Copyright © 2025 / 2568 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk. |
Oorzakelijk ontstaan
Overdenking van de wet van oorzakelijk ontstaan
Bekendmaking en analyse van oorzakelijk ontstaan
Vormingen, formaties (sankhara)
Geestlichamelijkheid, naam en vorm
De zes bereiken van de zintuigen
Aanraking, contact
Gevoel (vedana), gewaarwording, waarneming
Zinnelijkheid
Meningen
Deugdzame werken
Persoonlijkheid
Voedsel
Is het lijden zelf veroorzaakt?
Het opheffen van deze hele massa van lijden
Opheffing van ouderdom en dood
Opheffing van het grijpen, hechten
Opheffing van het bereik van de zes zintuigen
Opheffing van naam en vorm, geestlichamelijkheid
Opheffing van wedergeboorte-bewustzijn
Uitleg door de eerwaarde Mahākaccāna.
Opheffing van de formaties, vormingen
Opheffing van onwetendheid en van de neigingen
Op weg naar Nibbana
Oorzakelijk ontstaan en overwinning van geboorte, ouder worden en dood
Afhankelijk
Hoe de wijze zich van de dwaas onderscheidt
Beknopte uitleg van het oorzakelijk ontstaan
Geraadpleegde bronnen
De leer van oorzakelijk ontstaan (paticcasamuppāda) - ook als de leer van afhankelijk ontstaan bekend - wordt de edele weg genoemd. Deze wet van oorzakelijk ontstaan van de dingen en hoe ze tot uitdoving komen is het wezenlijke van de leer van de Boeddha.[1]
Diverse keren dacht de Boeddha Gotama na over oorzakelijk ontstaan, o.a. vóórdat bij hem het oog van de waarheid open ging[2] en op het einde van de eerste week na de Verlichting.[3] Ook de vroegere Boeddhas Vipassin, Sikkhin, Vessabhu, Kakusandha, Konagamana en Kassapa overdachten, volgens de legende, de keten van oorzakelijk ontstaan.[4] De Boeddha Gotama sprak er meerdere keren over met monniken, asceten en leken. En de eerwaarden Sariputta en Ananda spraken erover met hun medemonniken. Een compilatie van die leerreden volgt hier.
De Boeddha heeft het overdenken van de wet van oorzakelijk ontstaan nadrukkelijk aanbevolen: "Ze strekt tot heil en zegen; ze leidt binnen in het pad van heiligheid.”[5] Door het overdenken en inzien van oorzakelijk ontstaan kan men een of meer van de niveaus van heiligheid bereiken, en ook Nibbana.
“Diep is deze wet van oorzakelijk ontstaan. Ten gevolge van het niet begrijpen ervan is dit geslacht in de war geraakt zoals een verwaarloosd stuk weefsel of een knot garen vol knopen. Daarom komt dit geslacht niet uit boven de kringloop der wedergeboorten.”[6]
“Deze wereld is waarlijk in problemen en ontberingen gekomen, is tot een toestand van lijden vervallen. Men wordt geboren, men wordt ouder, men sterft, en men wordt wedergeboren. Een uitweg uit het lijden, een ontkomen aan dit lijden, ouder worden en sterven kent men niet. Wanneer zal er een ontkomen aan dit lijden, ouder worden en sterven worden gevonden?“[7]
Een juist overwegen is: “Wat is de oorzaak van dit veelvuldige lijden in de wereld? Wat is de oorsprong en oorzaak van ouderdom en dood?”[8]
“Wat moet aanwezig zijn, dat ouderdom en dood ontstaan; uit welke oorzaak verschijnen ouderdom en dood?” En na rijp overwegen kwam de Boeddha tot het inzicht: “Als geboorte aanwezig is, ontstaan ouderdom en dood; uit de geboorte als oorzaak verschijnen ouderdom en dood.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt geboorte? Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als worden aanwezig is, ontstaat geboorte; uit het worden als oorzaak verschijnt geboorte.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt worden?" Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als grijpen aanwezig is, ontstaat worden; uit het grijpen als oorzaak verschijnt worden."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt grijpen?" Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als dorst aanwezig is, ontstaat grijpen; uit de dorst als oorzaak verschijnt grijpen."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt dorst?” Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als gevoel aanwezig is, ontstaat dorst; uit het gevoel als oorzaak verschijnt dorst."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt gevoel?” Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als aanraking aanwezig is, ontstaat gevoel; uit de aanraking als oorzaak verschijnt gevoel."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt aanraking?” Na rijp overwegen kreeg ik toen het inzicht: “Als de zes bereiken van de zintuigen aanwezig zijn, ontstaat aanraking; uit de zes bereiken van de zintuigen als oorzaak verschijnt aanraking."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnen de zes bereiken van de zintuigen?" Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als naam en vorm aanwezig is, ontstaan de zes bereiken van de zintuigen; uit naam en vorm als oorzaak verschijnen de zes bereiken van de zintuigen.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt naam en vorm?" Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als bewustzijn aanwezig is, ontstaat naam en vorm; uit bewustzijn als oorzaak verschijnt naam en vorm."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnt bewustzijn?" Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als formaties aanwezig zijn, ontstaat bewustzijn; uit de formaties als oorzaak verschijnt bewustzijn."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Uit welke oorzaak verschijnen de formaties?" Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als onwetendheid aanwezig is, ontstaan de formaties; uit onwetendheid als oorzaak verschijnen de formaties.”
En hij maakte de gevolgtrekking: “Uit het niet weten als oorzaak ontstaan de formaties; uit de formaties als oorzaak ontstaat het bewustzijn; uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm; uit naam en vorm als oorzaak ontstaan de zes bereiken van de zintuigen; uit de zes bereiken van de zintuigen ontstaat aanraking; uit aanraking als oorzaak ontstaat gevoel; uit gevoel als oorzaak ontstaat dorst; uit dorst als oorzaak ontstaat grijpen; uit grijpen als oorzaak ontstaat worden; uit worden als oorzaak ontstaat geboorte; uit geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood.
Op deze manier komt de oorsprong van de hele massa van lijden tot stand.[9]
Dit noemt men de verkeerde weg.”[10]
‘De oorsprong, de oorsprong:’ daarmee ontstond bij mij inzicht met betrekking tot eerder nooit gehoorde dingen, ontstond bij mij begrip, inzicht, weten en helderheid.”[11]
Hierna ontstond bij de Boeddha de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat ouderdom en dood niet ontstaan; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van ouderdom en dood?”
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als geboorte niet aanwezig is, ontstaat geen ouderdom en dood; uit de opheffing van de geboorte verschijnt de opheffing van ouderdom en dood.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat geboorte niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van geboorte?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als worden niet aanwezig is, ontstaat geboorte niet; uit de opheffing van het worden verschijnt opheffing van de geboorte.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat worden niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van het worden?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als grijpen niet aanwezig is, ontstaat worden niet; uit de opheffing van het grijpen verschijnt opheffing van het worden."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat grijpen niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van grijpen?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als dorst niet aanwezig is, ontstaat het grijpen niet; uit de opheffing van de dorst verschijnt de opheffing van het grijpen."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat dorst niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van dorst?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als gevoel niet aanwezig is, ontstaat dorst niet; uit de opheffing van het gevoel verschijnt de opheffing van de dorst.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat gevoel niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van gevoel?”
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als aanraking niet aanwezig is, ontstaat gevoel niet; uit de opheffing van de aanraking verschijnt opheffing van het gevoel.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat aanraking niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van aanraking?”
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als de zes bereiken van de zintuigen niet aanwezig zijn, ontstaat aanraking niet; uit de opheffing van de zes bereiken van de zintuigen verschijnt opheffing van de aanraking."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat de zes bereiken van de zintuigen niet ontstaan; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van de zes bereiken van de zintuigen?”
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als naam en vorm niet aanwezig is, ontstaan de zes bereiken van de zintuigen niet; uit de opheffing van naam en vorm verschijnt de opheffing van de zes bereiken van de zintuigen.”
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet niet aanwezig zijn, dat naam en vorm niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van naam en vorm?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als bewustzijn niet aanwezig is, ontstaat naam en vorm niet; uit de opheffing van het bewustzijn verschijnt opheffing van naam en vorm."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet dan niet aanwezig zijn, dat bewustzijn niet ontstaat; uit de opheffing waarvan verschijnt de opheffing van bewustzijn?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als de geestelijke formaties niet aanwezig zijn, ontstaat bewustzijn niet; uit de opheffing van de geestelijke formaties verschijnt opheffing van het bewustzijn."
Toen ontstond bij hem de gedachte: “Wat moet dan niet aanwezig zijn, dat geestelijke formaties niet ontstaan; uit de opheffing waarvan verschijnt opheffing van de geestelijke formaties?"
Na rijp overwegen kreeg hij toen het inzicht: “Als onwetendheid, niet weten, niet aanwezig is, ontstaan de geestelijke formaties niet; uit de opheffing van het niet weten verschijnt opheffing van de formaties."
En de Boeddha maakte de gevolgtrekking: “Uit de opheffing van onwetendheid, het niet weten, ontstaat opheffing van de geestelijke formaties. Uit de opheffing van de geestelijke formaties ontstaat opheffing van het bewustzijn. Uit de opheffing van het bewustzijn volgt opheffing van naam en vorm. Uit de opheffing van naam en vorm volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen. Uit de opheffing van het bereik van de zes zintuigen volgt opheffing van de aanraking. Uit de opheffing van de aanraking volgt opheffing van de waarneming, van het gevoel. Uit de opheffing van het gevoel volgt opheffing van de dorst. Uit de opheffing van de dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag, gejammer en wanhoop opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van dukkha, lijden tot stand.”[12]
“Dit noemt men de juiste weg.”[13]
“Dat nu is de wet van het oorzakelijk ontstaan.”[14]
Te Savatthi sprak de Verhevene eens: “Monniken, luistert goed en let goed op. Ik zal jullie de wet van oorzakelijk ontstaan leren en de dingen die oorzakelijk zijn ontstaan. Wat nu is de wet van oorzakelijk ontstaan? Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood. Of Tathāgatas nu wel of niet zijn verschenen, deze basiswet staat vast, de wetmatige toestand, het wetmatig verloop, het afhankelijk zijn van iets, het veroorzaakt zijn door een gegeven iets. Maar de Tathāgata onderkent ze en dringt er in door. En wanneer hij ze heeft onderkend en er in is doorgedrongen, deelt hij ze mee, onderwijst ze, maakt ze bekend, stelt ze vast, maakt ze openbaar, analyseert ze, maakt ze duidelijk en zegt: ‘Wel, kijk en zie.’
Monniken, uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood; uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte; uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden; uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen; uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst; uit de aanraking als oorzaak ontstaat het gevoel; uit de zes bereiken van de zintuigen als oorzaak ontstaat de aanraking; uit naam en vorm als oorzaak ontstaan de zes bereiken van de zintuigen; uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm; uit de formaties als oorzaak ontstaat het bewustzijn; uit onwetendheid als oorzaak ontstaan de formaties.
Of Tathāgatas nu wel of niet zijn verschenen, deze basiswet staat vast, de wetmatige toestand, het wetmatig verloop, het afhankelijk zijn van iets, het veroorzaakt zijn door een gegeven iets. Maar de Tathāgata onderkent ze en dringt er in door. En wanneer hij ze heeft onderkend en er in is doorgedrongen, deelt hij ze mee, onderwijst ze, maakt ze bekend, stelt ze vast, maakt ze openbaar, analyseert ze, maakt ze duidelijk en zegt: ‘Wel, kijk en zie.’
Monniken, uit de onwetendheid ontstaan de formaties. Dat is er het zo-zijn, de oorzakelijkheid. Dat noemt men de wet van het oorzakelijk ontstaan.[15]
Monniken, en wat zijn de oorzakelijk ontstane dingen? Ouderdom en dood zijn onbestendig, (door formaties) tot stand gebracht, oorzakelijk ontstaan, onderworpen aan de wet van vergaan, verdwijnen, ophouden, opheffing.
De geboorte is onbestendig.
Het worden is onbestendig.
Het grijpen is onbestendig.
De dorst is onbestendig.
Het gevoel is onbestendig.
De aanraking is onbestendig.
