Facetten van het Boeddhisme


naar Index

3.6.02. Maha Moggallana

Copyright ©  2024 / 2567

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogpunt

De brahmaan Kolita wordt de Arahant Maha Moggallāna

Hulp van de Boeddha bij de jhanas

Beroemd vanwege bovennatuurlijke krachten

Mahā Moggallāna en Mara

Gesprek met Sakka, de koning der goden, over toevluchtname

Overlijden van de eerwaarde Maha Moggallana

Enkele bekende en minder bekende discipelen van de Boeddha

Maha Moggallana

De brahmaan Kolita wordt de Arahant Maha Moggallāna

        Kolita, zoon van Moggali, werd geboren in het dorp Kolita nabij Rājagaha en behoorde tot de kaste van de brahmanen. Hij was ouder dan de Boeddha. Voor zijn bekering tot de leer van de Boeddha was hij samen met zijn vriend Upatissa[1], een aanhanger van de rondtrekkende asceet Sañjaya. Toen Upatissa bekeerd was tot de leer van de Boeddha, ging hij naar zijn vriend Kolita en deelde hem het vers mee dat hij van de Arahant Assaji vernomen had: “Van alle dingen die oorzakelijk zijn ontstaan, heeft de Volmaakte de oorzaak uitgelegd. En ook hoe die tot uitdoving komen.” Die woorden waren voldoende om Kolita tot het eerste niveau van heiligheid te brengen. Samen met zijn vriend Upatissa werd hij in de Orde opgenomen. Als monnik kreeg hij de naam Moggallana. Zeven dagen na de wijding bereikte hij de volmaakte heiligheid. Zijn hart werd toen zonder hechten van de neigingen bevrijd op de weg die moeizaam is en die met snel begrijpen verbonden is.[2] Dit betekent dat de drie eerste hoge paden (d.w.z. stroomintrede enz) bij de eerwaarde Moggallāna met moeiteloze vooruitgang en langzaam begrip begeleid waren, maar dat het pad van heiligheid met moeitevolle vooruitgang en snel begrip samenging.

Eens verbleef de Verhevene in het land Bhagga, bij Sumsumāragiri, in het wildpark van het Bhesakalā-bos. In het land Māgadha, in het dorp Kallavālaputta, was toen juist op die tijd de eerwaarde Mahā-Moggallāna bij het zitten slaperig geworden.[3] De Verhevene zag dit met het hemelse oog, het gezuiverde, bovenmenselijke. Toen hij dit zag, verdween hij uit het wildpark van het Bhesakalā-bos en in een handomdraai[4] trad hij in het land Māgadha, in het dorp Kallavālaputta voor de eerwaarde Mahā-Moggallāna weer in verschijning. De Verhevene ging op de voorbereide zitplaats zitten en zei tegen de eerwaarde Mahā-Moggallāna:

“Ben je slaperig, Moggallāna? Ben je slaperig, Moggallāna?” - "Ja Heer."

"Dan mag jij, Moggallāna, aan die overweging waarin vertoevend de vermoeidheid je overvalt, geen aandacht schenken, ze niet groter laten worden. Dan kan het zijn dat wanneer jij op die manier vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als, terwijl jij zo vertoeft, jouw vermoeidheid niet verdwijnt, dan kun jij over de leer zoals jij die hebt vernomen en geleerd, nadenken en overwegen, ze in de geest onderzoeken. Dan kan het zijn dat, als jij zodanig vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als, terwijl jij zo vertoeft, jouw vermoeidheid niet verdwijnt, dan kun jij, Mogallāna, de leer zoals jij die hebt vernomen en geleerd, uitvoerig opzeggen. Dan kan het zijn dat, als jij zodanig vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als, terwijl jij zo vertoeft, jouw vermoeidheid niet verdwijnt, dan kun jij, Mogallāna, beide oren heen en weer schudden en met je hand over je ledematen wrijven. Dan kan het zijn dat, als je zodanig vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als jouw vermoeidheid niet verdwijnt terwijl jij zo vertoeft, dan kun jij, Mogallāna, opstaan van jouw zitplaats, jouw ogen met water afspoelen, daarna naar hemellichamen kijken. Dan kan het zijn dat, als jij zodanig vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als jouw vermoeidheid niet verdwijnt terwijl jij zo vertoeft, dan kun jij, Mogallāna, jouw geest op de voorstelling van het licht hechten, de voorstelling van de dag vasthouden: zowel overdag als 's nachts, zowel 's nachts als overdag. Zo kun jij met een waakzame, onbezoedelde geest, een bewustzijnsstaat gevuld met helderheid, de voorstelling van het licht ontplooien. Dan kan het zijn dat, als je zodanig vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als, terwijl jij zo vertoeft, jouw vermoeidheid niet afneemt, dan kun jij, Mogallāna, bewust van het heen en weer lopen, op en neer lopen met naar binnen gerichte zintuigen, zonder de geest naar buiten te laten dwalen. Dan kan het zijn dat, als je zodanig vertoeft, jouw vermoeidheid verdwijnt.

