebben; die niet leergierig zijn, die lui, vergeetachtig en dwaas zijn.

        Op welke manier heeft een onrechtschapen mens het streven van een onrechtschapen mens? - Hij streeft naar eigen lijden, naar het lijden van anderen en naar het lijden van beiden.

        Op welke manier geeft een onrechtschapen mens de raad van een onrechtschapen mens? - Hij geeft raad die leidt tot eigen lijden, tot lijden van anderen en tot lijden van beiden.

        Op welke manier spreekt een onrechtschapen mens als een onrechtschapen mens? - Hij spreekt de onwaarheid, hij spreekt hatelijk, hij gebruikt ruwe woorden en hij is een kletser.

        Op welke manier handelt een onrechtschapen mens als onrechtschapen mens? - Hij doodt levende wezens, neemt wat niet is gegeven, en hij gedraagt zich verkeerd bij zin-genot.

        Op welke manier heeft een onrechtschapen mens de visies van een onrechtschapen mens? - Hij heeft visies zoals deze: 'Er zijn geen [resultaten van] gaven, er zijn geen resultaten van iets wat geschonken of geofferd is. Er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld en niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader. Er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld, die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ervaren en uitleggen.“ - Op die manier heeft hij de visies van een onrechtschapen mens.

        Op welke manier geeft een onrechtschapen mens geschenken als onrechtschapen mens? - Hij geeft een geschenk op onhoffelijke manier, hij geeft niet eigenhandig, hij geeft zonder respect, hij geeft wat bestemd is om weggegooid te worden, hij geeft met de bedoeling dat het geen succes zal hebben.

        Die onrechtschapen mens wordt na de dood wedergeboren op de bestemming van onrechtschapen mensen. En dat is de hel of het dierenrijk."

        "Zou een rechtschapen mens van een rechtschapen mens weten dat deze rechtschapen is?" - "Ja, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is mogelijk dat een rechtschapen mens van een rechtschapen mens weet dat die rechtschapen is.

        Maar zou een rechtschapen mens van een onrechtschapen mens weten dat deze onrechtschapen is?" - "Ja, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is mogelijk dat een rechtschapen mens van een onrechtschapen mens weet dat die onrechtschapen is.

        Een rechtschapen mens is vervuld van rechtschapen eigenschappen. Hij heeft de omgang van een rechtschapen mens, hij heeft het streven van een rechtschapen mens, hij geeft de raad van een rechtschapen mens, hij spreekt als rechtschapen mens, hij handelt als rechtschapen mens, hij heeft de visies van een rechtschapen mens, en hij geeft geschenken als een rechtschapen mens."

        "Op welke manier is een rechtschapen mens vervuld van rechtschapen eigenschappen? - Hij heeft vertrouwen, schaamtegevoel, en berouw. Hij is leergierig, is vol energie, oplettend en wijs.

        Op welke manier heeft een rechtschapen mens omgang met een rechtschapen mens? - Hij heeft die monniken en brahmanen tot vriend en metgezel die vertrouwen, schaamtegevoel, en berouw hebben; die leergierig zijn, vol energie, oplettend en wijs.

        Op welke manier heeft een rechtschapen mens het streven van een rechtschapen mens? - Hij streeft niet naar eigen lijden, niet naar het lijden van anderen en niet naar het lijden van beiden.

        Op welke manier geeft een rechtschapen mens de raad van een rechtschapen mens? - Hij geeft geen raad die leidt tot eigen lijden, tot lijden van anderen en tot lijden van beiden.

        Op welke manier spreekt een rechtschapen mens als een rechtschapen mens? - Hij onthoudt zich ervan de onwaarheid te spreken; hij onthoudt zich ervan hatelijk te spreken; hij onthoudt zich ervan ruwe woorden te gebruiken en hij onthoudt zich ervan te kletsen.

        Op welke manier handelt een rechtschapen mens als rechtschapen mens? - Hij onthoudt zich ervan levende wezens te doden; hij onthoudt zich ervan te nemen wat hem niet is gegeven; hij onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zinsgenot.

        Op welke manier heeft een rechtschapen mens de visies van een rechtschapen mens? - Hij heeft visies zoals deze: „Er zijn [resultaten van] gaven, er zijn resultaten van iets wat geschonken of geofferd is. Er is vrucht en resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er is moeder en vader. Er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld, die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ervaren en uitleggen.“ - Op die manier heeft hij de visies van een rechtschapen mens.

        Op welke manier geeft een rechtschapen mens geschenken als rechtschapen mens? - Hij geeft een geschenk op hoffelijke manier, hij geeft eigenhandig, hij geeft met respect, hij geeft een zuiver geschenk, hij geeft met de bedoeling dat het succes zal hebben.

        Die rechtschapen mens wordt na de dood wedergeboren op de bestemming van rechtschapen mensen. En dat is grootte onder de hemelse wezens of grootte onder de mensen."

        Zo sprak de Verhevene. De monniken waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.111. (M.XII.1) Anupada sutta - Het een na het andere (Sariputta)

Zo heb ik gehoord. Eens verbleef de Verhevene te Sāvatthī in het Jeta-park van de Anāthapindika. Daar richtte hij zich tot de monniken als volgt: "Monniken." - "Eerwaarde Heer," antwoordden zij. De Verhevene zei dit:

"Bhikkhus, Sāriputta is wijs. Sāriputta heeft grote wijsheid; Sāriputta heeft uitgebreide wijsheid; Sāriputta heeft vreugde brengende wijsheid; Sāriputta heeft snel opvattende wijsheid; Sāriputta heeft scherp ogende wijsheid; Sāriputta heeft doordringende wijsheid. Monniken, een halve maand lang oefende Sāriputta inzicht in (verschillende) toestanden, de ene na de andere. Sāriputta's inzicht in (verschillende) toestanden, de ene na de andere, was dit:

Daar, monniken, trad Sāriputta, geheel afgezonderd van zinnelijk genot, afgezonderd van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste verdieping, die vergezeld is van begin-  en aanhoudende toewending van de geest, en daarin vertoefde hij, met vervoering en gelukzaligheid die ontstaan zijn uit de afzondering.

En de toestanden in de eerste verdieping - de begin-toewending van de geest, de aanhoudende toewending van de geest, de vervoering, de gelukzaligheid en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en de geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en de oplettendheid - deze toestanden werden door hem afgebakend, de een na de ander; die toestanden ontstonden en hij had er kennis van, ze waren aanwezig, en hij had er kennis van, ze verdwenen, en hij had er kennis van. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen aldus inderdaad, nadat ze eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, trad Sāriputta met het stil worden van de aanvankelijke en aanhoudende toewijding van de geest (tot het object van meditatie) binnen in de tweede verdieping, die innerlijke rust en eenheid van het hart bevat, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoefde erin, met vervoering en gelukzaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan.

En de toestanden van de tweede verdieping - de innerlijke kalmte, de vervoering, de gelukzaligheid en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en het opmerken - deze toestanden werden door hem de een na de ander afgebakend; die toestanden ontstonden en hij was zich ervan bewust, ze waren aanwezig en hij was zich ervan bewust, ze verdwenen en hij was zich ervan bewust. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontkomen aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die toestand van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, trad Sāriputta met het vervagen van de vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, opmerkzaam en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden gelukzaligheid, binnen in de derde verdieping, waarvan de edelen zeggen: 'Gelukzalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en opmerkzaamheid is', en hij vertoefde erin.

En de toestanden van de derde verdieping - de gelijkmoedigheid, de gelukzaligheid, de opmerkzaamheid, de helderheid van kennis en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en het opmerken - deze toestanden werden door hem de een na de ander afgebakend; die toestanden ontstonden, en hij had er kennis van, ze waren aanwezig en hij had er kennis van, ze verdwenen en hij was zich ervan bewust. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij, zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, trad Sāriputta met het overwinnen van geluk en pijn en het al eerder verdwijnen van vreugde en verdriet, binnen in de vierde verdieping, die vanwege gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams heeft en zuiverheid van opmerkzaamheid bezit, en hij vertoefde daarin.

En de toestanden van de vierde verdieping - de gelijkmoedigheid, het noch pijnlijke noch aangename gevoel, het niet eraan deelnemen van het hart vanwege het stil worden, de zuiverheid van de opmerkzaamheid en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en de oplettendheid - deze toestanden werden door hem afgebakend, de ene na de andere; die toestanden ontstonden en hij was zich ervan bewust, ze waren aanwezig en hij was zich ervan bewust, ze verdwenen, en hij was zich ervan bewust. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze eerder niet aanwezig waren; na de aanwezigheid ervan vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, met het volledig overwinnen van de waarneming van vorm, met het verdwijnen van de waarneming van de indruk van de zintuigen, met het verwaarlozen van de waarneming van veelheid, doordat Sāriputta zich bewust werd 'ruimte is oneindig', trad hij binnen in het gebied van de ruimte- oneindigheid en vertoefde erin.

En de toestanden in het gebied van de oneindigheid van de ruimte - de waarneming van het gebied van de oneindigheid van de ruimte en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en opmerken - deze toestanden werden door hem afgebakend, de ene na de andere; die toestanden ontstonden en hij was zich ervan bewust, ze waren aanwezig en hij was zich ervan bewust, ze verdwenen, en hij was zich ervan bewust. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze er eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, met het volledig overwinnen van het gebied van de oneindigheid van de ruimte, doordat Sāriputta zich voor de geest hield: 'bewustzijn is oneindig', trad hij binnen in het gebied van de oneindigheid van bewustzijn en vertoefde erin.

En de toestanden in het gebied van de oneindigheid van bewustzijn - de waarneming van het gebied van de oneindigheid van bewustzijn en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en de oplettendheid - deze toestanden werden door hem afgebakend, de ene na de andere; die toestanden ontstonden en hij was zich ervan bewust, ze waren aanwezig en hij was zich ervan bewust, ze verdwenen, en hij was zich ervan bewust. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze er eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, met het volledig overwinnen van het gebied van de oneindigheid van het bewustzijn, doordat Sāriputta zich voor de geest hield: 'er is niets', trad hij binnen in het gebied van de nietsheid en vertoefde erin.

En de toestanden in het gebied van de nietsheid - de waarneming van het gebied van de nietsheid en het op één punt gericht zijn van de geest; het contact, het gevoel, de waarneming, de wil en geest; de ijver, de vastberadenheid, de energie, de opmerkzaamheid, de gelijkmoedigheid en de oplettendheid - deze toestanden werden door hem afgebakend, de ene na de andere; die toestanden ontstonden en hij was zich ervan bewust,  ze waren aanwezig en hij was zich ervan bewust, ze verdwenen, en hij was zich ervan bewust. Hij begreep: 'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze er eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, met het volledig overwinnen van het gebied van de nietsheid trad Sāriputta binnen in het gebied van noch waarneming noch niet waarneming en vertoefde erin.

Hij trad oplettend uit die staat van verworvenheid uit. Nadat hij dat had gedaan, beschouwde hij de vroegere toestanden die  beëindigd waren en veranderd waren, op de volgende manier: "Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze eerder niet aanwezig waren; na het aanwezig zijn ervan vallen ze uiteen." Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Verder, monniken, met het volledig overwinnen van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming trad Sāriputta binnen in het uitdoven van waarneming en gevoel en hij vertoefde erin. En zijn neigingen werden vernietigd doordat hij met wijsheid zag.

Hij trad oplettend uit die staat van verworvenheid uit. Nadat hij dat had gedaan, beschouwde hij de vroegere toestanden die beëindigd waren en veranderd waren, op de volgende manier:  'Deze toestanden verschijnen dus inderdaad nadat ze eerder niet aanwezig waren; na hun aanwezigheid vallen ze uiteen.' Met betrekking tot die toestanden vertoefde hij zonder aangetrokken te worden, zonder afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, onthecht, met een onbegrensd hart. Hij begreep: 'Er is een ontsnapping aan gene zijde ervan', en met het verzorgen van die staat van verworvenheid bevestigde hij dat die er is.

Bhikkhus, wanneer men terecht van iemand zou willen zeggen:' Hij heeft meesterschap en volmaaktheid bereikt in edele deugdzaamheid, hij heeft meesterschap en volmaaktheid bereikt in edele concentratie, hij heeft meesterschap en volmaaktheid bereikt in edele wijsheid, hij heeft meesterschap en volmaaktheid bereikt in edele bevrijding', dan is inderdaad Sāriputta degene van wie men dit terecht zou moeten zeggen.

