Copyright © 2024 / 2567 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogpunt |
Channa, als monnik koppig en arrogant
Wroeging en vragen om onderricht
Channa bereikt het eerste niveau van heiligheid
Channa was de koetsier van prins Siddhattha. Toen de prins de gedachte had gekregen om naar het edele te streven, naar de onvergelijkbare innerlijke vrede, Nibbāna, verliet de prins met zijn koetsier Channa het paleis en zij gingen naar de stadsparken. Daar liet de prins hoofdhaar en baard afscheren. En hij verwisselde zijn rijke prinselijke kleren voor het gele gewaad van een pelgrim. Zijn koetsier Channa zond hij terug naar het paleis.
Toen de prins Boeddhaschap bereikte, werd Channa een monnik. Maar als monnik was hij erg koppig en arrogant omdat hij trots was op zijn nauwe band met de Boeddha. Channa zei altijd: "Ik vergezelde mijn Meester toen hij het paleis verliet naar het stadspark. In die tijd was ik de enige metgezel van mijn Meester en er was niemand anders. Maar nu zeggen Sariputta en Maha Moggallana, brahmanen van geboorte, dat zij de hoofddiscipelen zijn en dat zij de autoriteit hebben om ons te controleren."
Toen Channa door de Boeddha vermaand werd voor zijn gedrag, zweeg hij, maar hij ging door met het schelden op de twee hoofddiscipelen. De Boeddha spoorde hem verschillende keren aan om zijn houding te veranderen: "Channa, deze twee edele monniken zijn goede vrienden voor jou; jij moet met hen omgaan en op goede voet met hen staan."
Ondanks herhaaldelijk advies van de Boeddha ging de eerwaarde Channa door met het uitschelden van de twee hoofddiscipelen.
De Boeddha zei dat Channa zijn manieren niet onmiddellijk zou verbeteren, maar dat hij ze zeker zou veranderen na het parinibbana van de Meester. Aan de vooravond van zijn heengaan riep de Boeddha Ananda naar zijn bed en droeg hem op om Channa te disciplineren door de ‘Brahmadanda’ aan Channa op te leggen, d.w.z. dat de monniken hem eenvoudigweg moesten negeren en hem nergens voor moesten uitnodigen.
Vanwege de hem opgelegde boete voelde Channa na het Parinibbana van de Boeddha een diepe en bittere wroeging omdat hij iets verkeerds had gedaan. Daarom ging hij op weg naar oudere monniken[1] in de buurt van Banaras, te Isipatana, in het hertenpark. Toen hij daar was aangekomen, vroeg hij aan hen: 'Mogen de eerwaarde ouderen in de Orde mij vermanen en onderwijzen. Mogen de eerwaarde ouderen in de Orde mij een leerrede geven opdat ik de leer begrijp."
Na deze woorden spraken de ouderen in de Orde tot de eerwaarde Channa: "De lichamelijkheid, broeder Channa, is vergankelijk; het gevoel, de waarneming, de formaties, het bewustzijn zijn vergankelijk. De lichamelijkheid is niet-ik; het gevoel, de waarneming, de formaties, het bewustzijn zijn niet-ik. Alle formaties zijn vergankelijk, alle dingen zijn niet-ik."
Toen dacht de eerwaarde Channa: "Ook ik denk zo: 'De lichamelijkheid is vergankelijk; het gevoel, de waarneming, de formaties, het bewustzijn zijn vergankelijk. De lichamelijkheid is niet-ik; het gevoel, de waarneming, de formaties, het bewustzijn zijn niet-ik. Alle formaties zijn vergankelijk, alle dingen zijn niet-ik.' Maar mijn hart streeft niet naar het kalmeren van de formaties, naar het verzaken van alle grondslagen van bestaan, naar het uitdoven van het verlangen, naar de ontslaving, naar opheffing, naar het Nibbāna. Mijn hart verheugt zich niet eraan, streeft er niet naar. Angst en gehechtheid ontstaan en worden weer merkbaar in de geest, namelijk zo: 'Wat wordt dan uit mijn ik?' Maar zo’n toestand bestaat niet bij degene met inzicht. Wie zou mij de leer nu zo kunnen tonen dat ik ze begrijp?'
En de gedachte kwam in hem op: 'De eerwaarde Ananda verblijft te Kosambi, in het Ghosita-klooster. Door de Meester zelf werd hij geprezen, en door wijze medemonniken wordt hij geëerd. Een dergelijk vertrouwen heb ik in de eerwaarde Ananda dat hij in staat is mij de leer op zo’n manier te tonen dat ik ze begrijp. Daarom zal ik naar de eerwaarde Ananda gaan.'
Toen maakte de eerwaarde Channa zijn woonplek in orde, pakte zijn gewaad en nap en ging naar Kosambī, naar het Ghosita-klooster, waar de eerwaarde Ananda verbleef. Daar aangekomen wisselde hij met de eerwaarde Ananda beleefde, vriendelijke groeten uit en ging terzijde zitten. Hij vertelde aan de eerwaarde Ananda dat hij te Isipatana, in het hertenpark, aan de eerwaarde ouderen in de Orde had gevraagd om hem te vermanen en te onderwijzen opdat hij de leer begreep. De eerwaarde Channa zei verder dat de ouderen in de Orde hem hadden onderwezen dat de lichamelijkheid vergankelijk is, dat het gevoel, de waarneming, de formaties, het bewustzijn vergankelijk zijn. En dat ze allemaal niet-ik zijn, dat alle formaties vergankelijk zijn, dat alle dingen niet-ik zijn.