Maar als, terwijl jij zo vertoeft, jouw vermoeidheid niet verdwijnt, dan kun jij, Moggallāna, op de rechter zijde liggend, in de leeuwenhouding uitrusten, het ene been boven het andere, opmerkzaam, helder bewust, de geest instellend op de gedachte van het weer opstaan. Maar bij het ontwaken, Mogallāna, moet jij snel opstaan en eraan denken: 'Ik wil mij niet overgeven aan het genot van het uitrusten en het slapen.' Zo, Mogallāna, moet jij oefenen.

Verder, Mogallāna, moet jij daarin oefenen: 'Ik wil niet met opgeblazen geest naar de gezinnen gaan.' Want als een monnik met een opgeblazen geest naar de gezinnen gaat, maar daar zaken te verrichten zijn omwille waarvan de mensen geen aandacht schenken aan de aankomende monnik, dan komt bij de monnik de gedachte: 'Wie heeft met dit gezin een breuk veroorzaakt? Deze mensen lijken nu een afkeer tegen mij te hebben.' En omdat hij niets ontvangt, is hij ontzet; ten gevolge van zijn ontzetting wordt hij opgewonden; maar als hij  opgewonden is, dan is hij zonder beheersing; zonder beheersing is zijn geest ver van de concentratie.

Verder, Mogallāna, moet jij daarin oefenen: 'Ik zal geen heftige woordenwisseling voeren.' Want bij een heftige woordenwisseling heeft men een grote massa van woorden te verwachten, bij een grote massa woorden echter opwinding, bij opwinding een gebrek aan beheersing, en zonder beheersing is de geest ver van de concentratie.

Moggallāna, niet prijs ik elke gemeenschap, en niet berisp ik elke gemeenschap. Gemeenschap met monniken die zich met de huismensen verbinden,[5] die prijs ik niet. Maar wat er is aan woningen, ontoegankelijk voor lawaai en geruis, door koele winden omwaait, aan de mensen onttrokken, geschikt voor bevrijding: de gemeenschap (met monniken) in dergelijke woningen, die prijs ik.”

Na deze woorden zei de eerwaarde Mahā-Moggallāna aan de Verhevene aldus:[6]

"Heer, in hoeverre nu is een monnik, in het kort, door het opheffen van begeerte bevrijd, in het bezit van hoogste zekerheid, hoogste veiligheid, hoogste zuiverheid, hoogste volmaaktheid, is de edelste onder goden en mensen?"

"Moggallāna, daar heeft een monnik vernomen: geen ding[7] is waard dat men eraan hecht. Als de monnik dit heeft vernomen, dan leert hij elk ding grondig kennen.[8] Als hij het grondig heeft leren kennen, doorziet hij elk ding.[9] Wanneer hij dan zo elk ding heeft doorzien en hij dan het een of andere gevoel ondervindt, hetzij aangenaam, hetzij onaangenaam of noch aangenaam noch onaangenaam, dan verblijft hij bij deze gevoelens bij de beschouwing van de vergankelijkheid ervan, in de beschouwing van de opheffing ervan, en in de beschouwing van het losmaken ervan. Vertoevend in dergelijke beschouwing van de gevoelens, hecht hij aan niets meer in de wereld. Aan niets meer hechtend, siddert hij niet meer; niet meer sidderend, bereikt hij uit zichzelf het Nibbāna: 'De wedergeboorte is opgedroogd, het heilige leven is vervuld; gedaan is wat gedaan moest worden; hierna niets anders meer', zo ziet hij in.[10]