Bhikkhus, wanneer men terecht van iemand wilde zeggen: ' Hij is de zoon van de Verhevene, uit zijn borst geboren, uit zijn mond geboren, uit de Dhamma geboren, door de Dhamma geschapen, een erfgenaam in de Dhamma, niet een erfgenaam in materiële goederen', dan is Sāriputta inderdaad degene van wie men dit terecht zou zeggen.'

Bhikkhus, het onovertreffelijke wiel van de Dhamma dat door de Tathāgata in beweging is gebracht, wordt op de juiste manier gaande gehouden door Sāriputta.”

 

Dit is wat de Verhevene zei. De monniken waren tevreden en opgetogen over de woorden van de Verhevene.

M.112. (M.XII.2) Chabbisodhana sutta

         Te Savatthi, in het Jetavana park. De Boeddha sprak er over iemand die beweert de volmaakte heiligheid bereikt te hebben.

        "Wanneer een bhikkhu beweert dat geboorte ten einde is gebracht, dat het heilige leven geleefd is, dan moeten die woorden van hem niet goedgekeurd noch afgekeurd worden. De volgende vraag moet gesteld worden: 'Vriend, er zijn vier manieren om zich uit te drukken. Die manieren zijn door de Verhevene, die weet en ziet, die volmaakt verlicht is, juist verkondigd, namelijk: het geziene te berichten zoals het gezien wordt; het gehoorde te berichten zoals het gehoord wordt; het gevoelde te berichten zoals het gevoeld wordt; het ondervondene te berichten zoals het ondervonden wordt.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier weet hij zich met betrekking tot deze vier manieren om zich uit te drukken, zodat zijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen?'

        Bhikkhus, wanneer een bhikkhu volmaakt heilig is, met de neigingen vernietigd, wanneer hij het ware doel bereikt heeft, de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, met betrekking tot het geziene vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart.[38] Met betrekking tot het gehoorde vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart. Met betrekking tot het gevoelde vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart. Met betrekking tot het ondervondene vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart. Doordat ik met betrekking tot die vier manieren om zich uit te drukken op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, er zijn deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt. Die vijf groepen zijn door de Verhevene juist verkondigd, namelijk de bestaansgroep van de vorm waaraan vastgehecht wordt, de bestaansgroep van het gevoel waaraan vastgehecht wordt, de bestaansgroep van de waarneming waaraan vastgehecht wordt, de bestaansgroep van de formaties waaraan vastgehecht wordt, en de bestaansgroep van het bewustzijn waaraan vastgehecht wordt.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij, met betrekking tot die vijf bestaansgroepen waaraan vastgehecht wordt, zodat zijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, iemand die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, die het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden heeft vernietigd en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, nadat ik vorm als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft vorm, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft vorm, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, nadat ik gevoel als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft gevoel, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft gevoel, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, nadat ik waarneming als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft waarneming, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft waarneming, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, nadat ik bewustzijn als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft bewustzijn, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft bewustzijn, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'        

        Doordat ik met betrekking tot deze vijf bestaansgroepen waaraan vastgehecht wordt, op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, de volgende zes elementen zijn door de Verhevene juist verkondigd, en wel: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij wat betreft die zes elementen, zodat zijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, ik heb het aarde-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het aarde-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het aarde-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het aarde-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het water-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het water-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het water-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het water-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het vuur-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het vuur-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het vuur-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het vuur-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het wind-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het wind-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het wind-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het wind-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het ruimte-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het ruimte-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het ruimte-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het ruimte-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het bewustzijn-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het bewustzijn-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het bewustzijn-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het bewustzijn-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

         'Doordat ik wat betreft die zes elementen op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet vasthechten bevrijd is van de neigingen.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikkhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, door de Verhevene zijn de volgende zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen verkondigd, en wel: het oog en vormen, het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingsobjecten, de geest en geestobjecten.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij wat betreft die zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen, zodat zijn geest door niet vasthechten bevrijd is van de neigingen?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft het oog, vormen, zienbewustzijn en dingen die door het zienbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft het oor, geluiden, hoorbewustzijn en dingen die door het hoorbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft de neus, geuren, ruikbewustzijn en dingen die door het ruikbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft de tong, smaken, smaakbewustzijn en dingen die door het smaakbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft het lichaam, aanrakingsobjecten, aanrakingsbewustzijn en dingen die door het aanrakingsbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft de geest, geestobjecten, geestbewustzijn en dingen die door het geestbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        Doordat ik wat betreft die zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet vasthechten bevrijd is van de neigingen.'        

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij dat wat betreft dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekens, het ik-maken, mijn-maken en de neigingen tot (ik-)waan in hem ontworteld zijn?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, vroeger toen ik het leven met een gezin leidde, was ik onwetend. Toen onderwees de Tathagata of zijn discipel mij de leer (Dhamma). Toen ik de Dhamma hoorde, kreeg ik vertrouwen in de Tathagata. In het bezit van dat vertrouwen overwoog ik: 'Het leven van een gezinshoofd is eng en stoffig. Het leven in de huisloosheid is wijd en open. Als men thuis woont, is het niet gemakkelijk om het volmaakte en zuivere heilige leven te leiden. Stel dat ik hoofdhaar en baard afscheer, het gele gewaad aantrek en van het leven in huis vertrek naar een leven zonder huis.' Bij een latere gelegenheid doet ik dat, waarbij ik een klein of groot vermogen, een kleine of grote kring van verwanten opgaf.

        Nadat ik zo in de huisloosheid vertrokken was, en de oefening en levenswijze van de bhikkhus op mij had genomen, onthield ik mij ervan levende wezens te doden; stok en wapens legde ik terzijde; ik leefde vol mededogen met alle levende wezens. Ik onthield mij ervan te nemen wat niet werd gegeven. Ik nam alleen wat gegeven werd, wachtte af wat gegeven werd. Zo verbleef ik in zuiverheid. Ik gaf onkuis gedrag op. Ik onthield me van de gewone praktijk van geslachtsverkeer. Ik onthield me ervan de onwaarheid te zeggen. Ik sprak de waarheid, was vertrouwenswaardig. Ik was iemand die de wereld niet bedroog. Ik onthield me ervan hatelijk te spreken. Ik verspreidde geen roddelpraatjes. Ik vertelde niet hier wat ik elders gehoord had om die mensen van elkaar te scheiden; en ik vertelde niet elders wat ik hier vernomen had om die mensen van elkaar te scheiden. Ik bevorderde eendracht en vriendschap. Ik onthield me van het gebruik van ruwe taal. Ik uitte woorden die zacht waren, aangenaam, die tot het hart gaan, die hoffelijk zijn. Ik onthield me van geklets, praatte alleen op de juiste tijd, zei wat met de feiten overeenkomt, sprak over dat wat goed is, sprak over de Dhamma en de discipline. Te juister tijd zei ik woorden die het waard zijn onthouden te worden, verstandig, gematigd en heilzaam. Ik onthield me ervan zaadgoed en planten te beschadigen. Ik oefende mij erin alleen één maaltijd per dag te eten. Ik onthield me ervan 's nachts en buiten de gepaste tijd te eten. Ik onthield me van dansen, zingen, musiceren en het bezoek aan theatervoorstellingen.

        Ik onthield mij ervan sieraden te dragen of parfum en schoonheidscremes te gebruiken. Ik onthield mij van hoge en brede bedden. Ik onthield mij ervan goud en zilver aan te nemen. Ik onthield mij ervan ongekookt voedsel aan te nemen. Ik onthield mij ervan ruw vlees aan te nemen. Ik nam geen vrouwen en meisjes aan. Ik nam geen slaven en slavinnen aan. Ik nam geen geiten en schapen aan, geen pluimvee en geen varkens. Ik nam geen olifanten, runderen, paarden, velden en landerijen aan. Ik onthield mij ervan als bode te fungeren en boodschappen over te brengen. Ik onthield mij van kopen en verkopen. Ik gebruikte geen valse gewichten, valse metalen en valse maten. Ik onthield mij van zwendel en bedrog. Ik onthield mij van het toebrengen van letsel, boeien, struikroverij, plunderen en geweld.

        Ik had voldoende aan de kleren die mijn lichaam beschermen, en met de aalmoezen-maaltijd om mijn maag te vullen. Waarheen ik ook ging, ik nam alleen dat mee. Juist zoals een vogel alleen met de vleugels als bagage vliegt, evenzo had ik voldoende aan de kleren die mijn lichaam beschermen en aan de aalmoezen-maaltijd om mijn maag te vullen. Voorzien van deze opeenhoping van edele deugdzaamheid ondervond ik een zaligheid die onberispelijk is.

        Wanneer ik met het oog een vorm zag, hechtte ik mij niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in mij hadden kunnen binnendringen wanneer ik het zintuig van zien onbeheerst had gelaten, oefende ik mij in het beheersen ervan. Ik beschermde het zintuig van zien, ik hield me bezig met het beheersen van dat zintuig.

        Evenzo met het oor (zintuig van horen) en geluid, neus (zintuig van ruiken) en geur, tong (zintuig van proeven) en smaak, lichaam (zintuig van aanraken) en aanrakingsobject, geest (zintuig van denken e.d.) en geestelijk object.

        Kortom, wanneer ik met een zintuig een zintuiglijk object waarnam, hechtte ik me niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in mij hadden kunnen binnendringen wanneer ik de zintuigen onbeheerst had gelaten, oefende ik mij in het beheersen ervan. Ik beschermde de zintuigen, ik hield me bezig met het beheersen van die zintuigen.

        Omdat ik deze edele beheersing van de zintuigen had, ondervond ik in mij een zaligheid die onbevlekt is.

        Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het komen en bij het gaan. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het dragen van het (onder)gewaad, het buitengewaad en de nap. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij de ontlasting en bij het urineren. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

        Omdat ik deze opeenhoping van edele deugdzaamheid, deze edele beheersing van de zintuigen en deze edele oplettendheid en dit heldere weten bezat, trok ik mij terug naar een afgescheiden verblijfplaats: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een bergkloof, in een grot, op een lijkenplaats, in een jungle, op een open veld, op een bundel stro.

        Na terugkeer van de ronde voor aalmoezen, na de maaltijd ging ik met gekruiste benen en met het lichaam rechtop neerzitten, oplettend en helder bewust. Ik overwon de hebzucht naar wereldlijke dingen en vertoefde met een hart dat vrij is van hebzucht. Ik zuiverde mijn geest van hebzucht. Ik overwon kwaadwil en haat en vertoefde met een hart dat vrij is van kwaadwil, dat mededogen ondervindt voor het welzijn van alle levende wezens. Ik zuiverde mijn geest van kwaadwil en haat. Ik overwon traagheid en starheid en vertoefde met een hart dat vrij is van traagheid en starheid, met lichte geest, oplettend en helder bewust. Ik zuiverde mijn geest van traagheid en starheid. Ik overwon rusteloosheid en gewetenswroeging en vertoefde gelijkmoedig, met een geest die innerlijke vrede heeft. Ik zuiverde mijn geest van rusteloosheid en gewetenswroeging. Ik overwon de twijfel en vertoefde vrij van twijfel, zonder onzekerheid wat betreft heilzame toestanden van de geest. Ik zuiverde mijn geest van twijfel.        

        Nadat ik deze vijf hindernissen, deze onvolkomenheden van het hart die de wijsheid zwak maken, had overwonnen, trad ik geheel afgescheiden van zintuiglijk genot, afgescheiden van onheilzame geestelijke toestanden, in de eerste meditatieve verdieping (jhana) in. Die is begeleid door begin- en aanhoudende toewending van de geest. En ik vertoefde erin met vervoering en geluk die ontstaan zijn uit afzondering.

        Met het tot bedaren brengen van de begin- en aanhoudende toewending van de geest trad ik binnen in de tweede meditatieve verdieping. Ze heeft innerlijke kalmte en eenheid van het hart zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest. En ik vertoefde erin, met vervoering en geluk ontstaan uit concentratie.

        Met het afnemen van de vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid trad ik binnen in de derde meditatieve verdieping, waarvan de edelen zeggen: 'Zalig leeft degene die vol gelijkmoedigheid is en die oplettend is.' En ik vertoefde erin.

        Na het overwinnen van geluk en smart en het al eerdere verdwijnen van vreugde en droefenis, trad ik binnen in de vierde meditatieve verdieping, die op grond van gelijkmoedigheid niets smartelijks noch iets aangenaams heeft en die zuiverheid van de oplettendheid in zich heeft. En ik vertoefde erin.

        Toen mijn geconcentreerde geest op die manier gezuiverd was, helder, smetteloos, vrij van onvolkomenheden, gedwee, bruikbaar, vast en onwrikbaar, richtte ik mijn geest op het weten van de vernietiging van de neigingen.