De zes bereiken van de zintuigen zijn onbestendig.
Naam en vorm is onbestendig.
Het bewustzijn is onbestendig.
De formaties zijn onbestendig.
De onwetendheid, het niet weten, is onbestendig.
Ze zijn allemaal onbestendig, (door formaties) tot stand gebracht, oorzakelijk ontstaan, onderworpen aan de wet van vergaan, verdwijnen, ophouden, opheffing.
Deze dingen noemt men de oorzakelijk ontstane dingen.[16]
Wat nu is onwetendheid? - Het niet weten van het lijden, het niet weten van het ontstaan van het lijden, het niet weten van de opheffing van het lijden, het niet weten van de weg die leidt naar de opheffing van het lijden: dat noemt men onwetendheid.[17] Wie de edele waarheden niet kent, die is onwetend.[18]
Het begin van onwetendheid is niet te kennen. Men kan niet zeggen dat er vóór een bepaald moment geen onwetendheid was en daarna wel. Maar het moet aldus worden ingezien dat onwetendheid veroorzaakt is.[19] Want onwetendheid moet voedsel hebben, kan zonder voedsel niet bestaan.
Onwetendheid wordt gevoed door de vijf hindernissen.[20] Die hindernissen worden gevoed door het drievoudige slechte gedrag (in daden, woorden en gedachten).[21] Dat slechte gedrag wordt gevoed door het onbeteugeld zijn van de zintuigen.[22] Het onbeteugeld zijn van de zintuigen wordt gevoed door onoplettendheid en onbezonnenheid. Onoplettendheid en onbezonnenheid worden gevoed door onwijs nadenken. Onwijs nadenken wordt gevoed door het zijn zonder vertrouwen. Het zijn zonder vertrouwen wordt gevoed door het luisteren naar verkeerde leringen. Het luisteren naar verkeerde leringen wordt gevoed door omgang met slechte mensen.[23]
Het element onwetendheid is heel groot.[24]
Onwetendheid gaat vooraf aan het optreden van onheilzame dingen. Direct erna volgen schaamteloosheid en gebrek aan schroom. Wie onwetendheid volgt, bij hem ontstaat verkeerd inzicht. Wie verkeerd inzicht heeft, bij hem ontstaan verkeerde gezindheid, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerde inspanning, verkeerde oplettendheid en verkeerde concentratie.[25]
Er zijn drie soorten van neigingen: neiging tot zinnelijkheid, neiging tot bestaan, neiging tot onwetendheid. De ontwikkeling van de neigingen (driften) is oorzaak voor de ontwikkeling van de onwetendheid. De ontwikkeling van de onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de neigingen.[26]
In afhankelijkheid van onwetendheid (avijja) ontstaan de vormingen, formaties (sankhara).[27] Het zijn de bewuste of onbewuste intenties en gedachten die het gedrag bepalen.
Er zijn drie soorten van formaties: de formaties van het lichaam, de vorming van lichamelijke acties, het in- en uitademen; de formaties van de taal, de vorming van praten, het vormen van gedachten en discursief denken; de formaties van de geest, van het hart welke bestaan uit de vorming van denken, waarneming en gevoel.[28]
Formaties zijn dus daden, woorden en gedachten.
Uit de formaties, vormingen als oorzaak ontstaat bewustzijn.[29]
Bewustzijn wordt veroorzaakt door geestlichamelijkheid en geestlichamelijkheid door bewustzijn. Dit bewustzijn keert terug naar geestlichamelijkheid. Het gaat niet verder.[30]
Bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van zintuig en waarneembaar object.[31]
Bewustzijn wordt ingedeeld naar de oorzaken in afhankelijkheid waarvan het ontstaat. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oog en vorm, dan geldt het als zien-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oor en geluid, dan geldt het als hoor-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van neus en geur, dan geldt het als ruik-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van tong en smaak, dan geldt het als smaak-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van lichaam en aanrakingsobject, dan geldt het als aanrakings-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van geest en geestobject, dan geldt het als geest-bewustzijn.[32]
Er zijn dus zes soorten bewustzijn: oogbewustzijn, oorbewustzijn, neusbewustzijn, tongbewustzijn, lichaambewustzijn, geestbewustzijn.[33]
Bewustzijn (viññanam) is de geestelijke bevestiging van indrukken van de zintuigen. Het bewustzijn ervaart; het ervaart "aangenaam", het ervaart "pijnlijk", het ervaart "noch pijnlijk noch aangenaam".
Bewustzijn is een van de aggregaten van de persoonlijkheid (khandha).[34]
Als geestlichamelijkheid aanwezig is, is bewustzijn aanwezig.[35] In afhankelijkheid van wilsformaties (kamma) ontstaat bewustzijn dat tot wedergeboorte leidt.[36] Als bewustzijn in geestlichamelijkheid geen basis gevonden had, zou er verder geen ontstaan en oorsprong van geboorte, ouderdom, sterven, lijden zijn. Daarom is geestlichamelijkheid de voorwaarde voor bewustzijn.[37] Het voedsel bewustzijn is de oorzaak voor toekomstige wedergeboorte en nieuw ontstaan.[38]
‘Bewustzijn is de oorzaak voor toekomstige wedergeboorte en nieuw bestaan. Daaruit ontstaan de zes zintuigen en daaruit ontstaat aanraking, contact. Uit de aanraking ontstaat het gevoel, de gewaarwording. Daaruit ontstaat de dorst.’[39]
Uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat geestlichamelijkheid, naam en vorm, geest en lichaam.[40]
Geestlichamelijkheid is afhankelijk van bewustzijn. Wanneer bewustzijn er niet is, is naam en vorm er niet.[41]
Wat is geestlichamelijkheid, naam en vorm? - Gevoel, waarneming, bedoeling, voorstelling, denken, aanraking, oplettendheid, overweging: dat heet naam (geest). De vier grofstoffelijke elementen [aarde, water, vuur, lucht] en de vorm die afhankelijk is van die grofstoffelijke elementen, dat heet vorm, lichaam. Samen noemt men dat naam en vorm, geestlichamelijkheid, geest en lichaam.[42]
Bewustzijn dat naar wedergeboorte leidt, ontstaat afhankelijk van wilsformaties.[43] Bewustzijn is afhankelijk van geestlichamelijkheid.
Als bewustzijn in geestlichamelijkheid geen basis[44] gevonden had, zou er verder geen ontstaan en oorsprong van geboorte zijn.
Als bewustzijn niet in de schoot van een moeder intrad, zou geestlichamelijkheid niet kunnen ontstaan.
Als bewustzijn na in de moederschoot te zijn ingetreden, weer zou uittreden, zou geen geestlichamelijkheid hier in dit leven kunnen ontstaan.
Als bewustzijn nog in de jeugd bij een jongen of meisje zou worden afgesneden, dan zou geestlichamelijkheid niet tot ontwikkeling kunnen komen.
Uit naam en vorm als oorzaak ontstaan de zes bereiken van de zintuigen.[45] In afhankelijkheid van geestlichamelijkheid (naam en vorm) ontstaan de zes bereiken van de zintuigen.[46] De zes zintuigen, ook de zesvoudige basis (salayatanam)[47] genaamd, zijn aanwezig als geestlichamelijkheid (naam en vorm) aanwezig is.[48]
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor zowel het geestelijke deel als het lichamelijke deel gevormd worden, als die niet daar waren, dan zouden geen geestelijke of lichamelijke symptomen verschijnen.[49]
De zes bereiken of gebieden van de zintuigen zijn: het gebied van het oog, het gebied van het oor, het gebied van de neus, het gebied van de tong, het gebied van het lichaam, het gebied van de geest.[50]
Ten gevolge van die zes gebieden zijn er verschillende elementen, en wel de zintuigen, zintuiglijk waarneembare objecten en het bewustzijn dat ontstaat ten gevolge van contact van zintuig en object. Die elementen zijn:
oog, vorm, bewustzijn van het zien;
oor, geluid, bewustzijn van het horen;
neus, geur, bewustzijn van het ruiken;
tong, smaak, bewustzijn van het proeven;
lichaam, tastbaar voorwerp, bewustzijn van het aanraken;
geest, gedachte, bewustzijn van het denken.[51]
Uit het bereik van de zes zintuigen als oorzaak ontstaat de aanraking.[52] In afhankelijkheid van de zes zintuigen ontstaat aanraking, contact.[53]
Wat nu is aanraking, contact? - Er zijn zes soorten van aanraking, contact: contact met het oog, contact met het oor, contact met de neus, contact met de tong, contact met het lichaam, contact met de geest.[54] Kortom contact van een object met een van de zinsorganen.
Contact, aanraking (phassa) is afhankelijk van de zes zintuigen.[55] Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor de geestlichamelijkheid gevormd wordt, als die niet daar waren, dan zou er geen zintuiglijke aanraking, geen zintuiglijk contact zijn. Daarom is geestlichamelijkheid met de zes zintuigen de voorwaarde voor aanraking, contact.[56]
Ten gevolge van de zes gebieden zijn er verschillende elementen. En ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat de verscheidenheid van de contacten.[57]
Ten gevolge van het oog (het zien) en de zichtbare vormen ontstaat zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact.
Ten gevolge van het oor (het horen) en de geluiden ontstaat het hoor-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact.
Ten gevolge van de neus (het ruiken) en de geuren ontstaat het ruik-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact.
Ten gevolge van de tong (het proeven) en de smaken ontstaat het smaak-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact.
Ten gevolge van het lichaam (het voelen, aanraken) en de voelbare (aan te raken) voorwerpen ontstaat het aanrakingsbewustzijn. De verbinding van de drie is contact.
Ten gevolge van de geest (het denken) en de gedachten ontstaat het denk-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen de verscheidenheid van de contacten.[58]
Uit de aanraking als oorzaak ontstaat het gevoel. (S.12.1) In afhankelijkheid van aanraking ontstaat gewaarwording, gevoel.[59]
Gevoel (vedana) is afhankelijk van aanraking, contact (phasso).[60]
Er zijn zes groepen van gevoel, gewaarwording, waarneming. – Het gevoel ontstaan door het zien, gewaarwording geboren uit contact met het oog, waarneming van vorm. Het gevoel ontstaan door het horen, gewaarwording geboren uit contact met het oor, waarneming van geluid. Het gevoel ontstaan door het ruiken, gewaarwording geboren uit contact met de neus, waarneming van geur. Het gevoel ontstaan door het proeven, gewaarwording geboren uit contact met de tong, waarneming van smaak. Het gevoel ontstaan door aanraking, gewaarwording geboren uit contact met het lichaam, waarneming van aanrakingen. Het gevoel ontstaan door denken, gewaarwording geboren uit contact met de geest, waarneming van ideeën en gedachten.[61] Kortom het gevoel dat ontstaat door contact van een zintuiglijk orgaan met een object.
Gevoel, waarneming en bewustzijn zijn met elkaar verbonden. Het is onmogelijk het een van het ander te scheiden. Want wat men voelt, dat neemt men waar; en wat men waarneemt, dat komt men te weten, dat ervaart men, daarvan is men zich bewust.[62]
Het gevoel voelt; het voelt iets aangenaams, het voelt iets pijnlijks, het voelt iets wat noch aangenaam noch pijnlijk is.[63]
Er zijn verschillende elementen:
Het element oog, het element vorm, het element bewustzijn van het zien.
Het element oor, het element geluid, het element bewustzijn van het horen.
Het element neus, het element geur, het element bewustzijn van het ruiken.
Het element tong, het element smaak, het element bewustzijn van het proeven.
Het element lichaam, het element voelbaar voorwerp, het element bewustzijn van het aanraken.
Het element geest (denken), het element gedachte, het element bewustzijn van het denken.[64]
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat de verscheidenheid van de contacten. En ten gevolge van de verscheidenheid der contacten ontstaat de verscheidenheid van de gevoelens (waarnemingen).
En hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het oog (zien) ontstaat het contact van het oog. Ten gevolge van het contact van het oog ontstaat het gevoel dat door het contact van het oog veroorzaakt is. [Dat is mooi, dat is lelijk]
Ten gevolge van het oor (horen) ontstaat het contact van het oor. Ten gevolge van het contact van het oor ontstaat het gevoel dat door het contact van het oor veroorzaakt is. [muziek en lawaai]
Ten gevolge van de neus (ruiken) ontstaat het contact van de neus. Ten gevolge van het contact van de neus ontstaat het gevoel dat door het contact van de neus veroorzaakt is. [dat ruikt goed, dat stinkt]
Ten gevolge van de tong (proeven) ontstaat het contact van de tong. Ten gevolge van het contact van de tong ontstaat het gevoel dat door het contact van de tong veroorzaakt is. [lekker, niet lekker]
Ten gevolge van het lichaam (het element van voelen, aanraken) ontstaat het contact van het lichaam. Ten gevolge van het contact van het lichaam ontstaat het gevoel dat door het contact van het lichaam veroorzaakt is. [hard, zacht]
Ten gevolge van de geest (denken) ontstaat het contact van de geest. Ten gevolge van het contact van de geest ontstaat het gevoel dat door het contact van de geest veroorzaakt is. [aangenaam, onaangenaam]
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen de verscheidenheid van de contacten. En ten gevolge van de verscheidenheid der contacten ontstaat de verscheidenheid van de gevoelens.[65]
Gevoel is een van de geestelijke aggregaten van de persoonlijkheid (khandha).
Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst.[66] In afhankelijkheid van gevoel, gewaarwording ontstaat levensdorst, begeerte, verlangen.[67] De dorst heeft als oorzaak de gewaarwording, het gevoel.[68]
Dorst, begeerte (tanha) is afhankelijk van gevoel, gewaarwording.[69]
Wat nu is dorst? - Er zijn zes groepen van dorst, namelijk: de dorst naar vorm, de dorst naar geluid, de dorst naar geur, de dorst naar smaak, de dorst naar aanraking, de dorst naar gedachten.[70] Dat noemt men dorst.[71]
Als de dorst aanwezig is, ontstaat een basis; als de dorst niet aanwezig is, ontstaat geen basis.
Waar ontstaat de dorst? Waar dringt de dorst binnen als hij ontstaat? – Wat dierbaar en aangenaam is in de wereld, daar ontstaat de dorst steeds weer, daar dringt hij steeds weer binnen.
Wat is dierbaar en aangenaam in de wereld? – Het zien is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, (namelijk de dorst naar vorm), daar dringt hij binnen.
Het horen is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, (namelijk de dorst naar geluid), daar dringt hij binnen.
Het ruiken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, (namelijk de dorst naar geur), daar dringt hij binnen.
Het proeven is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, (namelijk de dorst naar smaak), daar dringt hij binnen.
Het aanraken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, (namelijk de dorst naar aanraking), daar dringt hij binnen.
Het denken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, (namelijk de dorst naar gedachten), daar dringt hij binnen.[72]
Dorst, begeerte neemt toe bij degene die het aangename van de dingen die met grijpen en met de boeien[73] samenhangen, in het oog heeft.[74]
Door begeerte gedreven ontstaan ruzie, oorlog, twist, strijd. Door begeerte gedreven wordt er gedood, worden verdragen verbroken, wordt gestolen en bedrogen, wordt echtbreuk gepleegd. Door begeerte gedreven gaat men de weg van het onrecht. Na de dood komt men op het neerwaartse pad, dat tot onheil leidt.[75]
Het begin van bestaansdorst (bhava-tanhā) is niet te kennen. Bestaansdorst is veroorzaakt, wordt gevoed door onwetendheid.[76]
Omgang met slechte mensen[77] leidt naar het luisteren naar verkeerde leer. Het luisteren naar verkeerde leer leidt naar het zijn zonder vertrouwen. Het zijn zonder vertrouwen leidt naar onwijs nadenken. Onwijs nadenken leidt naar onachtzaamheid en onbezonnenheid. Onachtzaamheid en onbezonnenheid leiden naar het onbeteugeld zijn van de zintuigen. Het onbeteugeld zijn van de zintuigen leidt naar drievoudig slecht gedrag. Het drievoudig slechte gedrag leidt naar het optreden van de vijf hindernissen. De vijf hindernissen leiden naar onwetendheid. De onwetendheid leidt naar bestaansdorst. Zo komt bestaansdorst tot stand.[78]
Ten gevolge van het zintuig en de waarneembare vormen ontstaat het zintuig-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de begeerte.[79]
In afhankelijkheid van gevoel ontstaat dorst, begeerte. In afhankelijkheid van dorst ontstaat zoeken (pariyesana). In afhankelijkheid van zoeken ontstaat inbezitname (labha). In afhankelijkheid van inbezitname ontstaat trachten, beproeven, onderzoeken, besluitvorming (vinicchaya). In afhankelijkheid van trachten, onderzoeken, besluitvorming ontstaat wellustig verlangen (chanda-raga). In afhankelijkheid van wellustig verlangen ontstaat hechten (ajjhosana). In afhankelijkheid van hechten ontstaat gewoontevorming, toeëigening, egoïsme (pariggaha).
In afhankelijkheid van gewoontevorming ontstaat hebzucht (macchariya). In afhankelijkheid van hebzucht ontstaat waken over zijn bezittingen (arakkha). Ten gevolge van waken over zijn bezittingen komt het tot aanwending van geweld, oorlog, tweedracht, strijd en ruzie, tot lasteren en liegen, tot allerhande slechte dingen.
Als er helemaal geen waken over eigen bezittingen was, zou er geen aanwending van geweld kunnen komen, geen oorlog en tweedracht, geen strijd en ruzie, geen lasteren en liegen, geen slechte dingen. Daarom is waken over eigen bezittingen de oorzaak voor geweld en oorlog, ruzie, lasteren en liegen, voor allerlei slechte dingen.
Als er geen egoïsme, hebzucht was, helemaal nergens, zou er geen waken over eigen bezittingen kunnen ontstaan. Daarom is egoïsme, hebzucht de oorzaak voor waken over eigen bezittingen.
Als er helemaal geen gewoontevorming was, zou er geen hebzucht kunnen ontstaan. Daarom is gewoontevorming de oorzaak voor hebzucht.
Als er helemaal geen hechten was, zou er geen gewoontevorming kunnen ontstaan. Daarom is hechten de oorzaak voor gewoontevorming.
Als er helemaal geen wellustig verlangen was, zou er geen hechten kunnen ontstaan. Daarom is wellustig verlangen de oorzaak voor hechten.
Als er helemaal geen trachten, onderzoeken, besluitvorming was, zou er geen wellustig verlangen kunnen ontstaan. Daarom is besluitvorming de oorzaak voor wellustig verlangen.
Als er helemaal geen inbezitname was, zou er geen trachten, onderzoeken, besluitvorming kunnen volgen. Daarom is inbezitname de oorzaak voor besluitvorming.
Als er helemaal geen zoeken was, zou er geen inbezitname kunnen ontstaan. Daarom is zoeken de oorzaak voor inbezitname.
Als er helemaal geen (levens)dorst was, zou er geen zoeken kunnen ontstaan. Daarom is dorst de oorzaak voor zoeken.[80]
Door begeerte is er ruzie tussen koningen, vorsten, brahmanen en burgers. Door begeerte is er ruzie tussen ouders en kinderen, is er ruzie tussen zonen en dochters onderling, en tussen vrienden. Oorlog, ruzie, twist, dat is de ellende van het begeren. Door begeerte gedreven worden verdragen gebroken, steelt men goederen van anderen, wordt er bedrogen en is er echtbreuk. Er worden dan straffen uitgedeeld. Dat is de ellende van begeren. Uit begeerte wordt er onrecht aangedaan. Zo geraakt men op de neerwaartse weg, in het onheil. Dat is de ellende van begeren.[81]
Allen die in het verleden datgene wat in de wereld dierbaar en aangenaam is, beschouwd hebben als blijvend, als vol lust, als hun zelf, als welzijn, die dat hebben beschouwd als de vrede, die hebben de dorst vergroot. Degenen die de dorst hebben vergroot, hebben de basis vergroot en daarmee ook het lijden. Zij zijn niet bevrijd van geboorte, ouderdom en dood, van pijn, droefheid, leed, zorg en wanhoop. Zij zijn niet bevrijd van lijden.[82]
Inbezitname, grijpen, hechten (upadanam) is afhankelijk van begeerte, levensdorst.[83]
Wat is inbezitname, grijpen, hechten? – Er zijn vier soorten van inbezitname (hechten): de inbezitname van de zinnelijkheid, het hechten aan zinnelijkheid; de inbezitname van meningen, het hechten aan [verkeerde] meningen; de inbezitname van deugdzame werken, het hechten aan deugdzame werken; de inbezitname van de eigen persoonlijkheid, het hechten aan de eigen persoonlijkheid, het hechten aan de leer van een zelf,[84] van een “ikheid”[85]
De inbezitname van de zinnelijkheid is aldus: Zinnelijkheid (kama), ook zinnelijke lusten genaamd, bestaat in vormen, geluiden, geuren, smaken en lichaamsindrukken die gewenst zijn, plezierig, aangenaam, lieflijk, verrukkelijk, die verlangen opwekken. Die zinnelijke lusten zijn allemaal anders. Dat noemt men het verschil van de zinnelijke lusten.
Maar zelf zijn die dingen geen 'zinnelijke lusten'; ze zijn 'objecten van de zinnelijke lust' (kāmā-gunā). De begeerte van het hart geldt als de zinnelijke lust van de mens, niet de lieflijke objecten van deze wereld. Het mooie in de wereld blijft daarbij altijd hetzelfde, maar wijze mensen wenden hun wil ervan af.[86]
Het resultaat (vipāka) van de zinnelijke lusten bestaat hierin: Deze of die soort van de bestaansvorm die een persoon die ernaar verlangt, tot ontstaan brengt, hetzij een verdienstelijke hetzij een niet verdienstelijke, dat noemt men het resultaat van de zinnelijke lusten.[87]
De inbezitname van (het hechten aan) meningen bestaat hierin: Er zijn twee soorten van meningen, de mening van bestaan en de mening van niet-bestaan. 'Alles is', dat is het ene einde. ‘Alles is niet’, dat is het andere einde.[88]
De inbezitname van deugdzame werken wil zeggen dat men hecht aan gebruiken en rituelen waarvan men hoopt dat zij voordeel brengen.
De inbezitname van (het hechten aan) de eigen persoonlijkheid bestaat hierin: Men denkt: ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ [89]
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat verscheidenheid van de voorstelling. Ten gevolge van de voorstelling ontstaat verscheidenheid van het willen. Ten gevolge van het willen ontstaat verscheidenheid van de begeerte. Ten gevolge van de begeerte ontstaat verscheidenheid van het vurig verlangen. Ten gevolge van het vurig verlangen ontstaat verscheidenheid van het opzoeken. Ten gevolge van het opzoeken ontstaat verscheidenheid van het grijpen.
Hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het element vorm ontstaat voorstelling van vorm. Ten gevolge van voorstelling van vorm ontstaat willen van vorm. Ten gevolge van willen van vorm ontstaat begeerte naar vorm. Ten gevolge van begeerte naar vorm ontstaat vurig verlangen naar vorm. Ten gevolge van vurig verlangen naar vorm ontstaat opzoeken van vorm. Ten gevolge van opzoeken van vorm ontstaat het grijpen naar vorm.
Ten gevolge van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat voorstelling van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge daarvan ontstaat willen van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge daarvan ontstaat begeerte naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge daarvan ontstaat vurig verlangen naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge daarvan ontstaat opzoeken van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge daarvan ontstaat grijpen naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen verscheidenheid van de voorstelling, van het willen, van de begeerte, van vurig verlangen, verscheidenheid van opzoeken, verscheidenheid van grijpen. - Maar het is niet andersom.[90]
Worden (bhavo) is afhankelijk van inbezitname, grijpen, hechten.[91] Uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden.[92] In afhankelijkheid van inbezitname, hechten ontstaat worden.[93]
Worden is het proces van in bestaan treden als embryo of ei. Het bestaat in het actieve en het passieve levensproces, d.w.z. het wedergeboorte producerende kamma proces (kamma-bhava) en als gevolg ervan het wedergeboorte proces (upapatti-bhava).[94] Er zijn drie vormen van het worden: het worden (in de wereld) van de zinnelijkheid; het worden (in de wereld) van de vorm; het worden in de vormloze sfeer.[95]
Het vernieuwen van het worden in de toekomst komt tot stand doordat de wezens die door onwetendheid zijn geremd en door begeerte zijn geboeid, zich vermaken aan het een en ander.[96]
Geboorte (jati) is afhankelijk van worden.[97] Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte.[98] In afhankelijkheid van worden ontstaat geboorte.[99]
Wat is geboorte, wat is de ontwikkeling ervan, wat is de opheffing ervan en wat is het pad dat leidt naar de opheffing ervan? – Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan,[100] het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte.[101]
De ontvangenis van een embryo in een moederschoot vindt plaats wanneer drie dingen samenkomen.
Wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft maar de moeder niet haar vruchtbare dagen heeft, en de te ontspruiten kiem[102] niet aanwezig is, in dat geval is er geen ontvangenis (conceptie).
Wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft en de moeder haar vruchtbare dagen heeft, maar de te ontspruiten kiem niet aanwezig is, ook in dat geval is er geen ontvangenis.
Maar wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft en de moeder haar vruchtbare dagen heeft, en het wezen dat wedergeboren moet worden aanwezig is, in dat geval vindt er een ontvangenis plaats door het samenkomen van die drie dingen.
De moeder draagt dan vol zorg het embryo negen of tien [maan]maanden in haar schoot – een zware last. Aan het einde van die periode baart zij het kind.[103]
Ouderdom en dood hebben de geboorte als oorzaak. De geboorte is de oorsprong van ouderdom en dood.
Ouder worden en sterven, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop zijn afhankelijk van geboorte.[104]
“Wat nu is ouderdom en dood? Het ouder worden van de verschillende individuen in de verschillende klassen van wezens, hun wegkwijnen, hun gebrekkig worden, het grijs worden van de haren, het rimpelen van de huid, het afnemen van de levenskracht, het verval van de zintuigen: dat noemt men ouderdom.”[105]
“Het heengaan en de afscheiding van de verschillende individuele wezens, hun verdwijnen, hun heengaan en sterven, het beëindigen van de levenstijd, het uiteenvallen van de bestanddelen van het bestaan (khandha)[106], het afwerpen van de lichamelijkheid: dat heet sterven, dat noemt men dood.”[107]
“En wat is verdriet? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, bedroefdheid is, wanhoop, verslagenheid, innerlijke zorg: dat heet verdriet.”[108]
“En wat is geweeklaag? - Wat bij iemand die door het een of andere verdriet of lijden getroffen is, gejammer en treuren is: dat heet geweeklaag.” [109]
“En wat is pijn? - Wat lichamelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door lichamelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet pijn.” [110]
“En wat is leed? - Wat geestelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door geestelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet leed.” [111]
“En wat is wanhoop? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, troosteloosheid en vertwijfeling is, de wanhopige en troosteloze geestestoestand: dat heet wanhoop.” [112]
“Wanneer begeerte naar eetbare spijs of naar aanraking of naar denken van de geest of naar bewustzijn aanwezig is, wanneer vreugde eraan aanwezig is, wanneer dorst ernaar aanwezig is, dan heeft het bewustzijn een steunpunt gevonden en is het tot groei gekomen.[113] Waar het bewustzijn een steunpunt heeft gevonden en tot groei is gekomen, daar verschijnt naam en vorm. Waar naam en vorm verschijnt, daar vindt vermeerdering van de formaties plaats. Waar vermeerdering van de formaties plaatsvindt, daar komt wedergeboorte en nieuw bestaan. Waar wedergeboorte en nieuw bestaan komen, daar verschijnen geboorte, ouderdom en dood. Waar geboorte, ouderdom en dood zijn, dat is met pijn verbonden, met angst en met wanhoop.”[114]
Op die manier komt de hele massa van lijden tot stand. Zo is het ontstaan van deze hele massa van lijden.[115]
Eens vroeg een asceet aan de Verhevene of het lijden zelf veroorzaakt is of door iemand anders of zowel door iemand zelf als door iemand anders of door toeval. De Boeddha legde hem toen de oorzaak van lijden uit.[116]
"Als men beweert dat het dezelfde is die de daad verricht en die de gevolgen ervan ondervindt, dan is er iemand die vanaf het begin bestaat; beweert men dan dat het lijden zelf veroorzaakt is, dan komt men tot de conclusie van een eeuwig blijvend iets.
Als men beweert dat het iemand anders is die de daad verricht en die de gevolgen ervan ondervindt, dan bestaat er iemand die te maken heeft met waarneming, gevoel; beweert men dan dat het lijden door iemand anders veroorzaakt is, dan komt men tot de conclusie van volledige vernietiging.
De Tathagata vermijdt deze beide einden en verkondigt de ware leer van het midden: Uit de onwetendheid als oorzaak ontstaan de formaties, uit de formaties als oorzaak ontstaat het bewustzijn, uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm; uit naam en vorm als oorzaak ontstaan de zes bereiken van de zintuigen, uit de zes bereiken van de zintuigen ontstaat aanraking, uit aanraking als oorzaak ontstaat gevoel; uit gevoel als oorzaak ontstaat de dorst, uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen, uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden, uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte, uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood. Op een dergelijke manier komt de oorsprong van de hele massa van lijden tot stand.
Maar uit het volledig verdwijnen en de opheffing van onwetendheid volgt opheffing van de formaties; uit de opheffing van de formaties volgt opheffing van het bewustzijn; uit de opheffing van het bewustzijn ontstaat opheffing van naam en vorm; uit de opheffing van naam en vorm ontstaat opheffing van de zes bereiken van de zintuigen; uit de opheffing van de zes bereiken van de zintuigen ontstaat opheffing van aanraking; uit de opheffing van aanraking ontstaat opheffing van gevoel; uit de opheffing van gevoel ontstaat opheffing van de dorst; uit de opheffing van de dorst ontstaat opheffing van het grijpen; uit de opheffing van het grijpen ontstaat opheffing van het worden; uit de opheffing van het worden ontstaat opheffing van geboorte; uit de opheffing van geboorte ontstaat opheffing van ouderdom en dood.
Op die manier komt de opheffing van de hele massa van dukkha, lijden tot stand."
Na deze woorden zei de asceet aan de Verhevene: “Geweldig, Heer, prachtig, Heer. Heel helder is de leer uitgelegd.” En hij nam zijn toevlucht tot de Boeddha, Dhamma en Sangha.[117]
Eens werd aan de eerwaarde Sariputta gevraagd of lust en lijden zelf veroorzaakt zijn. Het antwoord luidde dat lust en lijden oorzakelijk zijn ontstaan, met contact, aanraking als oorzaak. De eerwaarde Ananda hoorde dit antwoord en vertelde het aan de Boeddha die het antwoord bevestigde en verder nog zei:
“Wanneer lichamelijke actie plaatsvindt, dan ontstaat wegens het bewust worden van lichamelijke actie voor de eigen persoon lust en lijden. Of wanneer praten plaatsvindt, dan ontstaat wegens het bewust worden van het praten voor de eigen persoon lust en lijden. Of wanneer denken plaatsvindt, dan ontstaat wegens het bewust worden van het denken voor de eigen persoon lust en lijden.[118]
Door het niet weten als oorzaak produceert men zelf een vorm van lichamelijke actie. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden. Of anderen produceren door het niet weten een vorm van lichamelijke actie. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden. Met overleg of zonder overleg produceert men een vorm van lichamelijke actie. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden.
Men produceert zelf een vorm van het praten. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden. Of anderen produceren door het niet weten een vorm van het praten. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden. Met overleg of zonder overleg produceert men een vorm van het praten. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden.
Men produceert zelf een vorm van het denken. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden. Of anderen produceren door het niet weten een vorm van het denken. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden. Met overleg of zonder overleg produceert men een vorm van het denken. Ten gevolge daarvan ontstaat voor de eigen persoon lust en lijden.
In al deze gevallen is men tot niet-weten (als laatste oorzaak) gekomen. Na het volledig verdwijnen en na opheffing van het niet-weten is er geen lichamelijke actie ten gevolge waarvan voor de eigen persoon lust en lijden ontstaat.
Na het volledig verdwijnen en na opheffing van het niet-weten is er geen praten ten gevolge waarvan voor de eigen persoon lust en lijden ontstaat.
Na het volledig verdwijnen en na opheffing van het niet-weten is er geen denken ten gevolge waarvan voor de eigen persoon lust en lijden ontstaat.
Er is dan geen veld, geen basis, geen bereik, geen betrekking ten gevolge waarvan voor de eigen persoon lust en lijden ontstaat.[119]
[m.a.w. alle voorwaarden voor verder ontstaan van lust en lijden ontbreken].
Bij afwezigheid waarvan is er geen ouderdom en sterven; door het beëindigen waarvan houdt ouderdom en sterven op?
Als dit niet is, volgt dat niet; met het verdwijnen van het ene verdwijnt het andere.[120] en wel aldus:
Met het geheel en al verdwijnen van onwetendheid verdwijnen wilsformaties (vormingen). Met het verdwijnen van wilsformaties verdwijnt bewustzijn. Met het verdwijnen van bewustzijn verdwijnt geestlichamelijkheid. Met het verdwijnen van geestlichamelijkheid verdwijnt de zesvoudige basis (de zes bereiken van de zintuigen). Met het verdwijnen van de zesvoudige basis verdwijnt contact. Met het verdwijnen van contact verdwijnt gevoel. Met het verdwijnen van gevoel verdwijnt begeerte, dorst. Met het verdwijnen van dorst, verlangen verdwijnt inbezitname, grijpen, hechten. Met het verdwijnen van hechten verdwijnt worden. Met het verdwijnen van worden verdwijnt geboorte. Met het verdwijnen van geboorte verdwijnen ouderdom en dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop.
Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand.[121]
Ouderdom en sterven zijn afhankelijk van geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geklaag, gejammer en wanhoop opgeheven.[122]
En het pad dat leidt naar opheffing van ouderdom en dood is het edele achtvoudige pad.[123]
Geboorte is afhankelijk van worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte.
Er is geen ontstaan en oorsprong van geboorte als bewustzijn in geestlichamelijkheid geen basis vindt, als er geen conceptie is, geen worden.[124]
Het pad dat leidt naar de opheffing van geboorte is het edele achtvoudige pad.[125]
Worden is afhankelijk van inbezitname, grijpen, hechten. Uit de opheffing van het grijpen, hechten, inbezitname volgt opheffing van het worden.[126]
Met het verdwijnen van de onwetendheid, met het verschijnen van waar weten, en met het ophouden van begeerte komt er in de toekomst geen vernieuwing van het worden tot stand.[127]
Het pad dat leidt naar de opheffing van het worden is het edele achtvoudige pad.[128]
Inbezitname, grijpen, hechten is afhankelijk van begeerte, levensdorst. Met het opheffen van begeerte, dorst, eindigt inbezitname, grijpen, hechten.[129]
Het pad dat leidt naar de opheffing van grijpen, hechten, inbezitname is het edele achtvoudige pad.[130]
De opheffing van inbezitname van zinnelijkheid bestaat in het opheffen van de begeerte naar lieflijke en mooie objecten.
De opheffing van de inbezitname van of het hechten aan meningen bestaat hierin: Er zijn twee soorten van meningen, de mening van bestaan en de mening van niet-bestaan. Voor degene die de oorsprong van de wereld overeenkomstig de werkelijkheid met juist begrip beschouwt, bestaat er niet zoiets dat in de wereld "niet-zijn" wordt genoemd; en voor degene die de opheffing van de wereld overeenkomstig de werkelijkheid met juist begrip beschouwt, bestaat er niet zoiets dat in de wereld 'zijn' wordt genoemd.