Moggallāna, in zoverre is een monnik, in het kort, door het opheffen van begeerte bevrijd, in het bezit van hoogste zekerheid, hoogste veiligheid, hoogste zuiverheid, hoogste volmaaktheid, is de edelste onder goden en mensen." (A.VII.58)

         Volgens het commentaar bij Ang.Nik. VII.58 bereikte de eerwaarde Maha Moggallana de volmaakte heiligheid na deze leerrede. Maar dit is nergens uit op te maken.[11]

Hulp van de Boeddha bij de jhanas

Te Savatthi vertelde de eerwaarde Maha Moggallana aan zijn medemonniken dat hij eens in het geluk van vervoering, in het genot van de eerste jhana vertoefde, maar dat waarnemingen die met zinnelijkheid verbonden waren, toen nog bij hem opkwamen.

De eerwaarde Maha Moggallana vertelde verder dat de Boeddha toen door magische kracht naar hem toe kwam en tot hem sprak dat hij niet onzorgvuldig moest zijn in de eerste jhana, dat hij het hart moest vestigen en concentreren in de eerste jhana.

En ook bij de volgende fijnstoffelijke en  onstoffelijke meditatieve toestanden ontstonden telkens waarnemingen die met de voorgaande meditatieve toestand verbonden waren.

En telkens kwam de Gezegende door magische kracht naar hem toe en zei: 'Moggallāna, wees niet onzorgvuldig; vestig en concentreer het hart.'

De eerwaarde Maha Moggallana zei verder dat men terecht van hem kan zeggen dat hij met de hulp van de Meester een groot overzicht heeft verkregen.[12] 

Beroemd vanwege bovennatuurlijke krachten

Maha Moggallana was een van de hoofddiscipelen van de Boeddha.

Hij was beroemd vanwege zijn bovennatuurlijke krachten. Eens vroeg Sakka, de koning van de goden, aan de Boeddha op welke manier iemand door de vernietiging van begeerte bevrijd is. Het antwoord van de Verhevene luidde: "Wanneer iemand vernomen heeft dat niets waard is zich eraan te hechten, onderkent hij alle dingen direct. Daardoor doorschouwt hij alle dingen; daardoor beoefent hij het beschouwen van de vergankelijkheid van gevoel, hetzij aangenaam of onaangenaam of neutraal. Hij beschouwt de ontzegging, het loslaten, het beëindigen. Hij hecht aan niets in de wereld. Daardoor is hij niet opgewonden. In eigen persoon verkrijgt hij Nibbana.”

De eerwaarde Mahā Moggallāna vroeg zich af of Sakka alles goed begrepen had. Hij ging naar de hemelse sfeer waar hij devoot ontvangen werd door Sakka. Deze leidde hem rond in zijn nieuwe paleis dat gebouwd was na de overwinning over de demonen. Bij de rondleiding was Sakka vervuld van trots. Mahā Moggallāna merkte dit. Om Sakka te helpen vrij te worden van deze ijdelheid gebruikte hij zijn bovennatuurlijke kracht. Met een kleine druk van zijn dikke teen bracht hij het hele paleis tot wankelen. Uit bewondering en devotie bracht Sakka eer aan de ouderling. Nederig luisterde hij naar diens preek over de manier om alle begeerte (tanhā) te overwinnen. De eerwaarde Maha Moggallana merkte dat Sakka begrepen had wat de Boeddha hem had onderwezen. En tevreden keerde hij naar Savatthi terug.[13]

Mahā Moggallāna en Mara

        In het land Bhagga bij Sumsumāragira liep de eerwaarde Mahā Moggallāna eens buiten op en neer. Mara kwam in zijn maag en veroorzaakte er een geluid. Mahā Moggallāna wist dat Mara dit geluid maakte. (Een andere versie zegt dat Mara een zwaar gevoel veroorzaakte in Moggallana's maagstreek). Hij sprak toen met Māra over een van zijn vroegere levens ten tijde van de Boeddha Kakusandha. Mara was toen Moggallāna’s neef en Mahā Moggallāna was toen Dūsi Māra. Hij nam toen bezit van het volk en werkte de Boeddha Kakusandha en diens Orde erg tegen. Ten gevolge daarvan was Moggallāna wedergeboren in de hel en had er lange tijd kwellingen te verduren. Maar nu was hij een volmaakte heilige met grote magische krachten.