        Ik begreep overeenkomstig de werkelijkheid wat dukkha is, wat de oorsprong ervan is, wat het beëindigen ervan is, wat de weg is die naar het beëindigen ervan leidt.

        Ik begreep overeenkomstig de werkelijkheid wat de neigingen zijn, wat de oorsprong ervan is, wat het beëindigen ervan is, en wat de weg is die naar het beëindigen ervan leidt.

        Toen ik zo wist en zag, was mijn geest bevrijd van de neiging van de zinnen, van de neiging van worden en van de neiging van onwetendheid.

        Toen de geest zo bevrijd was, kwam het weten dat ze bevrijd is. Ik zag direct: 'Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, verder is er niets meer te doen.'

        Vrienden, doordat ik op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat wat betreft dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekens het ik-maken, mijn-maken en de neiging tot (ik-)waan in mij zijn ontworteld.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan moet men hem zeggen dat het een grote winst is om een dergelijke metgezel in het heilige leven te zien."

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

M.113. (M.XII.3) Sappurisa sutta

        Te Savatthi in het Jetavana park. De Boeddha sprak tot de monniken over het karakter van een rechtschapen monnik en dat van een onrechtschapen monnik.

        Een onrechtschapen mens uit een voorname familie, die in de huisloosheid is vertrokken, overweegt dat hij uit een voorname familie stamt maar dat de andere bhikkhus niet uit een voorname familie stammen. Hij looft daarmee zichzelf en kleineert anderen. Dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Een rechtschapen mens overweegt aldus: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, van haat en van onwetendheid worden niet op grond van voorname afkomst vernietigd. Iemand die de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en die zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, moet daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf noch kleineert hij anderen. Dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die uit een aangeziene familie in de huisloosheid is vertrokken, dat hij uit een aangeziene familie stammend in de huisloosheid is vertrokken, maar dat de andere bhikkhus niet uit een aangeziene familie stammend in de huisloosheid zijn vertrokken. Hij looft daarmee zichzelf en kleineert anderen, op grond van zijn afkomst uit aangeziene familie. Dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van afkomst uit aangeziene familie vernietigd. Ook als iemand niet uit een aangeziene familie stammend in de huisloosheid vertrokken is, en de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van zijn afkomst noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid is vertrokken dat hij uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid is vertrokken maar dat de andere bhikkhus niet uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid zijn vertrokken. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen op grond van zijn afkomst uit een vermogende familie. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen persoon overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van afkomst uit vermogende familie vernietigd. Ook als iemand niet uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid vertrokken is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van zijn afkomst noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die uit een invloedrijke familie stammend in de huisloosheid vertrokken is dat hij uit een invloedrijke familie stammend in de huisloosheid is vertrokken, maar dat de andere bhikkhus niet uit invloedrijke familie stammend in de huisloosheid zijn vertrokken. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn afkomst uit invloedrijke familie. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van afkomst uit invloedrijke familie vernietigd. Ook als iemand niet uit een invloedrijke familie stammend in de huisloosheid vertrokken is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van zijn afkomst noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die bekend en beroemd is dat hij bekend en beroemd is, maar dat de andere bhikkhus onbekend en onbeduidend zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen op grond van zijn roem. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van roem vernietigd. Ook als iemand misschien niet bekend en beroemd is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van roem noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die gewaden, aalmoezen-maaltijden, rustplaatsen en bij ziekte medicijnen en benodigdheden ontvangt, dat hij dat alles ontvangt maar de andere bhikkhus ontvangen die dingen niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van ontvangsten. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van ontvangsten vernietigd. Ook als iemand misschien niet bekend en beroemd is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van ontvangsten noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die ontwikkeld is dat hij ontwikkeld is, maar dat de andere bhikkhus niet ontwikkeld zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn ontwikkeling. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van ontwikkeling vernietigd. Ook als iemand misschien niet ontwikkeld is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van ontwikkeling noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een expert in de discipline is dat hij een expert in de discipline is maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn expert zijn in de discipline. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van expert zijn in de discipline vernietigd. Ook als iemand misschien geen expert in de discipline is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van expert zijn in de discipline noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een verkondiger van de Dhamma is dat hij een verkondiger van de Dhamma is maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn eigenschap als verkondiger van de Dhamma. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van de eigenschap als verkondiger van de Dhamma vernietigd. Ook als iemand misschien geen verkondiger van de Dhamma is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van de eigenschap als verkondiger van de Dhamma noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een bosbewoner is dat hij een bosbewoner is,[39] maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van het feit dat hij een bosbewoner is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond van het feit dat men een bosbewoner is. Ook als iemand misschien geen bosbewoner is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van het feit een bosbewoner te zijn noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een drager van gewaden uit vodden is dat hij gewaden uit vodden draagt maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van het dragen van gewaden uit vodden. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van het dragen van gewaden uit vodden vernietigd. Ook als iemand misschien geen gewaden uit vodden draagt, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van het dragen van gewaden uit vodden noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een aalmoezenvergaarder is dat hij een aalmoezenvergaarder is, maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij een aalmoezenvergaarder is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond van het vergaren van aalmoezen. Ook als iemand misschien geen aalmoezenvergaarder is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij een aalmoezenvergaarder is noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een boombewoner is dat hij een boombewoner is maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij een boombewoner is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond van het zijn van boombewoner. Ook als iemand misschien geen boombewoner is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij een boombewoner is noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

Verder overweegt een onrechtschapen mens die op een begraafplaats woont dat hij op een begraafplaats woont maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij op een begraafplaats woont. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men op een begraafplaats woont. Ook als iemand misschien niet op een begraafplaats woont, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij op een begraafplaats woont noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

Verder overweegt een onrechtschapen mens die in de open lucht leeft dat hij in de open lucht leeft maar de andere bhikkhus niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij in de open lucht leeft. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men in de open lucht leeft. Ook als iemand misschien niet in de open lucht leeft, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij in de open lucht leeft noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

Verder overweegt een onrechtschapen mens die het steeds zitten oefent, dat hij het steeds zitten oefent maar dat de andere bhikkhus dat niet doen. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij het steeds zitten oefent. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men het steeds zitten oefent. Ook als iemand misschien niet het steeds zitten oefent, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij het steeds zitten oefent noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die met elke slaapplaats tevreden is dat hij met elke slaapplaats tevreden is maar de andere bhikkhus niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij met elke slaapplaats tevreden is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men met elke slaapplaats tevreden is. Ook als iemand misschien niet met elke slaapplaats tevreden is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij met elke slaapplaats tevreden is noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die slechts één keer eet dat hij maar één keer eet maar de andere bhikkhus niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij maar één keer eet. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men maar één keer eet. Ook als iemand misschien niet één keer eet, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij maar één keer eet noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder treedt een onrechtschapen mens binnen in het eerste, tweede, derde en vierde jhana en hij vertoeft erin. Hij overweegt dat hij de toestand van het eerste, tweede, derde en vierde jhana heeft bereikt, maar dat de andere bhikkhus die toestanden niet hebben bereikt. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij het eerste, tweede, derde en vierde jhana heeft bereikt. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men het eerste, tweede, derde en vierde jhana bereikt. Ook als iemand misschien niet het eerste, tweede, derde en vierde jhana bereikt, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij het eerste, tweede, derde en vierde jhana heeft bereikt noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder treedt een onrechtschapen mens binnen in de sfeer van ruimte is oneindig, de sfeer van bewustzijn is oneindig, de sfeer van niets is er, de sfeer van noch waarneming noch niet waarneming, en hij vertoeft erin. Hij overweegt dat hij die toestanden heeft bereikt, maar dat de andere bhikkhus die toestanden niet hebben bereikt. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij bovengenoemde sferen heeft bereikt. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Niet identificatie zelfs met de bereikingstoestanden van bovengenoemde sferen is door de Verhevene verkondigd. Want ze zijn steeds anders dan dat.' Doordat hij niet identificatie op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij bovengenoemde sferen heeft bereikt noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder treedt een rechtschapen mens binnen in de meditatieve sfeer van beëindigen van waarneming en gevoel en hij vertoeft erin.[40] En zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij met wijsheid ziet. Deze bhikkhu maakt zich geen voorstellingen met betrekking tot iets, maakt zich geen voorstellingen op wat voor manier ook."[41]

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

        

M.114. (M. XII.4) Sevitabba sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana-klooster. De Boeddha sprak er de monniken toe over wat wel en wat niet gedaan moet worden.

        "Lichamelijk gedrag en gedrag wat de taal betreft en gedrag wat de geest betreft – die soorten gedrag zijn van tweevoudige aard, namelijk wat wel en wat niet gedaan moet worden. De neiging van de geest is van tweevoudige aard en ook het verwerven van waarneming is van tweevoudige aard. Het verwerven van visies is van tweevoudige aard. Het verwerven van persoonlijkheid is van tweevoudige aard. En dat alles moet wel of niet gedaan worden."

        Na deze woorden legde de Eerwaarde Sariputta die korte uitleg verder uiteen.

        "Een dergelijk lichamelijk gedrag dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.

        Maar een dergelijk lichamelijk gedrag dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet wel uitgeoefend worden.

        En welke soort van lichamelijk gedrag veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand doodt levende wezens, is moordzuchtig, met bloed aan de handen, tot strijd en geweld geneigd, zonder genade tegenover levende wezens. Hij neemt wat hem niet werd gegeven; hij steelt de rijkdom en de bezittingen van anderen in dorp of bos. Hij oefent verkeerd gedrag uit bij zin-genot; hij heeft geslachtsverkeer met vrouwen die onder de hoede staan van de moeder, van de vader, van de broer, van de zus of van verwanten, met vrouwen die een echtgenoot hebben, die door de wet beschermd zijn, en zelfs met vrouwen die verloofd zijn. – Een dergelijk lichamelijk gedrag veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        En welke soort van lichamelijk gedrag veroorzaakt afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden? – Iemand onthoudt zich ervan levende wezens te doden, hij geeft dat op. Stok en wapens heeft hij terzijde gelegd. Zachtaardig en vriendelijk leeft hij vol medegevoel voor alle levende wezens. Hij onthoudt zich ervan te nemen wat hem niet werd gegeven; hij geeft dat op. Hij steelt niet de rijkdom en de bezittingen van anderen in dorp of bos. Hij onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zinsgenot, hij geeft het op; hij heeft geen geslachtsverkeer met vrouwen die onder de hoede staan van de moeder, van de vader, van de broer, van de zus of van verwanten, met vrouwen die een echtgenoot hebben, die door de wet beschermd zijn, en met vrouwen die verloofd zijn. – Een dergelijk lichamelijk gedrag veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        „Een dergelijk gedrag wat de taal betreft dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.

        Maar een dergelijk gedrag wat de taal betreft dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet uitgeoefend worden.

        Welke soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand spreekt de onwaarheid, hij liegt. Wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen, of op een bijeenkomst of bij zijn familieleden, bij zijn gilde of de koninklijke familie als getuige is opgeroepen, en men vraagt hem wat hij weet, dan zegt hij dat hij iets weet hoewel hij het niet weet; hij zegt dat hij iets niet weet hoewel hij het weet. Hij zegt dat hij iets ziet hoewel hij het niet ziet; en hij zegt dat hij iets niet ziet hoewel hij het ziet. Heel bewust zegt hij de onwaarheid, tot eigen voordeel, tot voordeel van iemand anders of tot voordeel van de een of andere wereldlijke aangelegenheid.

        Hij spreekt hatelijk; hij vertelt elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; of hij vertelt hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die tweedracht zaait tussen degenen die eerst verenigd waren; hij is iemand die splitsing beoefent, die van tweedracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die tweedracht zaaien.

        Hij gebruikt ruwe woorden; hij uit woorden die ruw, hard, kwetsend, beledigend zijn, die bijna gelijk zijn aan woede en die nadelig voor de concentratie zijn.

        Hij is een kletser; hij spreekt op de verkeerde tijd, zegt wat niet met de feiten overeenkomt, praat nutteloze dingen, spreekt tegen de Dhamma en de discipline. Op de verkeerde tijd zegt hij woorden die nutteloos, onverstandig, zonder maat en zinloos zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        En welke soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet? – Iemand onthoudt zich ervan de onwaarheid te spreken, hij liegt niet. Wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen, of op een bijeenkomst of bij zijn familieleden, bij zijn gilde of de koninklijke familie als getuige is opgeroepen, en men vraagt hem wat hij weet, dan zegt hij wat hij weet; hij zegt dat hij het niet weet wanneer hij het niet weet. Hij zegt wat hij heeft gezien en hij zegt dat hij iets niet heeft gezien wanneer hij het niet heeft gezien. Hij zegt niet bewust de onwaarheid, tot eigen voordeel, tot voordeel van iemand anders of tot voordeel van de een of andere wereldlijke aangelegenheid.