'Alles is', dat is het ene einde. ‘Alles is niet’, dat is het andere einde. Deze twee einden moeten worden vermeden.[131]
Opheffing van persoonlijkheid gaat als volgt: Iemand die het pad naar heiligheid heeft betreden, is niet van mening dat de elementen aarde, water, vuur en lucht hem toebehoren, en schept er geen behagen in. De reden is dat hij het volledig heeft doorzien. Ook is hij niet van mening dat het geziene hem toebehoort en schept er geen behagen in. Evenzo is het met het ondervondene en het vernomene. De reden is dat hij het volledig heeft doorschouwd.[132]
Men denkt: ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’
Men denkt: ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’
Men denkt: ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’
Men denkt: ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’
Men denkt: ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’
Men denkt: ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’ [133]
Dorst, begeerte is afhankelijk van gevoel. Afhankelijk van het opheffen van gevoel is het opheffen van de dorst, begeerte.[134]
Het pad dat leidt naar de opheffing van de dorst is het edele achtvoudige pad.[135]
De dorst wordt opgeheven door datgene wat dierbaar en aangenaam is, te beschouwen als vergankelijk, als onvoldaan, frustrerend, als iets dat geen zelf is, als ziekte, als gevaar. Zo wordt men vrij van begeerte, haat en onwetendheid, vrij van verlangen en hechten, vrij van voorkeur en afkeer.[136]
Degenen die geen dorst meer hebben, die niet meer ergens aan hechten, zij die weten, die niet enthousiast noch ontstemd zijn, die geen verscheidenheid behaagt, zij zijn vrij van begeerte, haat en onwetendheid. Zij zijn vrij van verlangen en hechten. Zij hebben inzicht. Zij hebben geen voorkeur en geen afkeer. En zij scheppen geen behagen in het theoretisch buiten de perken gaan. Zij zijn bevrijd van geboorte, ouderdom en dood; ze zijn bevrijd van pijn, leed, geweeklaag, verdriet en wanhoop. Zij zijn vrij van dukkha.[137]
Gevoel is afhankelijk van aanraking, contact. Uit de opheffing van contact, aanraking volgt opheffing van gevoel, gewaarwording.[138]
Het pad dat leidt naar de opheffing van gevoel is het edele achtvoudige pad.[139]
Ten gevolge van een aanraking met iets dat vol begeerte te ervaren is, ontstaat een gevoel vol begeerte. Na opheffing van die aanraking met iets dat vol begeerte is, zal ook het gevoel dat door die aanraking is ontstaan, worden opgeheven.
Ten gevolge van contact met iets dat smartelijk te ervaren is, ontstaat een smartelijk gevoel. Na opheffing van dat contact met wat als smartelijk te ervaren is, wordt ook het gevoel dat door dat contact veroorzaakt wordt, opgeheven.
Ten gevolge van een contact met iets dat niet aangenaam en niet onaangenaam te ervaren is, ontstaat een niet aangenaam noch onaangenaam gevoel. Na opheffing van dat contact wordt ook het gevoel dat door dat contact veroorzaakt is, opgeheven.[140]
De overwinning van gevoelens bestaat in de ontkenning van de prikkel van de wil, de verloochening van de prikkel van de wil.[141]
Contact, aanraking is afhankelijk van de zes zintuigen. Er is geen aanraking, geen contact, als er geen zintuigen zijn. Uit de opheffing van de zesvoudige basis, het bereik van de zes zintuigen, volgt opheffing van de aanraking.[142]
Het pad dat leidt naar de opheffing van aanraking, contact is het edele achtvoudige pad.[143]
De zes zintuigen zijn aanwezig als geestlichamelijkheid (naam en vorm) aanwezig is. Met het verdwijnen van geestlichamelijkheid verdwijnt de zesvoudige basis (de zes bereiken van de zintuigen). Uit de opheffing van naam en vorm volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen.[144]
Het pad dat leidt naar de opheffing van het bereik van de zes zintuigen is het edele achtvoudige pad.[145]
Alle vormen, alle verschillen, alle eigenschappen, alle bijzonderheden waardoor het geestelijke deel wordt gevormd, als die allemaal niet daar zijn, niet bestaan, dan zullen aan het lichamelijk deel geen geestelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor het lichamelijke deel wordt gevormd, als die allemaal niet daar zijn, dan zullen aan het geestelijke deel geen lichamelijke symptomen verschijnen.
Wees bewaakt wat betreft de zin-organen. Als je een materiële vorm gezien hebt met het oog, - of als je een geluid gehoord hebt met het oor, - of als je een geur geroken hebt met de neus, - of als je een smaak geproefd hebt met de tong, - of als je een aanraking gevoeld hebt met het lichaam, - of als je een geestelijke staat onderkend hebt met de geest, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oog, of het oor, of de neus, of de tong, of het lichaam, of de geest onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de zintuigen beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de zintuigen.[146]
Geestlichamelijkheid is afhankelijk van bewustzijn. Afhankelijk van het opheffen van wedergeboorte-bewustzijn is het opheffen van geestlichamelijkheid. Uit de opheffing van het bewustzijn volgt opheffing van geestlichamelijkheid, naam en vorm.[147]
Het pad dat leidt naar de opheffing van naam en vorm is het edele achtvoudige pad.[148]
Dit lichaam behoort ons niet toe, noch behoort het anderen toe.
Het lichaam is te verstaan als het vroegere kamma, [d.w.z. door het vroegere kamma voortgebracht], door daden voortgebracht, door denken voortgebracht, door gevoel voortgebracht.
Daarom overweegt een onderwezen edele volgeling de wet van oorzakelijk ontstaan, namelijk: als dit is, volgt dat; uit het ontstaan van het ene volgt het ontstaan van het andere. Als dit niet is, volgt dat niet; uit de opheffing van het ene volgt de opheffing van het andere.[149]
Het lichaam is opgebouwd uit de vier elementen aarde, water, vuur en lucht.[150] – Wat is het aangename ervan, wat is het nadelige ervan en wat is het ontkomen eraan?
Lust en welgevallen die ten gevolge van die elementen ontstaan, dat is het aangename ervan.
Het onbestendige, smartelijke, veranderlijke, vergankelijke dat van die elementen ontstaat, dat is het nadelige ervan.
Het verwijderen van het verlangen en de begeerte ernaar, het opgeven van verlangen en begeerte ernaar, dat is het ontkomen aan die elementen.
En ook het opgeven van afkeer is het ontkomen aan de elementen.[151]
Als er bij die elementen niets aangenaams was, zouden de wezens er geen welbehagen in vinden.
Als er bij die elementen niets nadeligs was, zouden de wezens er geen afkeer van hebben.
Als er bij die elementen geen ontkomen was, zouden de wezens er niet aan ontkomen. Maar als men dat overeenkomstig de werkelijkheid begrepen heeft, dan is men volledig verlicht.[152]
Zolang als men dat nog niet overeenkomstig de werkelijkheid heeft begrepen, zolang is men nog niet ontkomen aan de kringloop van bestaan. Maar wanneer men bij die vier elementen het ontkomen als ontkomen begrepen heeft overeenkomstig de werkelijkheid, dan is men ontkomen aan de wereld met haar goden en Brahmas, met haar goden en mensen; men is dan ervan losgeraakt, ervan afgescheiden en men leeft met een gemoed dat vrij is van grenzen.[153]
Het ontstaan van de elementen is ontstaan van het lijden, van ziekte, ouderdom en dood.
De opheffing van de elementen, het tot rust komen ervan, dat is de opheffing van het lijden, van ziekte, ouderdom en dood.[154]
Wie de elementen kent, de oorsprong ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, die heeft het doel door eigen inzicht bereikt.[155]
Bewustzijn is afhankelijk van geestlichamelijkheid. Afhankelijk van het opheffen van wilsformaties, vormingen is het opheffen van gewaarworden, bewustzijn.[156]
Het pad dat leidt naar de opheffing van het bewustzijn is het edele achtvoudige pad.[157]
Er is geen wedergeboorte-bewustzijn als er geen wilsformaties zijn.[158]
Als verlangen naar het gebruik van vorm of naar het gebruik van bewustzijn is opgegeven, dan is door dat opgeven de steun afgesneden en is er geen vestiging van bewustzijn. Dat niet gevestigde bewustzijn is bevrijd, omdat het niet groeit en niet samenstelt. Door de vrijheid is het vast en bedaard. Door de vastheid en bedaardheid is het tevreden. Door de tevredenheid is de persoon niet in beroering. Ongestoord van zichzelf is hij volmaakt tot rust gekomen, en hij weet: ‘Uitgeput is geboorte, het heilige leven is geleefd, de taak is volbracht.’ [159]
De volmaakte heilige ziet alleen oorzaken en oorzakelijk ontstaan. Voor hem is er geen maat meer waarmee hij aangeduid kan worden.[160]
Het bewustzijn [citta] dat niets zijn eigen noemt, is oneindig en helder stralend.[161]
Het vrije bewustzijn is een geestelijke staat die vrij is van begeerte, vrij van afkeer en vrij van onwetendheid, vrij van de mening “ik ben”. Bij het zien is alleen het zien; bij het horen is alleen het horen; bij het ruiken is alleen het ruiken; bij het proeven is alleen het proeven; bij het aanraken is alleen het aanraken; bij het denken is alleen het denken.[162] Men voegt niets meer toe.
""Door het gezichtsorgaan en de vormen ontstaat het zien-bewustzijn. Door samenkomst van die drie ontstaat contact. Door contact ontstaat gevoel. Wat men voelt, neemt men waar. Wat men waarneemt, daarover denkt men na. Men maakt onderscheid. En dan volgt afzondering. Wat men afzondert, verschijnt aan de mens als waarnemingen van bijzonderheid die betrekking hebben op vormen van vroegere, tegenwoordige en toekomstige tijden, welke vormen door het zien-bewustzijn waarneembaar zijn.
Evenzo met gehoor – geluiden – hoorbewustzijn. Evenzo met ruikorgaan – geuren – ruikbewustzijn. Evenzo met smaakorgaan – smaken – smaakbewustzijn. Evenzo met aanrakingsorgaan - aanrakingen - aanrakingsbewustzijn. Evenzo met de geest - gedachten en ideeën – denkbewustzijn.
Als gezichtsorgaan, vorm en zien-bewustzijn niet aanwezig zijn, dan komt er geen aanraking, geen gevoel, geen waarneming, geen onderscheid.
Evenzo met oor, geluid en hoor-bewustzijn; evenzo met neus, geur en ruik-bewustzijn; evenzo met tong, smaak, smaak-bewustzijn; evenzo met lichaam, aanrakingsobject en aanrakingsbewustzijn; evenzo met de geest, een geest-object en geest-bewustzijn. Als zij niet aanwezig zijn, komt er geen aanraking, geen gevoel, geen waarneming, geen onderscheid.”[163]
Ten gevolge van het zien en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit het volledig verdwijnen en de opheffing van die dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van de geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag (etc) opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. Dat is het beëindigen van lijden.
Evenzo met horen en geluiden, ruiken en geuren, proeven en smaken, aanraken en aanraakbare/voelbare voorwerpen, denken en gedachten.[164]
De formaties, vormingen hebben onwetendheid als oorzaak. Afhankelijk van het volledig opheffen en verdwijnen van onwetendheid is het opheffen en verdwijnen van wilsformaties, van de vormingen. Als onwetendheid niet aanwezig is, ontstaan er geen vormingen. De opheffing van de onwetendheid is oorzaak voor de opheffing van de formaties.[165]
Het pad dat leidt naar de opheffing van de formaties is het edele achtvoudige pad.[166]
Degene die volledig de vormingen kent, het ontstaan ervan, het beëindigen ervan en het pad dat leidt naar het beëindigen ervan, hij of zij heeft het weten van de waarheid. Wanneer een edele volgeling(e) dit weten gereinigd en gezuiverd bezit, dan is die persoon met juist inzicht begiftigd, bezit het inzicht van de strevende, is begiftigd met het oog der waarheid. Hij of zij bezit dan het inzicht in de hoogste waarheid en klopt aan aan de poort van Nibbana.[167]
Er zijn drie soorten van neigingen: neiging tot zinnelijkheid, neiging tot bestaan, neiging tot onwetendheid.[168] De opheffing van de neigingen is oorzaak voor de opheffing van de onwetendheid. En de opheffing van de onwetendheid is oorzaak voor de opheffing van de neigingen.
Het pad dat leidt naar de opheffing van de neigingen en van onwetendheid is het edele achtvoudige pad.[169]
Wie de edele waarheden kent, die is wetend.[170]
Als men weet, als onwetendheid verdwenen is, dan ziet men de waarheid van anatta, niet-zelf, van ego-loosheid. De vormingen, wilsacties worden opgegeven. Daardoor wordt bewustzijn opgeheven. Het verlangen naar het gebruik van vorm wordt opgegeven. Er is dan geen steun meer voor bewustzijn. Het bewustzijn kan zich niet vestigen. Dat niet-gevestigde bewustzijn is bevrijd. Het is niet samengesteld. Het is vrij.