Verder vertelde de eerwaarde Channa dat zijn hart niet streefde naar het kalmeren van de formaties, naar het Nibbāna, dat angst en gehechtheid waren ontstaan en dat weer de gedachte was ontstaan: 'Wat wordt dan uit mijn ik?'
De eerwaarde Channa zei verder dat hij vanwege die onheilzame toestand van de geest zich had afgevraagd wie hem de leer zo zou kunnen tonen en dat hij daarom naar de eerwaarde Ananda was gekomen. “Moge de eerwaarde Ananda mij vermanen en onderwijzen. Moge de eerwaarde Ananda mij een leerrede geven opdat ik de leer begrijp."
De eerwaarde Ananda zei dat hij zich erover verheugde dat de eerwaarde Channa dit openlijk verkondigde en zijn innerlijke starheid had verbroken. “Luister, broeder Channa, je bent in staat de leer te begrijpen.”
Door deze woorden ontstond bij de eerwaarde Channa enthousiasme, grote vreugde.
De eerwaarde Ananda onderwees Channa toen met de leerrede die de Boeddha tot de monnik Kaccānagotta had gesproken.[2]
“Op een tweeheid steunt gewoonlijk deze wereld: op zijn en niet-zijn. Maar voor hem die met juiste wijsheid in overeenstemming met de werkelijkheid het ontstaan van de wereld onderkent, bestaat er niet zoiets wat men in de wereld ‘niet-bestaan’ noemt.
Maar voor hem die met juiste wijsheid in overeenstemming met de werkelijkheid de opheffing van de wereld onderkent, bestaat er niet zoiets wat men in de wereld ‘zijn’ noemt. Door zich aan te sluiten, zich te hechten en zich eraan te wennen, is deze wereld over het algemeen gebonden. Maar aan dit zich aansluiten en vasthechten, aan dit zich vastleggen, eraan wennen en ernaartoe neigen van de geest, sluit zich die edele discipel niet aan, hij hecht zich er niet aan, hij heeft zich niet vastgelegd (aan de visie): 'Mijn zelf is het.' 'Het is alleen lijden dat ontstaat; het is alleen lijden dat vergaat' - hierbij verandert hij niet van gedachten en twijfelt hij niet, hierbij is zijn weten niet van anderen afhankelijk. In zoverre bestaat juist inzicht.
‘Alles is’: dat is het ene uiterste. ‘Alles is niet’: dat is het andere uiterste. Deze beide uitersten vermijdt de Boeddha en toont in het midden de leer: Afhankelijk van onwetendheid zijn de formaties. Afhankelijk van de formaties is het bewustzijn. Afhankelijk van het bewustzijn is geestlichamelijkheid. Afhankelijk van geest en lichaam zijn de zes grondslagen der zintuigen. Afhankelijk van de zes grondslagen der zintuigen is de indruk van de zintuigen. Afhankelijk van de indruk van de zintuigen is gevoel. Afhankelijk van gevoel is verlangen. Afhankelijk van verlangen is vasthechten. Afhankelijk van vasthechten is bestaan. Afhankelijk van bestaan is geboorte. Afhankelijk van geboorte is ouder worden en sterven, leed, gejammer, pijn, droefenis en wanhoop. Zo ontstaat deze hele massa van lijden.
Door de volledige verwijdering en opheffing van die onwetendheid komt het tot opheffing van de formaties. Door opheffing van de formaties komt het tot opheffing van het bewustzijn. Door opheffing van het bewustzijn komt het tot opheffing van geestlichamelijkheid. Door opheffing van geest en lichaam komt het tot opheffing van de zes grondslagen der zintuigen. Door opheffing van de zes grondslagen der zintuigen komt het tot opheffing van de indruk van de zintuigen. Door opheffing van de indruk van de zintuigen komt het tot opheffing van gevoel. Door opheffing van gevoel komt het tot opheffing van verlangen. Door opheffing van verlangen komt het tot opheffing van vasthechten. Door opheffing van vasthechten komt het tot opheffing van bestaan. Door opheffing van bestaan komt het tot opheffing van geboorte. Door opheffing van geboorte komt het tot opheffing van ouder worden en sterven, leed, gejammer, pijn, droefenis en wanhoop. Zo komt het tot opheffing van deze hele massa van lijden."
De eerwaarde Channa zei toen: "Broeder Ananda, u bent een medemonnik met meelevende, welwillende aard, een goede vermaner en raadgever. Nadat ik nu deze uitleg van de leer van de eerwaarde Ananda heb vernomen, heb ik de leer volledig doordrongen.” De eerwaarde Channa bereikte toen het eerste niveau van heiligheid: stroomintrede.
Vanaf dat moment veranderde hij zijn manier van doen en bereikte na niet lange tijd arahantschap.
-=o0o=-
Maurice, David: The Greatest Adventure : A Presentation of the Buddha's Teaching to the Youth of the World. Kandy, BPS, The Wheel Publications, No. 4.
M.26. (M.III.6) Āriyapariyesana sutta (Pāsarāsi sutta) - het edele streven.
M.36 (M.IV.6) Mahāsaccaka sutta – Verblinde en niet-verblinde levenswijze.
S.12.15. De telg uit het huis Kaccāyana - Kaccānagotta sutta.
S.22.85. Yamaka.
S.22.90. Channa
Dhp. Verhaal VI:3 bij 78 (6:3) De koppige monnik Channa - Koester goede vriendschap.
Vin.Pit. Cv 11, 3. het eerste concilie
[1] oudere monniken: bij de bhikkhus telt niet de leeftijd maar het aantal jaren na de wijding.