        Hij onthoudt zich ervan hatelijk te spreken; hij vertelt niet elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; hij vertelt niet hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die degenen samenbrengt die gescheiden waren; hij is iemand die vriendschap bevordert, die van eendracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die eendracht zaaien.

        Hij onthoudt zich van het gebruik van ruwe woorden; hij uit woorden die zachtmoedig, dierbaar en lief zijn, die ter harte gaan, hoffelijk zijn, waarnaar velen verlangen, die velen aangenaam zijn.

        Hij onthoudt zich van kletsen. Hij spreekt op de juiste tijd, zegt wat met de feiten overeenkomt, praat over datgene wat goed is, spreekt over de Dhamma en de discipline. Op de juiste tijd zegt hij woorden die waard zijn onthouden te worden, die verstandig, gematigd en zinvol zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        Een dergelijk gedrag wat de geest betreft dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.

        Maar een dergelijk gedrag wat de geest betreft dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet uitgeoefend worden.

        Welke soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? - Iemand is hebzuchtig; hij begeert de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt: „Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.“ Of de geest van die persoon is vol kwaadwil en vol met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: „Mogen die wezens gedood worden, mogen zij in kleine stukken gehakt worden, mogen zij te gronde gaan, vernietigd worden.“ - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        En welke soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet? – Iemand is niet hebzuchtig; hij begeert niet de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt niet: „Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.“ De geest van die persoon is vrij van kwaadwil en vrij van met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: „Mogen die wezens vrij zijn van vijandschap, leed en angst. Mogen zij hun geluk behouden.“ - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.[42]

        Welke soort van geestelijke neiging veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand is hebzuchtig en zijn gemoed is vol hebzucht. Hij draagt kwaadwil in zich en zijn gemoed is vol kwaadwil. Die persoon is wreed en zijn gemoed is vol wreedheid. - Een dergelijke neiging van de geest veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden.

        En welke soort van geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden? - Iemand is niet hebzuchtig en zijn gemoed is zonder hebzucht. Hij is zonder kwaadwil en zijn gemoed is vrij van kwaadwil. Hij is niet wreed en zijn gemoed is vrij van wreedheid. Een dergelijke geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dit uitoefent.

        Het verwerven van waarneming is van twee soorten, namelijk wat wel en wat niet gedaan moet worden. Zo werd het door de Verhevene gezegd. En waarop heeft dat betrekking?

         Het verwerven van waarneming waardoor onheilzame toestanden in iemand toenemen, moet niet beoefend worden. Maar het verwerven van waarneming waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet beoefend worden.

        Welke soort van verwerven van waarneming veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand is hebzuchtig en vertoeft met een waarneming die vervuld is van hebzucht. Hij draagt kwaadwil in zich en vertoeft met een waarneming die vervuld is van kwaadwil. Hij is wreed en vertoeft met een waarneming die vervuld is van wreedheid. Een dergelijk verwerven van waarneming veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Welke soort van verwerven van waarneming veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand is niet hebzuchtig en vertoeft met een waarneming die bevrijd is van hebzucht. Hij is zonder kwaadwil; hij is niet wreed en vertoeft met een waarneming die bevrijd is van wreedheid. Een dergelijk verwerven van waarneming veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Het verwerven van visie is van tweeërlei soort, namelijk wat men wel en wat men niet moet beoefenen. Het verwerven van visie waardoor de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt worden, moet men niet beoefenen. Maar een dergelijk verwerven van visie waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men beoefenen.

        Welke soort van verwerven van visie veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand heeft de volgende visie: 'Er zijn geen gaven, er is niets wat gegeven of geofferd is; geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden; niet deze wereld en niet de andere wereld; er is geen moeder, geen vader; er zijn geen spontaan geboren wezens; er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ondervonden en uitleggen.' - Een dergelijk verwerven van visie veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Welke soort van verwerven van visie veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand heeft een visie zoals de volgende: 'Er zijn gaven, er is iets wat gegeven en geofferd is; is is vrucht en resultaat van goede en slechte daden; er is deze wereld en de andere wereld; er is moeder en vader; er zijn spontaan geboren wezens; er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ondervonden en uitleggen.' - Een dergelijk verwerven van visie veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Het verwerven van persoonlijkheid is van tweeërlei soort, namelijk wat wel en wat niet beoefend moet worden.

        Het verwerven van persoonlijkheid waardoor de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men niet beoefenen. Maar een dergelijk verwerven van persoonlijkheid waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men beoefenen.

        Welke soort van verwerven van persoonlijkheid veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Wanneer iemand een verwerven van persoonlijkheid laat ontstaan dat aan het lijden is onderworpen, nemen onheilzame toestanden in hem toe en nemen heilzame toestanden af, en het leidt naar het niet beëindigen van het worden.

        Welke soort van verwerven van persoonlijkheid veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Wanneer iemand een verwerven van persoonlijkheid laat ontstaan dat vrij is van lijden, nemen onheilzame toestanden in hem af en nemen heilzame toestanden in hem toe, en het leidt naar het beëindigen van lijden."

        De Boeddha keurde de uitleg van de eerwaarde Sariputta goed. En hij onderwees verder:

        "Vormen die met het oog waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: vormen die men wel en vormen die men niet moet onderhouden. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geluiden die men wel en geluiden die men niet moet onderhouden. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geuren die men wel en geuren die men niet moet onderhouden. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: smaken die men wel en smaken die men niet moet onderhouden. Aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: aanrakingsobjecten die men wel en aanrakingsobjecten die men niet moet onderhouden. Geestobjecten die met de geest waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geestobjecten die men wel en geestobjecten die men niet moet onderhouden."

        Na deze woorden zei de eerwaarde Sariputta dat hij de korte uitleg van de Verhevene als volgt begreep:

        "Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten niet onderhouden worden. Maar vormen die met het oog waarneembaar zijn, die de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten onderhouden worden.

        Evenzo met geluiden die met het oor waarneembaar zijn – evenzo met geuren die met de neus waarneembaar zijn – evenzo met smaken die met de tong waarneembaar zijn -evenzo met aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn – evenzo met geestobjecten die met de geest waarneembaar zijn.

        Wanneer ze de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze niet onderhouden worden. Maar wanneer ze de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze onderhouden worden."

        De Boeddha keurde de woorden van de eerwaarde Sariputta goed en onderwees verder.

        "Sariputta, gewaden zijn van tweeërlei soort, die men wel en die men niet moet onderhouden.

        Evenzo aalmoezenmaaltijden – slaapplaatsen – dorpen – marktsteden -grote steden – districten – de omgang met personen – ze zijn van tweeërlei soort, die men wel en die men niet moet onderhouden."

        De eerwaarde Sariputta zei daarop aan de Verhevene dat hij de woorden van de Verhevene als volgt begreep:

        "Gewaden die de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten niet onderhouden worden. Maar gewaden die de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten onderhouden worden.

        Evenzo aalmoezenmaaltijden – slaapplaatsen – dorpen – marktsteden -grote steden – districten – de omgang met personen – wanneer ze de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze niet onderhouden worden. Maar wanneer ze de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze onderhouden worden."

        De Boeddha keurde de uitleg van de eerwaarde Sariputta goed. En hij onderwees verder:

        "Sariputta, wanneer alle edelen de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zouden begrijpen, dan zou het lang tot hun welzijn en geluk strekken. Wanneer alle brahmanen, alle handelaren, alle arbeiders de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zouden begrijpen, dan zou het lang tot hun welzijn en geluk strekken. Wanneer de wereld met haar goden, haar Maras en haar Brahmas, deze generatie met haar monniken en brahmanen, haar prinsen en het volk de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zou begrijpen, dan zou het lang tot welzijn en geluk ervan strekken."

        Zo sprak de Verhevene. De eerwaarde Sariputta was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.115. (M.XII.5) Bahudhātuka sutta

        

        Te Savatthi in het Jetavana klooster. De Boeddha sprak er de monniken als volgt toe.

        "Monniken, wat aan angst, aan onaangenaamheden, aan onheil verschijnt, het verschijnt alles vanwege een dwaas, niet vanwege een wijze. Daarom moeten jullie oefenen om wijze mensen te zijn, om onderzoekenden te zijn."

        De eerwaarde Ananda vroeg toen: "Eerwaarde Heer, op welke manier kan men een bhikkhu een wijs mens en een onderzoeker noemen?"

        De Boeddha: "Ananda, wanneer een bhikkhu een meester is in de elementen, een meester is in de basis van de zintuigen, een meester is in oorzakelijk ontstaan, wanneer hij een meester is in wat mogelijk en wat onmogelijk is, op die manier kan men hem een wijze en een onderzoeker noemen.

        

(meester in de elementen)

        Er zijn 18 elementen:

        Wanneer een bhikkhu deze 18 elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er deze zes elementen: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element, het bewustzijn-element.

        Wanneer een bhikkhu deze zes elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze zes elementen: het aangenaam-element, het pijn-element, het vreugde-element, het droefheid-element, het gelijkmoedigheid-element en het onwetendheid-element.

        Wanneer een bhikkhu deze zes elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze zes elementen: het element van zinnelijke begeerte, het ontzegging-element, het kwaadwil-element, het niet-kwaadwil-element, het wreedheid-element, het niet wreedheid-element.

        Wanneer een bhikkhu deze zes elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze drie elementen: het element van zintuiglijke waarneming, het element van vorm en het vormloze element.

        Wanneer een bhikkhu deze drie elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze twee elementen: het gevormde element en het niet gevormde element.[43]

        Wanneer een bhikkhu deze twee elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen."

(meester in de basis van de zintuigen)

        "Eerwaarde Heer, op welke manier kan men een bhikkhu een meester in de basis van de zintuigen noemen?"

        "Ananda, er zijn de volgende zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen:

        Wanneer een bhikkhu deze zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen weet en ziet, kan men hem een meester in de basis van de zintuigen noemen."

(meester in oorzakelijk ontstaan)

        "Eerwaarde Heer, op welke manier kan men een bhikkhu een meester in oorzakelijk ontstaan noemen?"

        "Ananda, een bhikkhu weet het volgende: wanneer dit bestaat, is dat; met het ontstaan van dit, ontstaat dat. Wanneer dit niet bestaat, is dat niet; met het beëindigen van dit, houdt dat op. Dat wil zeggen:

Zo is de oorsprong van deze hele massa van dukkha.

        

        

Zo is het beëindigen van deze hele massa van dukkha.

        

        Ananda, op deze manier kan men een bhikkhu een meester in oorzakelijk ontstaan noemen."

(meester in wat mogelijk en wat onmogelijk is)

        "Eerwaarde Heer, op welke manier kan men een bhikkhu een meester noemen in wat mogelijk is en in wat onmogelijk is?"

        "Ananda, een bhikkhu begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie een formatie als onvergankelijk kan beschouwen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling een formatie als onvergankelijk kan beschouwen.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie een formatie als prettig kan beschouwen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling een formatie als prettig kan beschouwen.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie iets als zelf kan beschouwen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling iets als zelf kan beschouwen.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie zijn moeder of zijn vader of een arahant van het leven kan beroven.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling zijn moeder of zijn vader of een arahant van het leven kan beroven.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie met een boosaardige geest het bloed van een Tathagata kan vergieten.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling met een boosaardige geest het bloed van een Tathagata kan vergieten.'        

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie een splitsing in de Sangha kan veroorzaken.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling een splitsing in de Sangha kan veroorzaken.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie zijn goedkeuring kan geven aan een andere leraar.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling aan een andere leraar zijn goedkeuring kan geven.'[44]

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat twee volmaakte, volledig Verlichten tegelijkertijd in een wereldsysteem kunnen verschijnen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat één volmaakte, volledig Verlichte in een wereldsysteem kan verschijnen.'

         Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat twee wereldbeheersers tegelijkertijd in een wereldsysteem kunnen verschijnen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat één wereldbeheerser in een wereldsysteem kan verschijnen.'

         Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een vrouw een volmaakte, volledig Verlichte kan worden.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een man een volmaakte, volledig Verlichte kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een vrouw een wereldbeheerser kan zijn.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een man een wereldbeheerser kan zijn.'

        Hij begrijpt dat het onmogelijk is dat een vrouw de plaats van Sakka of van Mara of van Brahma kan innemen. En hij begrijpt dat een man dat wel kan.