Het vrije bewustzijn is een geestelijke staat die vrij is van begeerte, vrij van afkeer en vrij van onwetendheid, vrij van de mening “ik ben”. Het noemt niets zijn eigen. Het is oneindig.
Als onwetendheid niet aanwezig is, m.a.w. als weten aanwezig is, worden wilsformaties opgeheven, dan verdwijnen de vormingen.
Om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen moet men begeerte, haat en onwetendheid overwinnen. Ook moet men geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het gehecht zijn aan regels en rituelen overwinnen.
Om geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het gehecht zijn aan regels en rituelen te overwinnen moet men onwijs nadenken, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid overwinnen.
Om onwijs nadenken, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen moet men onachtzaamheid, onbezonnenheid, en geestelijke verwardheid overwinnen.
Om onachtzaamheid, onbezonnenheid, en geestelijke verwardheid te overwinnen moet men drie dingen overwinnen, en wel: de onlust tot het bezoeken van de edele mensen, de onlust tot het luisteren naar de edele leer, en de zucht om anderen te berispen.
Om die drie dingen te overwinnen moet men opgewondenheid, teugelloosheid, en zedeloosheid overwinnen.
Om opgewondenheid, teugelloosheid, en zedeloosheid te overwinnen moet men drie dingen overwinnen: vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid, en traagheid.
Om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid, en traagheid te overwinnen moet men oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid, en slechte omgang overwinnen.
Om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid, en slechte omgang te overwinnen moet men schaamteloosheid, gewetenloosheid, en lichtzinnigheid overwinnen.
De schaamteloze en gewetenloze is lichtzinnig. Omdat hij lichtzinnig is, is hij niet in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang te overwinnen. Omdat hij slechte omgang heeft, is hij niet in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid te overwinnen. Omdat hij traag is, is hij niet in staat om opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid te overwinnen. Omdat hij zedeloos is, is hij niet in staat om de onlust tot het bezoeken van de edelen, de onlust tot het luisteren naar de edele leer, en de zucht tot berispen te overwinnen. Omdat hij graag anderen berispt, is hij niet in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid te overwinnen. Omdat hij geestelijk verward is, is hij niet in staat om onwijze overwegingen, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen. Omdat hij slap van geest is, is hij niet in staat om het geloof in persoonlijkheid, de twijfel, en het hechten aan regels en rituelen te overwinnen. Omdat hij vol twijfel is, is hij niet in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen. Zonder evenwel begeerte, haat en onwetendheid overwonnen te hebben, is hij niet in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.
Maar wie begeerte, haat en onwetendheid heeft overwonnen, die is in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.
Wie geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het hechten aan regels en rituelen heeft overwonnen, is in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen.
Wie onwijs overwegen, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid heeft overwonnen, is in staat om geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het hechten aan regels en rituelen te overwinnen.
Wie onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid heeft overwonnen, is in staat om onwijs overwegen, het volgen van een slecht pad, en geestelijke slapheid te overwinnen.
Wie onlust tot het bezoeken van de edelen, onlust tot het luisteren naar de edele leer, en zucht tot berispen heeft overwonnen, is in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid te overwinnen.
Wie opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid heeft overwonnen, is in staat om onlust tot het bezoeken van de edelen, onlust tot het luisteren naar de edele leer, en zucht tot berispen te overwinnen.
Wie vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid heeft overwonnen, is in staat om opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid te overwinnen.
Wie oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang heeft overwonnen, is in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid te overwinnen.
Wie schaamteloosheid, gewetenloosheid en lichtzinnigheid heeft overwonnen, is in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang te overwinnen.
Wie schaamtegevoel en morele vrees heeft, bezit serieus streven. Omdat hij serieus streeft, is hij in staat om oneerbiedigheid, onbeleerbaarheid en slechte omgang te overwinnen. Vanwege edele omgang is hij in staat om vertrouwenloosheid, onvriendelijkheid en traagheid te overwinnen. Omdat hij energiek is, is hij in staat om opgewondenheid, teugelloosheid en zedeloosheid te overwinnen. Omdat hij rein van zeden is, is hij in staat om de onlust tot het bezoeken van de edelen, de onlust tot het luisteren naar de edele leer, en de zucht tot berispen te overwinnen. Omdat hij vrij is van de zucht tot berispen, is hij in staat om onachtzaamheid, onbezonnenheid en geestelijke verwardheid te overwinnen. Omdat hij vrij is van geestelijke verwardheid, is hij in staat om onwijze overwegingen, het volgen van een slecht pad en geestelijke slapheid te overwinnen. Omdat hij vrij is van geestelijke slapheid, is hij in staat om het geloof in persoonlijkheid, twijfel, en het hechten aan regels en rituelen te overwinnen. Omdat hij vrij is van twijfel, is hij in staat om begeerte, haat en onwetendheid te overwinnen. Als hij evenwel begeerte, haat en onwetendheid heeft overwonnen, dan is hij in staat om geboorte, ouder worden en dood te overwinnen.[171]
“Als de waarnemingen bij iemand verschijnen en als hij er geen behagen in schept, als ze niet meer aan hem hechten, dat is het einde van de neiging naar begeerte, is het einde van de neiging naar afkeer, is het einde van de neiging naar meningen, is het einde van de neiging naar twijfel, waan, bestaan, niet-weten, dat is het einde van tekeergaan en bloedvergieten, oorlog en tweedracht, ruzie en strijd, liegen en bedriegen. Daar worden de slechte dingen volledig vernietigd.”[172]
Degene die volledig de vormingen kent, het ontstaan ervan, het beëindigen ervan en het pad dat leidt naar het beëindigen ervan, hij of zij heeft het weten van de waarheid. Wanneer een edele volgeling(e) dit weten gereinigd en gezuiverd bezit, dan is die persoon met juist inzicht begiftigd, bezit het inzicht van de strevende, is begiftigd met het oog der waarheid. Hij of zij bezit dan het inzicht in de hoogste waarheid en klopt aan aan de poort van Nibbana.[173]
Weten gaat vooraf aan het optreden van heilzame dingen. Direct erna volgen schaamte en schroom. Wie het weten navolgt, bij hem ontstaat juist inzicht. Wie juist inzicht heeft, bij hem ontstaan juiste gezindheid, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid en juiste concentratie.[174]
“Een niet onderwezen gewoon mens (d.w.z. iemand die de stroom nog niet heeft betreden) kan ten opzichte van het lichaam dat uit de vier elementen aarde, water, vuur en lucht gevormd is, een afkeer koesteren. Hij kan er onverschillig tegen worden, kan zich ervan losmaken.
En waarom? – Omdat men aan dit lichaam dat uit de vier grove elementen gevormd is, toename en afname ziet, groter en kleiner worden. Daarom kan men er een afkeer van krijgen.
Maar wat denken genoemd wordt en geest en bewustzijn, daartegen is een niet onderwezen gewoon mens niet in staat om afkeer te koesteren, onverschillig ertegen te worden, is niet in staat om zich ervan los te maken.
En waarom? – Omdat de niet onderwezen gewone mens lange tijd ernaar heeft gestreefd, gewenst, verlangd: 'Dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf.'
Men kan beter het lichaam als zelf aannemen, maar niet het denken.
En waarom? – Men ziet dat het lichaam één jaar, twee jaren, 3 – 4 – 5 - 10 – 20 – 50 – 80 - 100 jaren of nog langer bestaat. Maar wat denken genoemd wordt en geest en bewustzijn, daar ontstaat 's nachts en overdag het ene en iets anders wordt opgeheven.[175]
Zoals een aap een tak grijpt en weer loslaat en een andere tak grijpt. Evenzo is het met denken, geest en bewustzijn. Het ene ontstaat en het andere wordt opgeheven.
Maar een onderwezen vrome volgeling overweegt goed en grondig de wet van oorzakelijk ontstaan. Als dit is, volgt dat; uit het ontstaan van het ene volgt het ontstaan van het andere. Als dit niet is, volgt dat niet. Uit de opheffing van het ene volgt de opheffing van het andere.
D.w.z. uit onwetendheid als oorzaak ontstaan de formaties, vormingen. Uit de vormingen als oorzaak ontstaat het bewustzijn. Uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm. Uit naam en vorm als oorzaak ontstaat het bereik van de zes zintuigen. Uit het bereik van de zes zintuigen als oorzaak ontstaat de aanraking. Uit de aanraking als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. Uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden. Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte. Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood, pijn, leed, gejammer, wanhoop.
Op zo'n manier komt de oorsprong van de hele massa van lijden tot stand.
Uit het volledige verdwijnen en de opheffing van onwetendheid volgt opheffing van de formaties. Uit de opheffing van de formaties volgt opheffing van het bewustzijn. Uit de opheffing van het bewustzijn volgt opheffing van naam en vorm. Uit de opheffing van naam en vorm volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen. Uit de opheffing van het bereik van de zes zintuigen volgt opheffing van de aanraking. Uit de opheffing van de aanraking volgt opheffing van het gevoel. Uit de opheffing van het gevoel volgt opheffing van de dorst. Uit de opheffing van de dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geklaag, gejammer en wanhoop opgeheven.
Op zo'n manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand.
Wanneer een onderwezen vrome volgeling zo ziet, vat hij afkeer tegen de vorm, vat hij afkeer tegen het gevoel, vat hij afkeer tegen de waarneming, vat hij afkeer tegen de formaties, vat hij afkeer tegen het bewustzijn.
En wanneer hij afkeer vat, wordt hij kalm, koel, en ten gevolge van de kalmte maakt hij zich los.
Wanneer hij zich heeft losgemaakt, ontstaat in hem het inzicht: 'ik heb me losgemaakt.' Hij ziet in dat geboorte vernietigd is, dat het heilige leven geleefd is. Voltooid is wat te doen was; niets meer heeft hij verder te maken met werelds bestaan.”[176]
“Wanneer nu een edele volgeling(e) op deze manier het oorzakelijke ontstaan kent, de oorsprong van het oorzakelijke ontstaan kent, de opheffing van het oorzakelijke ontstaan kent en op die manier de weg kent die leidt naar de opheffing van het oorzakelijke ontstaan, zo iemand heet een edele volgeling(e) die met juist inzicht begiftigd is. Hij of zij bezit het inzicht en het weten van de ijverige, heeft het oog van de waarheid, heeft doordringend inzicht in de hoogste waarheid. Aangekomen is die persoon aan de poort van Nibbana.”[177]
Te Savatthi sprak de Verhevene eens: “Monniken, bij de wetende, bij de ziende treedt de vernietiging van de wereldse invloeden (āsavā) op, niet bij de onwetende, niet-ziende.
Monniken, wat nu moet men weten, wat moet men zien, zodat vernietiging van de wereldse invloeden optreedt? - Zo is vorm, zo is de oorsprong van vorm, zo is het vergaan van vorm. Zo is gevoel, zo is de oorsprong van gevoel, zo is het vergaan van gevoel. Zo is waarneming, zo is de oorsprong van waarneming, zo is het vergaan van waarneming. Zo zijn de formaties, zo is de oorsprong van de formaties, zo is het vergaan van de formaties. Zo is bewustzijn, zo is de oorsprong van bewustzijn, zo is het vergaan van bewustzijn. Monniken, dat moet men weten, dat moet men zien zodat vernietiging van de wereldse invloeden optreedt.
Monniken, het weten dat men van de vernietiging van de wereldse invloeden heeft, dat heeft zijn voorwaarde, het is niet zonder voorwaarde.
Monniken, wat nu is voor het weten van de vernietiging van de wereldse invloeden de voorwaarde? ‘De bevrijding,’ moet men hierop antwoorden. Maar monniken, ook de bevrijding heeft zijn voorwaarde, is niet zonder voorwaarde.