         Verder sprak de eerwaarde Maha Moggallana over de vier Brahma-viharas, liefdevolle vriendelijkheid, medeleven, medevreugde en gelijkmoedigheid, eigenschappen die naastenliefde, respect en vrede bevorderen.[14]

Gesprek met Sakka, de koning der goden, over toevluchtname

Eens sprak de eerwaarde Maha Moggallana met Sakka, de koning der goden, en diens gevolg van 500 goden, erover dat het goed is om toevlucht te nemen tot de Ontwaakte, tot de leer en tot de gemeenschap van de discipelen. Want omdat ze hun toevlucht nemen tot het Drievoudige Juweel, komen veel wezens na de dood op een goede weg, in een hemelse wereld.

Sakka, de koning der goden, vond die raad zo goed dat hij eerst met 600 goden, daarna met 700 goden, met 800 goden, en met 1.000 goden naar de Eerwaarde Mahā-Moggallāna ging en hetzelfde gesprek voerde.

De eerwaarde Maha Moggallana voegde toen nog eraan toe dat het goed is het als men bij de Ontwaakte, bij de leer, bij de gemeenschap van de discipelen, bij de deugden die aan de edelen dierbaar zijn, met volmaakte helderheid begiftigd is, en dat degenen met zulke eigenschappen na de dood in een hemelse wereld komen, waar zij de andere goden op tien manieren overtreffen: in hemelse vitaliteit, hemelse schoonheid, hemels welzijn, hemelse roem, hemelse invloed, in hemelse vorm, hemelse geluiden, hemelse geuren, hemelse smaken, hemelse aanraking.[15]

Overlijden van de eerwaarde Maha Moggallana

Twee weken na het overlijden van de eerwaarde Sāriputta bereikte Maha Moggallana Parinibbāna. Zijn dood was veroorzaakt door een samenzwering van de Niganthas die hem door huurmoordenaars lieten doden.[16] De Boeddha liet te Rajagaha een stoepa oprichten boven de relieken van de eerwaarde Maha Moggallana. Die stoepa werd opgericht in het Veluvana park.

◽ ◽ ◽


[1] zie 3.6.01. Sariputta

[2] A.IV.167.

[3] Volgens het commentaar had Mahā Moggallāna een week lang het mediterende heen- en weer lopen beoefend.

[4] letterlijk: zo snel als een krachtige man zijn gebogen arm uitstrekt of zijn uitgestrekte arm buigt.

[5] De tekst van deze passage is onzeker. Een van de lezingen die in PTS worden vermeld, luidt: sangahattham pabbajitehi ..., 'Niet prijs ik de gemeenschap met huislozen met als doel gezellige omgang'.

[6] Ook in M.37, waar Mahā-Moggallāna deze uiteenzetting van de leer aan Sakka, de koning van de goden voordraagt.

[7] Commentaar: De vijf groepen van bestaan, twaalf grondslagen van de zintuigen, achttien elementen; subcommentaar: deze zijn namelijk het gebied van inzicht (vipassanā) waarop het hier getoonde cognitieve proces betrekking heeft.

[8] abhijānāti; commentaar: 'Het doorzien van het onderkende' (ñāta-pariññā), d.i. het volledige vertrouwd zijn met het object van inzicht, in zijn respectievelijke eigenaardige kenmerken, functies, enz.

[9] parijānāti, commentaar: 'het onderzoekende doorzien' (tīrana-pariññā), d.i. het inzicht dat de drie kenmerken (vergankelijkheid, niet-zelf, dukkha) vaststelt.

[10] Volgens het commentaar bereikte Mahā-Moggallāna de heiligheid na het horen van deze leerrede; dit gebeurde een week na zijn wijding.

[11] Zie A.VII.58

[12] S.40.1-9.

[13] M.37.

[14] M.50.

[15] S.40.10-11.

[16] Zie Dhammapada, verhaal X:7 bij de verzen 137-140.

===