        

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door lichamelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een ongewenst, niet prettig, onaangenaam resultaat door lichamelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door verkeerd gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een ongewenst, niet prettig, onaangenaam resultaat door verkeerd gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door geestelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een ongewenst, niet prettig, onaangenaam resultaat door geestelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een ongewenst, onprettig, onaangenaam resultaat door lichamelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door lichamelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een ongewenst, onprettig, onaangenaam resultaat door goed gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door goed gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een ongewenst, onprettig, onaangenaam resultaat door geestelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door geestelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich overgeeft aan lichamelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld kan wederverschijnen.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich overgeeft aan lichamelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich overgeeft aan verkeerd gedrag wat betreft taalgebruik daarom, op grond daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld kan wederverschijnen.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich overgeeft aan verkeerd gedrag wat betreft taalgebruik daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich overgeeft aan geestelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld kan wederverschijnen.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich overgeeft aan geestelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich wijdt aan lichamelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich wijdt aan lichamelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich wijdt aan goed gedrag wat betreft taalgebruik daarom, op grond daarvan na de dood na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich wijdt aan goed gedrag wat taalgebruik betreft daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich wijdt aan geestelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich wijdt aan geestelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld.

        Ananda, op deze manier kan men een bhikkhu een meester in het mogelijke en onmogelijke noemen."

        Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda aan de Verhevene dat het wonderbaarlijk was, verwonderlijk. Hij vroeg welke naam deze leerrede had. De Verhevene somde vijf namen op. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.116. (M.XII.6) Isigili sutta. De toespraak op de Isigili-heuvel

Eens vertoefde de Verhevene op de Isigili-heuvel te Rajagaha. Daar richtte hij zich tot de monniken met de woorden: “Monniken, luistert naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Eerwaarde Heer, gaven die monniken instemmend ten antwoord aan de Gezegende. Hierop sprak hij:

“Monniken, zien jullie deze Vebhāra-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Vebhāra-heuvel, een andere aanduiding. Monniken, zien jullie deze Pandava-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Pandava-heuvel, een andere aanduiding. Monniken, zien jullie deze Vepulla-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Vepulla-heuvel, een andere aanduiding. Monniken, zien jullie deze Gijjhakūta-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Gijjhakūta-heuvel, een andere aanduiding.

Monniken, zien jullie deze Isigili-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” –“Monniken, dit is steeds de naam voor deze Isigili-heuvel geweest, het is de juiste aanduiding. Monniken, in het verleden leefden 500 Paccekaboeddhas[45] gedurende een lange tijd op deze Isigili-heuvel. Beneden aan de voet van de heuvel waren zij nog zichtbaar, maar als zij omhoog gingen, waren zij niet meer zichtbaar. De mensen zagen dit en zeiden: ‘Deze heuvel verslindt die zieners’ (isigilati); en zo ontstond de naam Isigili.

Monniken, ik zal jullie de namen van de Paccekaboeddhas noemen. Monniken, ik zal de namen van de Paccekaboeddhas onthullen. Luistert goed, let goed op.” – “Jawel, Eerwaarde Heer,” antwoordden de monniken. En de Verhevene sprak verder:

“Monniken, lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Arittha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Uparittha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Tagarasikhī. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Yasassī. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Sudassana. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Piyadassī. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Gandhāra. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Pindola. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Upāsabha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Nītha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Tatha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Sutavā. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Bhāvitatta.

De namen van die verheven wezens die vrij zijn van leed en van verlangen, die hun hartstochten hebben overwonnen, en die ieder voor zich de Verlichting bereikt hebben, de edelsten onder de mensen, de namen van hen maak ik nu bekend. Luistert naar mij.

Arittha, Uparittha, Tagarasikhī, Yasassī,

Sudassana en de volmaakte Piyadassī,[46]

Gandhāra, Pindola en Upāsabha,

Nītha, Tatha, Sutavā, Bhāvitatta;

Sumbha, Subha, Methula en Atthama,

en ook Megha, Anīgha, Sudātha,

zij zijn Paccekaboeddhas

wier verlangen naar hernieuwd bestaan vernietigd is;

en eveneens Hingu en Hinga met grote macht.

De twee wijzen met naam Jāli[47] en Atthaka,

verder Kosala de Verlichte, en Subāhu,

Upanemisa, Nemisa, Santacitta,

Sacca, Tatha, Viraja en Pandita;

Kāla, Upakāla, Vijita en Jita,

Anga en Panga en Gutijjita,

Passī die de smetten, de wortels van lijden had opgegeven,

en Aparājita die de macht van Māra overwon;

Satthā, Pavattā, Sarabhanga, Lomahamsa,

Uccangamāya, Asita, Anāsava,

Manomaya en Bandhumā de vernietiger van trots,

Tadādhimutta, Vimala en Ketumā;

Ketumbarāga en Mātanga, Ariya,

en vervolgens Accuta en Accutagāmabyāmaka,

Sumangala, Dabbila, Suppatitthita,

Asayha, Khemābhirata en Sorata;

Durannaya, Sangha, en vervolgens Uccaya,

en de wijze Sayha, met volmaakte energie,

Ānanda, Nanda en Upananda

de twaalf Paccekaboeddhas,[48]

en Bhāradvāja de drager van zijn laatste lichaam;

Bodhi, Mahānāma, en eveneens Uttara,

Kesī, Sikhī, Sundara, Bhārādvāja,

Tissa, Upatissa en Upasīdarī

die de banden van wording hebben verbroken,

en Sīdarī die begeerte heeft vernietigd.

Er was de Paccekaboeddha Mangala die vrij van passies was,

Usabha die de verstrikkende wortel van lijden afsneed,

Upanīta die de staat van vrede bereikte,

Uposatha, Sundara, Saccanāma;

Jeta, Jayanta, Paduma en Uppala,

Padumuttara, Rakkhita en Pabbata,

Mānatthaddha, Sobhita, Vītarāga,

en de Paccekaboeddha Kanha met goed bevrijde geest.

Dezen en anderen zijn Paccekaboeddhas met grote macht wier verlangen naar bestaan is vernietigd. Groet deze grote wijzen met onmeetbare deugd die alle hechten te boven zijn gegaan en die Parinibbana hebben bereikt.”

M. 117. (M.XII.7) Mahacattarisa sutta

        Te Savatthi in het Jetavana-park sprak de Verhevene over juiste concentratie, de ondersteunende factoren ervan en de uitrusting ervan.

        "Juiste concentratie met de ondersteunende factoren en de uitrusting ervan bestaat hierin: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

        Het op één punt gericht zijn van de geest die met deze zeven factoren is uitgerust, noemt men de edele juiste concentratie met de ondersteunende factoren en de uitrusting ervan."

(juist inzicht)

        "Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd inzicht als verkeerd inzicht. En hij begrijpt juist inzicht als juist inzicht. Dat is zijn juiste inzicht.

        Wat is verkeerd inzicht? - [Iemand heeft het verkeerde inzicht:] 'Er zijn geen gaven, er is niets wat gegeven of geofferd is. Er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld, niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader. Er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben leren kennen en uitleggen.' - Dat is verkeerd inzicht.

        Wat is juist inzicht? - Juist inzicht is van tweevoudige aard: Er is juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijpheid komt, en er is juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot ontwikkeling komt, is het volgende: 'Er zijn gaven, er is wat gegeven of geofferd is. Er is een vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er is een moeder en een vader. Er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben leren kennen en uitleggen.' - Dat is juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijpheid komt.

        Juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad, is het volgende: De wijsheid, de spirituele bekwaamheid van de wijsheid, de geestelijke kracht van de wijsheid, de factor van Verlichting van de doorgronding van de werkelijkheid, de factor van het pad van het juiste inzicht in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en die het edele pad ontplooit: dat is juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd inzicht te overwinnen en om juist inzicht te krijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd inzicht. Oplettend krijgt iemand juist inzicht en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om het juiste inzicht en zij ontmoeten elkaar daar, namelijk juist inzicht, juiste inspanning en juiste oplettendheid."

(Juist denken)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd denken als verkeerd denken. En iemand begrijpt juist denken als juist denken. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd denken? - Het is het denken van zinnelijke begeerte, het denken van kwaadwil en het denken van wreedheid. Dat is verkeerd denken.

        Wat is juist denken? - Juist denken is van tweevoudige aard. Er is juist denken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat aan de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist denken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

         Het denken van ontzegging, het denken van niet kwaadwil, en het denken van niet wreedheid[49] - dat is juist denken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat aan de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

        Het denken, de gedachten, de bedoeling, het vastleggen en het richten van het hart, de uitrusting van het hart, de vorming[50] van de taal in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist denken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd denken te overwinnen en om juist denken te krijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd denken. Oplettend krijgt iemand juist denken en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist denken en zij ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(juist spreken, juist taalgebruik)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd spreken als verkeerd spreken. En iemand begrijpt juist spreken als juist spreken. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd spreken? - Het is onware taal, booswillige taal, het gebruik van ruwe woorden en geklets.

        Wat is juist spreken? - Juist spreken is van tweevoudige aard: er is juist spreken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijping komt. En er is juist spreken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Onthouding van onwaar spreken, onthouding van booswillig spreken, onthouding van het gebruik van ruwe woorden en onthouding van geklets, - dat is juist spreken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijping komt.

        Het afstand nemen van de vier soorten van verkeerd gedrag wat de taal betreft, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist spreken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd spreken te overwinnen en om juist spreken te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd spreken, oplettend verkrijgt iemand juist spreken en vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist spreken en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(Juist handelen)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd handelen als verkeerd handelen. En hij begrijpt juist handelen als juist handelen. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd handelen? - Het doden van levende wezens, het nemen van wat niet gegeven is, en verkeerd gedrag in zintuiglijk genot.

        Wat is juist handelen? - Juist handelen is van tweevoudige aard. Er is juist handelen dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist handelen dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Onthouding van het doden van levende wezens, onthouding van het nemen wat niet werd gegeven, en onthouding van verkeerd gedrag in zinnelijk genot, - dat is juist handelen dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

        Het afstand nemen van de drie soorten lichamelijk verkeerd gedrag, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist handelen dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd handelen te overwinnen en om juist handelen te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd handelen, oplettend verkrijgt iemand juist handelen en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist handelen en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(Juist levensonderhoud)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd levensonderhoud als verkeerd levensonderhoud. En iemand begrijpt juist levensonderhoud als juist levensonderhoud. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd levensonderhoud? - Huichelen, mompelen, waarzeggen, toespelingen maken, met hulp van winst naar verdere winst streven,[51] - dat is verkeerd levensonderhoud.

        Wat is juist levensonderhoud? - Juist levensonderhoud is van tweevoudige aard. Er is juist levensonderhoud dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist levensonderhoud dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Een edele volgeling overwint verkeerd levensonderhoud en verwerft zijn levensonderhoud door juist levensonderhoud, - dat is juist levensonderhoud dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

        Het afstand nemen van verkeerd levensonderhoud, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist levensonderhoud dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd levensonderhoud te overwinnen en om juist levensonderhoud te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd levensonderhoud, oplettend verkrijgt iemand juist levensonderhoud en vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist levensonderhoud en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(de grote veertig)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. In iemand met juist inzicht ontstaat juist denken. In iemand met juist denken ontstaat juist spreken. In iemand met juist spreken ontstaat juist handelen. In iemand met juist handelen ontstaat juist levensonderhoud. In iemand met juist levensonderhoud ontstaat juiste inspanning. In iemand met juiste inspanning ontstaat juiste oplettendheid. In iemand met juiste oplettendheid ontstaat juiste concentratie. In iemand met juiste concentratie ontstaat juist weten. In iemand met juist weten ontstaat juiste bevrijding. Derhalve bezit iemand in hogere training op de weg acht factoren, de arahant bezit tien factoren.[52]

        Daarin komt juiste visie, juist inzicht op de eerste plaats. En op welke manier komt juist inzicht op de eerste plaats?

        In iemand met juiste visie is verkeerde visie vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde visie als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste visie als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist denken is verkeerd denken vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd denken als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist denken als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist spreken is verkeerd spreken vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd spreken als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist spreken als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist handelen is verkeerd handelen vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd handelen als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist handelen als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist levensonderhoud is verkeerd levensonderhoud vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd levensonderhoud als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist levensonderhoud als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste inspanning is verkeerde inspanning vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde inspanning als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste inspanning als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste oplettendheid is verkeerde oplettendheid vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde oplettendheid als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste oplettendheid als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste concentratie is verkeerde concentratie vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde concentratie als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste concentratie als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist weten is verkeerd weten vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd weten als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist weten als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste bevrijding is verkeerde bevrijding vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde bevrijding als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste bevrijding als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        Derhalve zijn er twintig factoren aan de kant van het heilzame, en twintig factoren aan de kant van het onheilzame. Deze Dhamma-leerrede over de grote veertig werd in beweging gebracht en kan door niemand tot stilstand gebracht worden."