(Kortom)
Het weten van de vernietiging van wereldse invloeden is afhankelijk van de bevrijding. De bevrijding is afhankelijk van het verdwijnen. Het verdwijnen is afhankelijk van de afkeer. De afkeer is afhankelijk van het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn. Het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn is afhankelijk van de geestelijke concentratie. De geestelijke concentratie is afhankelijk van de gelukzaligheid..[178] De gelukzaligheid is afhankelijk van de gemoedsrust (vrede van gemoed). De gemoedsrust is afhankelijk van de vreugde. De vreugde is afhankelijk van het welbehagen. Het welbehagen is afhankelijk van het vertrouwen. Het vertrouwen is afhankelijk van dukkha, het lijden. Het lijden is afhankelijk van geboorte. Geboorte is afhankelijk van worden. Worden is afhankelijk van grijpen. Grijpen is afhankelijk van dorst. Dorst is afhankelijk van gevoel. Gevoel is afhankelijk van contact. Contact is afhankelijk van de zes bereiken van de zintuigen. De zes bereiken van de zintuigen zijn afhankelijk van naam en vorm, geestlichamelijkheid. Naam en vorm is afhankelijk van bewustzijn. Bewustzijn is afhankelijk van de formaties. De formaties zijn afhankelijk van het niet weten (onwetendheid).
Monniken, zo hebben de formaties onwetendheid als voorwaarde; het bewustzijn heeft de formaties als voorwaarde; naam en vorm hebben bewustzijn als voorwaarde; de zes bereiken van de zintuigen hebben naam en vorm als voorwaarde; contact heeft de zes bereiken van de zintuigen als voorwaarde; gevoel heeft contact als voorwaarde; de dorst heeft gevoel als voorwaarde; het grijpen heeft de dorst als voorwaarde; het worden heeft het grijpen als voorwaarde; de geboorte heeft het worden als voorwaarde; het lijden heeft de geboorte als voorwaarde; het vertrouwen heeft het lijden als voorwaarde; het welbehagen heeft het vertrouwen als voorwaarde; de vreugde heeft het welbehagen als voorwaarde; de gemoedsrust heeft de vreugde als voorwaarde; de zaligheid heeft de gemoedsrust als voorwaarde; de geestelijke concentratie heeft de gemoedsrust als voorwaarde; het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn, heeft de geestelijke concentratie als voorwaarde; de afkeer heeft het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn, als voorwaarde; het verdwijnen heeft de afkeer als voorwaarde; de bevrijding heeft het verdwijnen als voorwaarde; het weten van de vernietiging van wereldse invloeden heeft de bevrijding als voorwaarde.
Juist zoals wanneer boven in de bergen hevige regen valt en zoals daar het omlaag stromende water de kloven en spleten vult. Als de kloven vol zijn, worden de kleine poelen gevuld. Als die vol zijn, worden de grote poelen gevuld. Dan worden de kleine rivieren gevuld. Daarna worden de grote stromen gevuld. Dan vullen ze de grote zee, de oceaan.
Juist zo, monniken, hebben de formaties onwetendheid als voorwaarde; het bewustzijn heeft de formaties als voorwaarde; naam en vorm hebben bewustzijn als voorwaarde; de zes bereiken van de zintuigen hebben naam en vorm als voorwaarde; contact heeft de zes bereiken van de zintuigen als voorwaarde; gevoel heeft contact als voorwaarde; de dorst heeft gevoel als voorwaarde; het grijpen heeft de dorst als voorwaarde; het worden heeft het grijpen als voorwaarde; de geboorte heeft het worden als voorwaarde; het lijden heeft de geboorte als voorwaarde; het vertrouwen heeft het lijden als voorwaarde; het welbehagen heeft het vertrouwen als voorwaarde; de vreugde heeft het welbehagen als voorwaarde; de gemoedsrust heeft de vreugde als voorwaarde; de zaligheid heeft de gemoedsrust als voorwaarde; de geestelijke concentratie heeft de gemoedsrust als voorwaarde; het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn, heeft de geestelijke concentratie als voorwaarde; de afkeer heeft het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn, als voorwaarde; het verdwijnen heeft de afkeer als voorwaarde; de bevrijding heeft het verdwijnen als voorwaarde; het weten van de vernietiging van wereldse invloeden heeft de bevrijding als voorwaarde.” [179]
Te Savatthi legde de Boeddha het verschil uit tussen een dwaas en een wijze.
“Monniken de dwaas heeft door de hindernissen van onwetendheid en dorst dit tegenwoordige lichaam gekregen. Zo is dit lichaam van thans ontstaan. Ten gevolge van het aanwezig zijn van de zes zintuigen en door het contact daarmee of door één ervan ondervindt de dwaas lust en lijden.
Maar die onwetendheid is door de dwaas niet opgegeven, en de dorst is niet onderdrukt. Want de dwaas heeft geen heilig leven geleid om het lijden volledig te vernietigen. Daarom gaat de dwaas na de dood weer binnen in een lichaam. En daarom wordt hij niet verlost van geboorte, ouderdom en dood, van pijn, leed, verdriet en wanhoop. Hij wordt niet bevrijd van lijden.
Een wijze heeft door de hindernissen van onwetendheid en dorst dit tegenwoordige lichaam gekregen. Ten gevolge van het aanwezig zijn van de zes zintuigen en door het contact daarmee of door één ervan ondervindt de wijze lust en lijden.
Maar die onwetendheid is door de wijze opgegeven, en de dorst is onderdrukt. Want de wijze heeft een heilig leven geleid om het lijden volledig te vernietigen. Daarom gaat de wijze na de dood niet meer binnen in een lichaam. En daardoor wordt hij bevrijd van geboorte, ouderdom en dood, van pijn, leed, verdriet en wanhoop. Hij wordt bevrijd van dukkha, lijden.
Monniken, daarin dus bestaat de bijzonderheid, daarin bestaat het onderscheid, daarin bestaat het verschil tussen de wijze en de dwaas, namelijk het wel of niet leiden van een heilig leven.” [180]
Monniken, wanneer nu een edele discipel deze oorzakelijk ontstane dingen, zoals ze in werkelijkheid zijn, met juist inzicht goed heeft doorzien, zal hij dan terug in het verleden dwalen (met de vraag): ‘Ben ik dan nu in het bestaan getreden in het verleden of ben ik niet in het bestaan getreden in het verleden? Als wat ben ik in het bestaan betreden in het verleden? In welke gedaante ben ik in het bestaan getreden in het verleden? Uit welke bestaansvorm komend ben ik dan nu in het bestaan getreden in het verleden?
Of zal hij vooruit in de toekomst dwalen (met de vraag): ‘Zal ik dan nu in het bestaan treden in de toekomst of zal ik niet in het bestaan treden in de toekomst? Als wat zal ik in het bestaan treden in de toekomst? In welke gedaante zal ik in het bestaan treden in de toekomst? Uit welke bestaansvorm komend zal ik in het bestaan treden in de toekomst?
Of zal hij nu in de tegenwoordige tijd heen en weer overwegen: ‘Ben ik dan nu hier of ben ik niet hier? Als wat ben ik dan nu hier? In welke gedaante ben ik dan nu hier? Ik, dit wezen, van waar is het dan nu gekomen en waarheen zal het gaan?’
Neen, dat gebeurt niet. En waarom niet? Monniken, de edele discipel heeft immers dit oorzakelijk ontstaan en deze oorzakelijk ontstane dingen, zoals ze in werkelijkheid zijn, met juist inzicht goed doorzien.” [181]
Vanwege onwetendheid, het niet weten van de werkelijkheid, is men geremd en door begeerte is men geboeid. Omdat men steeds weer genot vindt en vergezeld gaat met verlangen, daarom komt het tot toekomstige wedergeboorte, daarom gaat men van deze wereld naar de andere wereld en omgekeerd. Er ontstaat door inbezitname de verkeerde mening dat er een blijvend “ik” is.
Het bewustzijn eigent zich de dingen toe waarvan men zich bewust is. Maar het bewustzijn is oorzakelijk ontstaan en vergankelijk, en de dingen die waargenomen worden, waarvan men zich bewust is, zijn eveneens oorzakelijk ontstaan en vergankelijk. In plaats van een zó-bewustzijn (zo is het ontstaan) ontstaat er een ik-bewustzijn: dat is van mij, dat ben ik (ik zie, ik hoor, ik ruik, ik proef, ik raak aan, ik voel, ik denk, ik herinner mij).
Het ik-bewustzijn dat tot wedergeboorte leidt, ontstaat afhankelijk van wilsformaties, namelijk de wedergeboorte producerende wilsacties (cetanā), of kamma-formaties.
Het wedergeboorte veroorzakende bewustzijn krijgt een basis in een moederschoot.
Na de conceptie volgt de geboorte.
Er komt een lichaam en geest; een lichaam met de zes zintuigen.
Door de zintuigen is er contact met de zintuiglijk waarneembare objecten. Ze maken contact met de wereld.
Door het contact ontstaat gevoel, gewaarwording, waarneming.
Ten gevolge van gewaarwording, waarneming ontstaat verlangen, begeerte, hechten, inbezitname.
Dan ontstaat weer ik-bewustzijn dat oorzaak is voor wedergeboorte.
Er ontstaan weer conceptie, geboorte, ouderdom en dood.
Bewustzijn is niet een onafhankelijk iets. Maar bewustzijn ontstaat en vergaat weer, is niet blijvend. Te veel nadenken over hoe het proces van wedergeboorte geschiedt, is niet goed.[182]
Wanneer onwetendheid, begeerte en haat volledig verdwenen zijn, zal er geen geboorte meer ontstaan en dientengevolge geen ziekte, geweeklaag en dood.
Zoals wanneer een olielamp brandt vanwege de olie en de lampenpit en een man giet regelmatig olie erbij en voegt nieuwe lampenpit toe. Dan zal die lamp lang branden omdat er voedingsstof wordt toegevoegd.[183]
Evenzo zal de dorst, het verlangen, de begeerte niet verdwijnen als er steeds voedingsstoffen worden toegediend.
Maar als de olielamp geen voedingsstoffen meer krijgt, dan dooft het vuur. En als het verlangen of de afkeer volledig is verwijderd, dan is er geen aantrekkingskracht meer en geen afstotende kracht, geen voorkeur en geen afkeer. Er is evenwicht. Het bewustzijn is dan vrij van de metgezellen begeerte, haat en onwetendheid. Het bewustzijn is dan alleen, niet meer samengesteld. Dat is ware vrijheid van de geest.
De Boeddha ontdekte de keten van oorzakelijk ontstaan. Er zijn oorzaken en gevolgen. Door oorzaken ontstaat iets; door het ontbreken van oorzaken verdwijnt iets.
Hij vroeg zich af hoe men kan ontkomen aan een leven in frustratie, onvoldaanheid, lijden, ouderdom en sterven. Hij zag in dat daaraan pas een einde komt als geboorte afwezig is. En men wordt niet meer geboren als onwetendheid volledig verdreven is, samen met verlangen en afkeer.
Door het niet inzien van oorzakelijk ontstaan denkt men dat er een blijvende kern is, een “ik”, een ego dat alles veroorzaakt. Maar als men oorzakelijk ontstaan volledig begrijpt, dan ziet men in dat er alleen een ontstaan, even bestaan en dan vergaan is, geen blijvendheid. Men ziet in dat er geen blijvend ego bestaat. Dan zijn er alleen oorzakelijk ontstane dingen, zonder een blijvende kern. Wie dit inziet, die geeft het hechten aan iets of iemand op. Het gemoed is dan vrij.
Inbegrepen in de wet van oorzakelijk ontstaan en vergaan zijn de drie factoren van het leven: dukkha, anicca en anatta, leed, vergankelijkheid en niet-zelf. Wat ontstaan is, zal weer vergaan, het heeft geen blijvende kern, geen atta. Als men gehecht is aan iets dat vergankelijk is, ontstaat leed.
Het lichamelijke en ook het geestelijke zijn beide ontstaan door oorzaken. En wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend, is zonder een “zelf”. Wat niet blijvend is, is niet van mij; dat behoort mij niet toe. De bevrijding van dukkha, lijden wordt bereikt door het opheffen van het lichamelijke en van het geestelijke. En dat opheffen bestaat niet erin dat het lichamelijke en net geestelijke wordt opgeheven. Maar het bestaat erin dat het verlangen naar en de afkeer van het lichamelijke en het geestelijke moet worden opgeven. Zo wordt de bevrijding van lijden bereikt, door de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door weten. En die vrijheid kan men onder andere bereiken door begeerte, afkeer en onwetendheid op te geven; door het overwegen van de wet van oorzakelijk ontstaan.[184]
--=o0o=--
Dahlke, Paul: Buddha. Auswahl aus dem Palikanon. Wiesbaden, s.a.