        Zo sprak de Verhevene. En de bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.118. (M.XII.8) Anāpānasati sutta - Oplettendheid bij de ademhaling

        

        Ānāpānassati, ontwikkeling van oplettendheid bij de ademhaling wordt er uitgelegd.

(Inleiding)

        Te Savatthi, in het oostelijk gelegen park, in het klooster gesticht door van Migaras moeder. De Verhevene vertoefde er met veel beroemde discipelen die al lang in de Orde waren,[53] zoals de eerwaarde Sāriputta, de eerwaarde Mahā Moggallāna, de eerwaarde Mahā Kassapa, de eerwaarde Mahā Kaccāna, de eerwaarde Mahā Kotthita, de eerwaarde Mahā Kappina, de eerwaarde Mahā Cunda, de eerwaarde Anuruddha, de eerwaarde Revata, de eerwaarde Ānanda en andere beroemde Theras.

        Bij die gelegenheid hadden discipelen die al lang in de Orde waren nieuwe bhikkhus onderwezen. En die nieuwe bhikkhus hadden door het onderricht kennis genomen van voortschrijdende niveaus van grote voortreffelijkheid.

         Het was op de Uposatha dag op de 15e, in de nacht van volle maan van de Pavarana ceremonie.[54] De Verhevene was toen in de open lucht gaan zitten, omgeven door de Sangha van de bhikkhus. Hij doorgrondde de zwijgende Sangha en richtte zich als volgt tot hen.

        "Bhikkhus, ik ben met deze vooruitgang tevreden. Brengt nog meer energie op om het nog niet bereikte te verkrijgen en te verwerkelijken. Ik zal hier bij Savatthi de Komudi-volle maand van de vierde maand afwachten."

        De bhikkhus op het land vernamen dit en zij gingen op weg om de Verhevene te zien. En bhikkhus die al lang in de Orde waren, onderwezen nieuwe bhikkhus nog intensiever. En die nieuwe bhikkhus namen door het onderricht kennis van voortschrijdende niveaus van grote voortreffelijkheid.

        Op de Uposatha dag van de Komudi-volle maand van de vierde maand nam de Verhevene plaats in de open lucht, omgeven door de Sangha van bhikkhus. Hij richtte zich tot de zwijgende Sangha met de volgende woorden:

        "Bhikkhus, deze bijeenkomst is vrij van geklets, vrij van plapperen. Ze bestaat uit zuiver kernhout. Deze bijeenkomst is geschenken waard, is gastvrijheid waard, is gaven waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onovertroffen veld van verdiensten voor de wereld. Deze bijeenkomst is zodanig dat een klein geschenk dat eraan gegeven wordt, groot wordt en dat een groot geschenk nog groter wordt. Deze bijeenkomst is het waard dat men vele kilometers met bagage reist om ze te bezoeken. Zodanig is deze bijeenkomst.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die Arahants zijn, met de neigingen vernietigd, volmaakte heiligen die volledig bevrijd zijn.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die met de vernietiging van de vijf lagere boeien ertoe bestemd zijn om spontaan (in de Zuivere Verblijven) weer te verschijnen en daar Nibbana te verkrijgen zonder van die wereld terug te keren.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die met de vernietiging van de drie boeien en met het afnemen van begeerte, haat en onwetendheid eenmaal wederkerenden zijn, die nog eenmaal in deze wereld terugkeren om aan dukkha een einde te maken.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die met de vernietiging van drie boeien in de stroom getredenen zijn, niet langer onderworpen aan het verderf, die zeker zijn en op het ontwaken toegaan.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vier grondslagen van oplettendheid.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vier juiste inspanningen.[55]

        In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vier grondslagen van magische krachten (iddhi-pada).

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vijf spirituele vaardigheden.[56]

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vijf geestelijke krachten.[57]

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de zeven factoren van Verlichting.[58]

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van het edele achtvoudige pad.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van liefdevolle vriendelijkheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van van mededogen.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van medevreugde.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van gelijkmoedigheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de meditatie over niet-mooiheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de waarneming van vergankelijkheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de oplettendheid op de ademhaling.

(Oplettendheid op de ademhaling)

        Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op de ademhaling ontplooid en geoefend wordt, heeft zij grote vrucht en veel nut. Zij vervolmaakt de vier grondslagen van oplettendheid. Wanneer de vier grondslagen van oplettendheid ontplooid en geoefend worden, vervolmaken zij de zeven factoren van Verlichting. Wanneer de zeven factoren van Verlichting ontplooid en geoefend worden, vervolmaken zij echt weten en bevrijding.

        Bhikkhus, hoe wordt de oplettendheid op de adem ontplooid en geoefend zodat zij grote vrucht brengt en van veel nut is?

        Een bhikkhu gaat naar een bos, of naar de voet van een boom, of in een lege hut. Met de benen gekruist gaat hij er zitten, het bovenlichaam rechtop.[59] Opmerkzaam ademt hij in, opmerkzaam ademt hij uit.

        Wanneer hij lang inademt, weet hij: 'Ik adem lang in'; of wanneer hij lang uitademt, weet hij: 'Ik adem lang uit.' Wanneer hij kort inademt, weet hij: 'Ik adem kort in;' of wanneer hij kort uitademt, weet hij: 'Ik adem kort uit.'

         'Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'bewust van het hele ademhalingsproces zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Vervoering ondervindend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'vervoering ondervindend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Zaligheid ondervindend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'zaligheid ondervindend, zal ik uitademen,’'aldus oefent hij zich.

        'De geestelijke formaties ondervindend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geestelijke formaties ondervindend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'De geestelijke formaties tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geestelijke formaties tot rust brengend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

        'De geest ondervindend[60] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest ondervindend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'De geest buitengewoon blij makend,[61] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest buitengewoon blij makend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

        'De geest concentrerend,[62] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest concentrerend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'De geest bevrijdend (van de hindernissen), zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest bevrijdend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over niet-blijvendheid, vergankelijkheid[63] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'nadenkend over niet-blijvendheid, vergankelijkheid zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over onthechting, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; ‘nadenkend over onthechting, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over beëindiging, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'nadenkend over beëindiging, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over het opgeven, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; ‘nadenkend over het opgeven, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        Bhikkhus, zo wordt de oplettendheid op de adem ontplooid en geoefend zodat zij grote vrucht en veel nut heeft."

(Vervolmaking van de vier grondslagen van oplettendheid)

        "Bhikkhus, hoe vervolmaakt de ontplooide en geoefende oplettendheid op de adem de vier grondslagen van oplettendheid?

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu begrijpt dat hij lang inademt of lang uitademt als hij lang inademt of lang uitademt; wanneer hij begrijpt dat hij kort inademt of kort uitademt als hij kort inademt of kort uitademt; steeds wanneer hij oefent, 'ik zal inademen en ik zal uitademen en ik zal me van het hele ademhalingsproces bewust zijn; wanneer hij oefent: 'ik zal inademen en ik zal uitademen en ik zal het hele ademhalingsproces tot rust brengen; - bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu het lichaam als een lichaam, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Ik zeg dat dit een bepaald lichaam is onder de lichamen,[64] namelijk het in- en uitademen. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid het lichaam als een lichaam, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld geëlimineerd heeft.

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij vervoering ondervinden,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij zaligheid ondervinden,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de formatie van de geest ondervinden,'[65] wanneer hij oefent: 'ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de formatie van de geest tot rust brengen,' – bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu gevoelens bij gevoelens, ijverig, volledig oplettend en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Ik zeg dat dit een bepaald gevoel onder de gevoelens is, namelijk wanneer men het in- en uitademen precies vervolgt. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid gevoelens als gevoelens, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld geëlimineerd heeft.

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest ondervinden,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest blij maken,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest concentreren,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest bevrijden,'[66] – bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu de geest, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Ik zeg niet dat de ontplooiing van de oplettendheid op de ademhaling in iemand plaatsvindt die het oplettend zijn vergeet, die niet volledig helder bewust is. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid de geest als geest ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld geëlimineerd heeft.

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de vergankelijkheid beschouwen,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de verzaking beschouwen,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij het beëindigen beschouwen,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij het loslaten beschouwen,' - bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu objecten van de geest als objecten van de geest, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Nadat hij het overwinnen van hebzucht en droefenis met wijsheid heeft gezien, ziet hij met gelijkmoedigheid precies toe. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid de objecten van de geest als objecten van de geest,[67] ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd.

        Bhikkhus, zo vervolmaakt de ontplooide en geoefende oplettendheid op de adem de vier grondslagen van oplettendheid.

(Vervolmaking van de zeven factoren van Verlichting)

        Bhikkhus, hoe vervolmaken de ontplooide en geoefende vier grondslagen van oplettendheid de zeven factoren van Verlichting?

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu vertoeft en het lichaam als een lichaam beschouwt, - of gevoelens als gevoelens beschouwt, - of de geest als geest beschouwt, - of objecten van de geest als objecten van de geest beschouwt, - ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd, - bij die gelegenheid is onafgebroken oplettendheid in hem verankerd. Steeds wanneer onafgebroken oplettendheid in een bhikkhu is verankerd, bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van oplettendheid in hem voortgebracht. Hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Op die manier doorgrondt en onderzoekt hij die toestand met wijsheid en begint hij met exact navorsen ervan. Steeds wanneer een bhikkhu zo oplettend vertoeft en die toestand met wijsheid doorgrondt en onderzoekt en met exact navorsen ervan begint, – bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van onderzoek van de verschijnselen in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Bij iemand die deze toestand met wijsheid doorgrondt en onderzoekt en met exact navorsen ervan begint, wordt onvermoeibare energie voortgebracht. Steeds wanneer onvermoeibare energie wordt voortgebracht in een bhikkhu die deze toestand met wijsheid doorgrondt en onderzoekt en met exact navorsen ervan begint, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van energie bij hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        In iemand die energie heeft voortgebracht, verschijnt bovennatuurlijke vervoering. Steeds wanneer bovennatuurlijke vervoering verschijnt in een bhikkhu die energie heeft voortgebracht, – bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van vervoering[68] in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Bij iemand die in vervoering is, worden lichaam en geest kalm. Steeds wanneer lichaam en geest kalm worden in een bhikkhu die in vervoering is, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van kalmte in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Bij iemand wiens lichaam kalm is en die geluk ondervindt, wordt de geest geconcentreerd. Steeds wanneer de geest kalm is in een bhikkhu wiens lichaam kalm is en die geluk ondervindt, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van concentratie in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die factor in hem tot volmaaktheid.

        Met gelijkmoedigheid beschouwt hij nauwkeurig de geest die zo geconcentreerd is. Steeds wanneer een bhikkhu met gelijkmoedigheid de geest nauwkeurig beschouwt, die zo geconcentreerd is, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van gelijkmoedigheid in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die factor in hem tot volmaaktheid.

        Bhikkhus, zo vervolmaken de ontplooide en geoefende vier grondslagen van oplettendheid de zeven factoren van Verlichting.

(Vervolmaking van het ware weten en bevrijding)

        Bhikkhus, hoe vervolmaken de ontplooide en geoefende zeven factoren van Verlichting waar weten en bevrijding?

        Bhikkhus, een bhikkhu ontplooit de factor van Verlichting van oplettendheid, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van onderzoek van de verschijnselen, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van energie, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van vervoering, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van kalmte, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van concentratie, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van gelijkmoedigheid, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Bhikkhus, zo vervolmaken de ontplooide en geoefende zeven factoren van Verlichting echt weten en bevrijding."

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

M.119. (M.XII.9) Kāyagatāsati sutta - Oplettendheid op het lichaam

        De Boeddha legt uit hoe meditatie over het lichaam geoefend en ontwikkeld moet worden.

        Te Savatthi. De Verhevene vertoefde er in het Jetavana klooster. Een aantal bhikkhus was na terugkeer van de ronde voor aalmoezen samengekomen in de grote hal. Iemand van hen zei dat het wonderbaarlijk was hoe de Verhevene onderwezen had dat de oplettendheid op het lichaam, ontplooid en geoefend, grote vrucht draagt en heel nuttig is.

        Deze uitspraak werd onderbroken toen de Verhevene zelf na de meditatie in de grote hal kwam en er ging zitten op de voor hem gereed gemaakte zitplaats. Hij vroeg toen aan de bhikkhus waarover zij gesproken hadden.

        De bhikkhus gaven ten antwoord dat zij erover spraken dat het wonderbaarlijk was hoe de Verhevene onderwezen had dat oplettendheid op het lichaam van veel voordeel is.

        De Boeddha: "Bhikkhus, hoe wordt de oplettendheid op het lichaam ontplooid en geoefend zodat ze van veel voordeel is?

(oplettendheid op de adem)

        Welnu, een bhikkhu gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en hij gaat er met gekruiste benen neerzitten. Hij houdt het lichaam rechtop en zijn oplettendheid houdt hij levendig. En oplettend ademt hij in, oplettend ademt hij uit.

        Wanneer hij lang inademt, weet hij: 'Ik adem lang in;' wanneer hij lang uitademt, weet hij: 'Ik adem lang uit.' Wanneer hij kort inademt, weet hij: 'Ik adem kort in;' wanneer hij kort uitademt, weet hij: 'Ik adem kort uit.'

        'Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'bewust van het hele ademhalingsproces zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.[69]

        Op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(de vier lichaamshoudingen)

        Bhikkhus, verder begrijpt een bhikkhu bij het gaan: 'ik ga,' bij het staan begrijpt hij: 'ik sta,' bij het zitten begrijpt hij: 'ik zit,' bij het liggen begrijpt hij: 'ik lig,' of hij begrijpt in welke houding zijn lichaam zich steeds bevindt.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(helder bewust)

        Bhikkhus, verder is een bhikkhu iemand die helder bewust handelt bij het heengaan en teruggaan; die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken; die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen; die helder bewust handelt bij het dragen van de gewaden en bij het ronddragen van het buitenste gewaad en de nap; die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven; die helder bewust handelt bij het ontlasten en urineren; die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(onzuiverheid van het lichaam)

        Bhikkhus, verder onderzoekt een bhikkhu systematisch zijn lichaam, van top tot teen, vanaf de voetzolen opwaarts, vanaf de punten van het hoofdhaar neerwaarts. Men beschouwt dit lichaam dat met huid overgoten is, zoals het vol is van vele soorten onzuiverheden. Men overweegt aldus:

        'Dit lichaam bestaat uit: hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, beenderen, merg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, buikvlies, maag, uitwerpselen, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, neusslijm, gewrichtsvloeistof, urine en de hersenen.'

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(de elementen)

        Bhikkhus, verder onderzoekt een bhikkhu systematisch zijn lichaam, waar en in welke houding hij zich ook bevindt, hoe het uit de elementen bestaat:

        'Er is in dit lichaam het aarde-element, het water-element, het vuur-element en het wind-element.'

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(de lijk-contemplaties)

        Bhikkhus, verder vergelijkt een bhikkhu zijn eigen lichaam met een lijk dat op een lijkenveld werd gegooid, – al één, twee of drie dagen dood, opgezwollen, blauw verkleurd, waaruit vloeistoffen sijpelen. Zo vergelijkt hij zijn lichaam ermee: 'Met dit lichaam van mij is het net zo gesteld als met dat lichaam; dit lichaam gaat net zo worden en het kan er niet aan ontgaan.'

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        [Dan volgen de lijkcontemplaties die ook vermeld zijn in het satipatthana sutta, M.10]

(de meditatieve verdiepingen)

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu, afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste meditatieve verdieping (jhana). Ze gaat samen met beginconcentratie van de geest en met aanhoudende concentratie ervan. En hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid welke uit de afgescheidenheid is ontstaan. Hij laat die vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet door deze vervoering en zaligheid doordrongen is.

         Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest (naar het meditatie-object) binnen in het tweede jhana. Het bevat innerlijke kalmte en eenheid van het hart zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest. En hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan. Hij laat die vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet erdoor doordrongen is.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu met het afnemen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, binnen in het derde jhana. Hiervan zeggen de edelen[70]: 'Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is.' En hij vertoeft erin. Hij laat de zaligheid die vrij van vervoering is, het hele lichaam doordringen zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door de gelukzaligheid die vrij van vervoering is.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu met het overwinnen van geluk en pijn, en door het al eerder verdwijnen van vreugde en verdriet, binnen in het vierde jhana. Vanwege gelijkmoedigheid heeft dit jhana noch iets pijnlijks noch iets aangenaams in zich; maar het heeft de zuiverheid van de oplettendheid. En hij vertoeft erin. Hij zit er en doordringt dit lichaam met een zuiver, helder hart zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door het zuivere, heldere hart.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(vooruitgang door oplettendheid op het lichaam)

        Bhikkhus, iemand die de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, draagt in zich alwat bestaat aan heilzame toestanden die aan het ware weten deel hebben.[71]

        Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam niet heeft ontplooid en geoefend, vindt Mara een gelegenheid en een ruggesteun in hem.

        Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, kan Māra geen gelegenheid en geen ruggesteun in hem vinden.

        Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, wanneer hij dan zijn geest toewendt tot de verwerkelijking van de een of andere toestand die door hogere geestelijke kracht verwerkelijkt kan worden, dan krijgt hij die vaardigheid elk willekeurig aspect daarin te bewijzen omdat er een geschikte basis voor is.

(voordelen van de oplettendheid op het lichaam)

        Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op het lichaam steeds weer beoefend, ontplooid, geoefend, als voertuig en als basis gebruikt wordt, verankerd, gevestigd en goed uitgeoefend is, dan kunnen de volgende tien voordelen ervan verwacht worden, namelijk:

1) Men wordt een overwinnaar over ontevredenheid en gepassioneerdheid. Men wordt door ontevredenheid niet overmeesterd. Steeds wanneer ontevredenheid verschijnt, overwint men die.

2) Men wordt een overwinnaar over angst en schrik. Angst en schrik kunnen iemand niet overmeesteren. Steeds wanneer angst en schrik verschijnen, overwint men die.

3) Men verdraagt koude en hitte, honger en dorst, en contact met horzels, muggen, wind, zon, en insecten. Men verdraagt kwaadwillig gesproken, onwelkome woorden en opkomende lichamelijke gevoelens, die pijnlijk, scherp, hard, pijnigend, onaangenaam, onplezierig en levensbedreigend zijn.

4) Men verkrijgt naar wens, zonder problemen of moeilijkheden, de vier meditatieve verdiepingen die de hogere onstoffelijkheid vormen en zorgen voor een aangenaam vertoeven hier en nu.

5) Men bezit de verschillende soorten van bovennatuurlijke krachten. De kracht om uit één veelvuldig te worden, en uit veelvuldig weer één. De kracht om zich zichtbaar te maken en onzichtbaar. De kracht om ongehinderd door wanden, muren, bergen te gaan als door de lucht. De kracht om in de aarde op- en onder te duiken als in water. De kracht om op het water te lopen als op vaste bodem. De kracht om zich in zittende houding in de lucht te bewegen als een vogel. De kracht om met de hand de maan en de zon aan te raken. De kracht om lichamelijk invloed uit te oefenen tot in de Brahmā-wereld (zijn lichaam te beheersen tot in de Brahmā-wereld).

6) Met het hemelse oor kan men beide soorten geluiden horen, de hemelse en de aardse, die van veraf en die van dichtbij.

7) Men begrijpt het gemoed van anderen nadat men het met het eigen gemoed omvat heeft. Men begrijpt een gemoed dat door begeerte is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door begeerte is beïnvloed. Men begrijpt een gemoed dat door haat is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door haat is beïnvloed. Men begrijpt een gemoed dat door onwetendheid is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door onwetendheid is beïnvloed. Men begrijpt van een samengetrokken geest dat die samengetrokken is en van een afgeleide geest dat die afgeleid is. Men begrijpt van een verheven geest dat die verheven is en van een niet verheven geest dat die niet verheven is. Men begrijpt van een overtrefbare geest dat die overtrefbaar is en van een onovertrefbare geest dat die onovertrefbaar is. Men begrijpt van een geconcentreerde geest dat die geconcentreerd is en van een ongeconcentreerd geest dat die ongeconcentreerd is. Men begrijpt van een bevrijde geest dat die bevrijd is en van een onbevrijde geest dat die onbevrijd is.

8) Men kan zich aan veel verschillende vormen van bestaan herinneren, aan één geboorte en aan twee geboorten, aan 3, 4, 5, 10 geboorten, aan 20, 30, 40, 50, 100 geboorten, aan 1000 en aan 100.000 geboorten. Men kan zich herinneren aan talrijke perioden van wereldvergaan en aan talrijke perioden van wereldontstaan en aan talrijke perioden van wereldvergaan-wereldontstaan. “Toen had ik die naam, behoorde tot die familie, was van die kaste, kreeg dat voedsel, ondervond dit en dat aan lust en leed, werd zo oud. Vandaar heengegaan werd ik elders wedergeboren. Ik had dan die of die naam (etc).” Zo kan men zich aan verscheidene vroegere vormen van bestaan herinneren met de bijzondere gebeurtenissen en details.

9) Men kan met het hemelse oog de wezens overzien en kennen hoe zij heengaan en wedergeboren worden, lage en voorname, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, overeenkomstig hun kamma.

10) En door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht treedt men hier en nu binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en men vertoeft erin.

        Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op het lichaam steeds weer beoefend, ontplooid, geoefend, als voertuig en als basis gebruikt wordt, verankerd, gevestigd en goed uitgeoefend is, dan kunnen deze tien voordelen ervan verwacht worden."

        Dit is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en gelukkig over de woorden van de Verhevene.

M.120. (M.XII.10) Sankhāruppatti sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene richtte zich er tot de bhikkhus met de volgende leerrede.

        "Bhikkhus, ik zal jullie de wedergeboorte[72] door vormingen, formaties[73] onderwijzen. Luistert goed en oplettend naar wat ik ga zeggen." - "Jawel, Eerwaarde Heer," gaven de bhikkhus ten antwoord. De Verhevene zei toen:

        "Bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder rijke adellijken.'[74]

- Of hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder rijke brahmanen.'

- Of hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder rijke gezinshoofden.'

        De bhikkhu richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de wezens uit de hemel van de Vier Grote Koningen (Cātummahārājika) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de wezens uit de hemel van de Vier Grote Koningen.'

        Of hij verneemt dat de wezens uit de hemel van de Drieëndertig (Tāvatimsa) lang leven en mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de wezens uit de hemel van de Drieëndertig.'

        Of hij verneemt dat de Yama devas (in de hemel van de gelukzaligen) lang leven en mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de Yama devas.

        Of hij verneemt dat de wezens uit de Tusita hemel (de hemel van de tevreden goden) lang leven en mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de wezens uit de Tusita hemel.

        De bhikkhu richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.        

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens die zich verheugen in scheppen  (Nimmānarati-devā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de hemelse wezens die zich verheugen in scheppen.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens die macht hebben over de scheppingen van anderen (Paranimmita-vasavatti) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de hemelse wezens die macht over de scheppingen van anderen hebben.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveaus van het 1e jhana)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de Brahmā van de duizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de duizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahmā van de tweeduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de tweeduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahmā van de drieduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de drieduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahmā van de vierduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de vierduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahmā van de vijfduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de vijfduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahmā van de tienduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de tienduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahmā van de honderdduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahmā van de honderdduizend.'

        De bhikkhu richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem.[75] Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveaus van het 2e jhana)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens van de glans lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens van de beperkte glans (paritābhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens in de sfeer van oneindige glans  (appamānābhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens van overstromende glans lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveau van het 3e jhana)

Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens van de glorie lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens van sfeer van begrensde glorie (parittāsubhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens in de sfeer van onbegrensde glorie (appamānāsubhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens in de sfeer van schitterende glorie (subhakinha) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveau van het 4e jhana)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens van de zeer vruchtbare sfeer, de sfeer van de Brahmas met grote beloning (vehapphala) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(de Zuivere Verblijven)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de Aviha Devas[76] (de sfeer waarin de godheden baden in hun eigen voorspoed) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Atappa Devas (de sfeer van de goden zonder zorg; de rustige sfeer) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Sudassa Devas (in de mooie sfeer, de sfeer die helder is om te zien) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Sudassī Devas (in de sfeer van de helder-ogende goden) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Akanittha Devas (in de sfeer van de hoogste goden, die als eerste geboren werden) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(de onstoffelijke sfeer)

Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de devas van de sfeer van de voorstelling van oneindige ruimte (ākāsānañcāyatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de devas van de sfeer van de voorstelling van oneindig bewustzijn (viññañañcāyatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de devas in de sfeer van de voorstelling van nietsheid (ākiñcaññayatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de devas van de sfeer van noch waarneming noch niet waarneming (n'eva-sañña-ñasaññayatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht, hier en nu intreden in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en moge ik daarin vertoeven.'

        En door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht treedt hij hier en nu binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en hij vertoeft erin.

        Bhikkhus, deze bhikkhu wordt nergens en nooit meer wedergeboren."[77]

        Dit is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.


[1] Webb 1975, p. 16-17; U Ko Lay 1985, p. 67-70.

[2] U Ko Lay 1985, p. 70-73; Webb 1975, p. 17-18.

[3] Webb 1975, p. 18-19; U Ko Lay 1985, p. 73-75.

[4] U Ko Lay 1985, p. 67; Webb 1975, p. 16.

[5] U Ko Lay 1985, p.68; Webb 1975, p. 16.

[6] U Ko Lay 1985, p. 68.

[7] U Ko Lay 1985, p. 68-69.

[8] U Ko Lay 1985, p. 69.

[9] U Ko Lay 1985, p. 69; Webb 1975, p. 17.

[10] U Ko Lay 1985, p. 70.

[11] U Ko Lay 1985, p. 70; Webb 1975, p. 17

[12] U Ko Lay 1985, p. 70; Webb 1975, p. 17.

[13] Zie Webb 1975, p. 17; U Ko Lay 1985, p. 71.

[14] U Ko Lay 1985, p. 71.

[15] Zie U Ko Lay 1985, p. 71.

[16] De wereldlijke materiële dingen zijn de vijf soorten van zinnelijke genoegens. Het "onwrikbare" is in het algemeen een verzamelbegrip voor de meditatieve toestanden, waarin gelijkmoedigheid de voornaamste geestelijke factor is, dus het vierde jhana en de vormloze meditatieve verdiepingen. Hier worden echter de sfeer van "er is niets" en de sfeer van "noch waarneming noch niet waarneming" afzonderlijk vermeld.

[17] Een vergrijp van de beide zwaarste soorten fouten. Er zijn voorbeelden van mensen bij wie een dwaling wat betreft de eigen spirituele toestand tot neergang leidde. Thans hebben wij geen daadwerkelijke hulp van de Boeddha meer. Ieder die de leer van de Boeddha navolgt, is op zijn eigen wijsheid aangewezen. Men kan zich gelukkig prijzen als men een geestelijke vriend (kalyanamitta) heeft die iemand bij het afwijken van de weg de juiste richting kan wijzen.

[18] De Boeddha geeft de maatstaf voor de zelfbeoordeling. Wie nog een ik-maken wat betreft de zintuiglijke objecten kan vaststellen, kan er zeker van zijn dat het "uiteindelijke inzicht" slechts een vermeend inzicht is, ook al ondervindt de geest spektakulaire en verheven toestanden. Wie nog een ik-mening heeft, heeft zijn inzicht overschat.

[19] U Ko Lay 1985, p. 72.

[20] Men moet zich bij het lezen van de leerreden steeds voor ogen houden tot wie de leerrede steeds gericht is. Hier worden blijkbaar edele discipelen toegesproken die de Dhamma zelf gezien hebben. Hun al aanwezige wijsheid moet tot een definitieve doorbraak verholpen worden. Wanneer een wereldling zich moeite doet om een dergelijke zienswijze in te nemen kan het zijn dat hij alleen frustratie oogst omdat de voorwaarden ervoor nog niet aanwezig zijn.

[21] Bhikkhu Bodhi vermoedt dat deze merkwaardige formulering stamt van mediterenden buiten de leer van de Boeddha en dat ze door de Boeddha van een andere betekenis voorzien werd. Het schijnt te gaan om het loslaten van zinnelijke genietingen en zintuiglijke waarnemingen. (vergelijk Sam.Nik. 22, 55).         

[22] De essentie van de praktijk: inzien hoe persoonlijkheid zich vasthecht aan de zintuiglijke sfeer, de sfeer van fijnstoffelijke vorm en de vormloze sfeer; bevrijding is het einde van het vasthechten aan persoonlijkheid.

[23] M.107; M.125

[24] M.107; M.125

[25] M.107; M.125

[26] M.107; M.125

[27] M.107; M.125.

[28] M.107; M.125

[29] M.107; M.125; M.51

[30] M.107; M.125.

[31] M.107; M.125

[32] M.107; M.125; M.51.

[33] M.107; M.125; M.51.

[34] Rajagaha was gelegen in de buurt waar de Boeddha en de brahmaan vertoefden.

[35] M.107; M.125 ; M.51.

[36] U Ko Lay 1985, p. 72.

[37] Omgekeerd is bewustzijn de voorwaarde voor naam en vorm. Bewustzijn is zonder essentie, het is altijd bewustzijn van iets, is van iets afhankelijk. Dat iets (naam en vorm, gevoel, waarneming, wil, opmerken, contact en vorm, het zintuiglijk object) is ervan afhankelijk door bewustzijn "ontdekt" te worden. (vgl. M.9).

[38] In tegenstelling tot M.111 betekenen deze uitdrukkingen hier de volmaakte en definitieve vernietiging van de smetten.

[39] In de volgende alinea's worden negen van dertien overgeleverde praktijken van milde ascese (dhutanga) behandeld welke door de Boeddha toegestaan waren als tijdelijke maatregel om bepaalde smetten te overwinnen. Een drager van gewaden uit vodden verzamelt weggeworpen lompen en maakt daaruit zijn gewaden. Een verzamelaar van aalmoezen voedt zich enkel en alleen met datgene wat hij op zijn ronde voor aalmoezen ontvangt; hij neemt geen eten dat in het klooster gebracht wordt en neemt geen uitnodiging aan. Bewoners van bomen en begraafplaatsen worden genoemd naar de plek waar zij zich ophouden (de boombewoner leeft onder een boom, niet in de takken ervan). De oefening van steeds zitten, waarbij de liggende positie niet wordt ingenomen, en waarbij ook in de zithouding geslapen wordt, geldt als de moeilijkste praktijk.

[40] Voor een onrechtschapen mens is deze toestand niet mogelijk; het beëindigen van waarneming en gevoel is voorbehouden aan niet meer wederkerenden en arahants.

[41] De leerling in hogere oefening maakt zich nog voorstellingen, maar hij verwisselt ze niet meer met de werkelijkheid. Pas bij de arahant is het 'einde van de voorstelling' bereikt.

[42] De derde soort van geestelijk gedrag, namelijk juiste of verkeerde visie, wordt hier later en afzonderlijk besproken.

[43] Commentaar: het gevormde element zijn de vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt; het niet gevormde element is Nibbana.

[44] Een edele is niet meer in staat om de vijf soorten van negatieve handeling te verrichten die onvermijdelijk tot wedergeboorte in het volgende leven in een hel leiden. De zekerheid over de Dhamma die bij stroomintrede verkregen wordt, sluit bovendien uit dat iemand anders dan de Boeddha als hoogste geestelijke leraar erkend wordt.

[45] Zwijgende Boeddhas; zij hebben de Verlichting bereikt op eigen kracht, zonder hulp van anderen; maar zij hebben niet het vermogen om anderen te onderwijzen.

[46] Bij sommige Paccekaboeddhas zijn eigenschappen genoemd maar niet bij allen; dit is waarschijnlijk om metrische redenen.

[47] De kleine Jāli en de grote Jāli.

[48] Vier Ānandas, vier Nandas en vier Upanandas.

[49] Zo luidt de standaardomschrijving, zie o.a. in M.141.

[50] Waarom vorming van de taal in samenhang met denken genoemd wordt, is in M.44 nader uitgelegd.

[51] Dit is een verkeerde levenswijze voor bhikkhus. Voor leken heeft de Boeddha elders beroepen als handel in wapens en drugs genoemd als verkeerd levensonderhoud. Voor beiden geldt: verkeerd is een levenswijze die bijdraagt tot eigen leed en tot leed van anderen.

[52] De verdere twee factoren op het pad van de Arahant worden in het algemeen zo uitgelegd: juist weten is het weten van de vernietiging van de neigingen, juiste bevrijding is het ondervinden van de bevrijding van alle neigingen.

[53] Discipelen die al meer dan 10 jaren in de Orde zijn, worden Theras genoemd. In Thailand krijgen zij meestal de titel Ajahn (leraar).

[54] De Pavarana ceremonie is op het einde van de regenperiode. De monniken vermanen elkaar dan onderling.

[55] vier juiste inspanningen, namelijk zich inspannen om nog niet ontstane onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan; de inspanning om reeds ontstane onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen; zich inspannen om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan; en zich inspannen om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten voortduren, te versterken, te laten toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

[56] Deze vaardigheden of krachten zijn: de kracht van vertrouwen, de kracht van energie, de kracht van oplettendheid, de kracht van concentratie en de kracht van inzicht.

[57] Deze geestelijke krachten zijn: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie, wijsheid.

[58] De factoren die naar de Verlichting leiden, zijn: 1. oplettendheid; 2. onderzoeken van de waarheid; 3. energie; 4. vreugde; 5. sereniteit; 6. concentratie; 7. gelijkmoedigheid.

[59] Men kan ook op een stoel gaan zitten.

[60] Volgens de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).

[61] Zowel door samatha (kalmte) als ook door vipassana (inzicht).

[62] Namelijk op de ademhaling.

[63] van lichaam, gevoel, waarneming, wilsformaties en bewustzijn.

[64] Het is een ondervinden van het lichaam dat als manifesterend aarde-element (aanraking bijvoorbeeld aan de top van de neus) en als manifesterend wind-element (beweging van de adem) kan worden begrepen.

[65] Het beschouwen van vervoering en zaligheid is speciaal beschouwing van gevoel. De beschouwing van datgene wat de geest vormt, (dit is volgens de omschrijving ervan in M.44 waarneming en gevoel) is het beschouwen van gevoel in het algemeen. Een tot rust komen van de formatie van de geest vindt plaats in het vierde jhana. Daar is alleen nog neutraal gevoel aanwezig. Dit is een aanwijzing erop hoe het meditatieve ondervinden gebruikt kan worden voor het verkrijgen van inzicht, respectievelijk daarop dat kalmte en inzichtmeditatie niet strikt van elkaar zijn te scheiden.

[66] 'concentreren' en 'bevrijden' zijn criteria van de beschouwing van de geest zoals in M.10 uitgelegd wordt. 

[67] Vergankelijkheid, verzaking, beëindiging, loslaten zijn objecten van de geest; het zijn zonder uitzondering de wetmatigheden die lichamelijke en geestelijke processen bepalen. Het commentaar vermeldt bovendien dat hebzucht en droefenis overeenkomen met de hindernissen van zinnelijke begeerte en kwaadwil. Deze twee hindernissen kunnen eveneens onderwerp van de beschouwing van objecten van de geest zijn.

[68] Het gaat hier niet onvoorwaardelijk om vervoering in de zin van onderdeel van meditatieve verdiepingen. Vervoering kan ook ontstaan door sterke overgave of belevenissen van inzicht en dergelijke.

[69] Commentaar: Bij de grondslagen van oplettendheid (M.10) ligt het hoofddoel op inzicht, maar hier op concentratie.

[70] Edelen = heiligen.

[71] Volgens het commentaar zijn dit de verschillende bovennatuurlijke vaardigheden die in M.77 opgesomd worden.

[72] Letterlijk staat er 'het weer verschijnen.' Ik vertaal dit als 'de wedergeboorte'.

[73] Sankhāra betekent 'vorming, formatie, determinerende factor' e.d. Elk wederverschijnen vindt plaats op grond van formaties, is oorzakelijk ontstaan.

[74] Behalve zulke voorwaarden als wijsheid, vertrouwen, deugdzaamheid etc., moet blijkbaar ook de nadruk op de bedoeling ervan gegeven zijn om tot een bepaald doel te leiden. En blijkbaar mogen daarbij ook wereldlijke doelen bedoeld zijn, ook voor monniken.

[75] Hij richt zijn geest erop en ontplooit hem. Dit betekent in samenhang met de sferen van vorm dat de oefenende de respectievelijke meditatieve verdiepingen beheerst.

[76] De volgende vijf sferen van bestaan zijn het domein van de niet meer wederkerende. Tot de vormende factoren behoort hier dus ook de vernietiging van de vijf lagere boeien.

[77] Nibbana is het ongeborene, het niet gevormde. Daarom zijn er ook geen formaties die daarop betrekking zouden kunnen hebben. Het niet gevormde is echter niet gewoon de afwezigheid van een wedergeboorte, omdat de bevrijding 'hier en nu' plaatsvindt. Op het ogenblik van de bevrijding eindigt geboorte in de zin van oorzakelijk ontstaan. 'Geboorte is ten einde gebracht ...'