Geiger, Wilhelm (Übers.) Samyutta-Nikaya. Die in Gruppen geordnete Sammlung aus dem Pali-Kanon der Buddhisten, zum ersten Mal ins Deutsche übertragen von Wilhelm Geiger. Bd.1.München-Neubiberg: Benares-Verlag, 1930; Bd.2. München-Neubiberg: Oskar Schloss, 1925.
Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Translated from the Pāli by I.B. Horner. Oxford: PTS, 2000.
Ireland, John D. (tr.): The Udâna. Inspired Utterances of the Buddha. Kandy : BPS, 1990.
Der Mahāvagga des Vinayapitaka, aus dem Pāli übersetzt von Maitrimurti / Trätow, Hamburg, 1996. (online versie)
Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta). Vol. I. With alternative transl. by I.B. Horner and Walpola Rahula. London : PTS, 1984.
Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta), Vol. II. Oxford : PTS, 1992. (Pali Text Society Translation Series No. 45). (Revised transl. with introduction and notes).
Nyanaponika (Übers.): Sutta-Nipâta : Früh-buddhistische Lehr-Dichtungen aus dem Pali-Kanon. Mit Auszügen aus den alten Kommentaren. (2. revid. Aufl.) - Konstanz: Christiani, 1977. (Buddhistische Handbibliothek; 6).
Nyanatiloka: Buddhist Dictionary. Manual of Buddhist Terms and Doctrines. 4th ed. Kandy 1980.
Nyanatiloka: Buddhistisches Wörterbuch. Online versie, sub paticcasamuppada sub 10, Geburt.
Santikaro: Paṭiccasamuppāda. Variationen und Reflektionen zur Bedingten Zusammenentstehung. BGM 2017 (pdf versie.)
Walshe, Maurice (Transl): The Long Discourses of the Buddha. A Translation of the Digha Nikaya. Kandy 1996.
Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.) - London: PTS, 1985. (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part II). (1st ed. 1935).
www.palikanon.com/digha/d.htm; übers. von Karl Eugen Neumann.
www.palikanon.com/majjhima/m_index_new.html; übers. von Kay Zumwinkel.
www.palikanon.com/samyutta/samyutta.html; übers. von Wilhelm Geiger; fortgeführt von Nyanaponika.
A.VI.63.
A.X.61-62, 76.
D.14-15.
M.1, 9, 11, 13, 18, 38, 43, 44, 49, 141, 148.
S.12.1-23, 27, 33, 37-39, 44-61, 65, 67.
S.14.1, 7-9, 13, 31-33, 36, 39.
S.45.1.
S.55.28.
S.56.17-18; 21-51.
Ud.I.1-3; 10.
Vin.Pit. Mv. I.4.24.
A Anguttara Nikaya
D Digha Nikaya
M Majjhima Nikaya
S Samyutta Nikaya
Sn Sutta Nipata
Ud. Udana
Vin.Pit.Mv. Vinaya Pitaka, Magahavagga
[1] Vin.Pit. Mv. I.4.24.
[2] Na het aannemen van de rijstebrij van Sujata ging de Bodhisatta onder de Boom der Verlichting zitten en overdacht er de keten van afhankelijk ontstaan. Zie: 1.2. Van conceptie tot de Verlichting > De meditatieve verdiepingen.
[4] S.12.4-9
[5] S.12.45
[6] D.15; S.12.60.
[7] S.12.10; zie ook D.14; S.12.4 t/m S.12.9; S.12.65.
[8] S.12.10
[9] S.12.10; zie ook S.12.1-9, S.12.11-22, S.12.27, S.12.33, S.12.37-39, S.12.46-48, S.12.50, S.12.52-60, S.12.65, M.9, 38 en 141.
[10] S.12.3
[11] S.12.10; zie ook S12.1-9, 11-22, 27, 33, 37-39, 46-48, 50, 52-60, 65; M.9, 38, 141.
[12] Ud.I.1-3; S.12.1-20; S.12.37-39; S.12.46-59; S.12.67; M.38.
[13] S.12.3
[14] S.12.10; zie ook S.12.21-22
[15] S.12.20
[16] S.56.17-18; S.56.21-51; S.12.2; M.9
[17] S.12.2; S.56.17-18; S.56.21-51; M.9
[18] S.12.2; S.56.17-18; S.56.21-51; M.9
[19] A.X.61
[20] zie: 9.3.1. De smetten > De vijf hindernissen (pañca nīvaranāni)
[22] Beheersing van de zintuigen begint bij deugdzaamheid. (Zie 6.1.1. Adviezen voor leken 1 > Deugdzaamheid)
[23] A.X.61-62.
[24] S.14.13
[25] S.45.1
[26] M.9
[27] Ud.1.1 en Ud.1.3; S.12.1; S.12.51
[28] M.9; S.12.2; M.44.
[29] S.12.1; S.12.34
[30] Ud.1.1, 1.2 en 1.3
[31] M.38
[32] M.38; M.9; S.12.2
[33] M.9
[35] Ud.1.3
[36] Ud.I.1 en Ud.1.3
[37] Ud.1.3
[38] S.12.11
[39] S.12.12
[40] S.12.1; Ud.I.1 en Ud.1.3
[41] S.12.1; S.12.34; Ud.I.1 en Ud.I.3
[42] M.9; S.12.2
[43] Formaties: het zijn de wezenlijke bestanddelen, elementen, vooral van het denkproces, formaties van de geest, wilsactiviteiten. Formaties, vormingen zijn de bewuste of onbewuste intenties en gedachten die het gedrag bepalen.
[44] De basis (upadhi) omvat alles waarop ons bestaan rust en wat ons het leven lief en waardevol laat schijnen. In de commentaren worden meestal vier soorten van basis vermeld: [1] de vijf groepen van bestaan (khandha), [2] zinnelijkheid (kama), [3] bevlekkende hartstocht (kilesa), en [4] kamma.
[45] S.12.1
[46] Ud.I.1 en Ud.1.3
[47] De vijf lichamelijke zintuigen en de geest als zesde.
[48] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.I.3.
[49] M.9
[50] M.9; S.12.2
[51] S.14.1
[52] S.12.1
[53] Ud.I.1 en Ud.1.3
[54] M.9; S.12.2
[55] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.I.3.
[56] M.9
[57] S.14.2
[58] S.14.2
[59] Ud.I.1 en Ud.1.3
[60] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.I.3.
[61] S.45.30; M.59; S.12.2
[62] M.43
[63] M.43, M.44; vgl. S.45.29; M.59.
[64] S.14.1
[65] S.14.1-5
[66] S.12.1
[67] Ud.I.1 en Ud.1.3
[68] S.12.11
[69] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.I.3.
[70] m.a.w. het verlangen naar de objecten van de zintuigen.
[71] S.12.2; M.9; M.13.
[72] S.12.2; M.9; M.13-14; S.22.44.
[73] Boeien: er worden in totaal 10 boeien onderscheiden die de mens aan de wereld ketenen. Daartoe behoren o.a. verkeerd inzicht, twijfel, onwetendheid. – Zie: 9.3.1. > de vijf lagere boeien.
[74] S.12.52-60
[75] M.14
[76] A.X.62
[77] zie: 6.1.2. Adviezen voor lekenvolgelingen 2 > De onedele en de edele mens, en 6.1.3. Adviezen voor lekenvolgelingen 3 > Edele omgang
[78] A.X.62
[79] S.12.43-44
[80] M.9
[81] M.13
[82] S.12.13; zie ook S.12.52 en S.12.66
[83] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.1.3.
[84] Over de leer van niet-zelf, zie: 9.2. De kenmerken van het leven > Anatta, niet-zelf.
[85] M.9; M.11; S.12.2.
[86] A.VI.63
[87] A.VI.63
[88] S.12.15
[89] M.148
[90] S.14.7-9
[91] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.I.3.
[92] S.12.1
[93] Ud.I.1 en Ud.1.3
[94] Nyanatiloka: Buddhist Dictionary. Manual of Buddhist Terms and Doctrines. 4th ed. Kandy 1980, p. 158.
[95] M.9; S.12.2
[96] M.43
[97] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.1.3.
[98] S.12.1
[99] Ud.I.1 en Ud.1.3
[100] De groeperingen van bestaan (khandhā) zijn: vorm (rūpa), gevoel (vedanā), waarneming (saññā), formaties (samkhārā) en bewustzijn (viññāna).
[101] M.141; D.22; M.9; S.12.2.
[102] Andere vertaling: ‘het wezen dat wedergeboren moet worden.’
Oorspronkelijk staat er: ‘Het wezen dat gereed is om bij de betreffende ouders wedergeboren te worden (gantabba).’ Dit is een brahmaanse omschrijving die door de Boeddha of door latere redacteuren is gebruikt. - Als 'kiem' (bīja) duidt het commentaar het producerende, d.w.z. wedergeboorte scheppende bewustzijn aan. (Vgl. Sn. II.1, vers 235) - Het Pali woord gantabba wordt soms verwisseld met gandhabba, waardoor een verkeerde voorstelling van zaken wordt gevormd.
[103] M.38
[104] S.12.1-22; S.12.27; S.12.33-34; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141; Ud.I.1 en Ud.1.3.
[105] S.12.2; M.9 en M.141
[106] khandha, zie eventueel: 9.8. Khandha, de bestanddelen van bestaan.
[107] S.12.2; M.9 en M.141
[108] M.141
[109] M.141
[110] M.141
[111] M.141
[112] M.141
[113] Het beeld is genomen van een ingeplante boom die wortel heeft geslagen en nu begint te groeien.
[114] S.12.64.
[115] D.14; D.15.; Ud.1.1; Ud.1.3; S.12.1-10; S.12.21.3; S.12.22.2-4; S.12.46-49; S.12.65; S.12.67; S.55.28; M.38)
[116] Met het lijden wordt in dit sutta het lijden van de wedergeboorten, samsāra, bedoeld. Is wedergeboorte veroorzaakt door eigen schuld of het gevolg van daden van iemand anders. De Verhevene leert dat de waarheid in het midden ligt. Als men eigen schuld aanneemt, dan volgt daaruit dat een blijvend zelf van bestaan tot bestaan voortduurt. Maar zo’n zelf bestaat niet. Als men aanneemt dat iemand anders het lijden, de wedergeboorte veroorzaakt, dan wordt elke samenhang tussen de afzonderlijke wijzen van bestaan opgeheven. Maar zo’n samenhang bestaat wel. Hij wordt geproduceerd niet door een blijvend atta, maar door de schakels die in de keten van oorzakelijk ontstaan worden vermeld.
[117] S.12.17. Zie ook S.12.18, S.12.24, S.12.26, S.12.67
[118] Al onze activiteiten bestaan uit lichamelijke acties, praten of denken. Elke handeling, elk woord, elke gedachte is een product, een samkhāra, een maaksel, een vorm(geving). Uit al die enkele producten vormt zich het kamma dat de wedergeboorte bepaalt. (Geiger Bd. II, 1925, p. 59, noot 1).
[119] S.12.25
[120] Ud. 1.2.
[121] Ud.I.1-3; S.12.1-20; S.12.37-39; S.12.46-59; S.12.67; M.38
[122] D.14; S.12.1; S.12.34; S.12.65; M.38; Ud. 1.2 en Ud.1.3.
[123] M.9. - Het edele achtvoudige pad, zie: 9.1. De ware leer van het midden > het middenpad
[124] S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[125] M.9
[126] S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[127] M.43
[128] M.9
[129] S.12.1; S.12.52-57; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[130] M.9
[131] S.12.15
[132] M.1.
[133] M.148
[134] Ud. 1.2 en Ud.1.3; S.12.1.
[135] M.9
[136] Zie S.12.13; S.12.33; S.12.66; M.11
[137] M.11
[138] S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[139] M.9; S.45.29
[140] S.12.62
[141] M.13. - Men eigent zich het gevoel niet meer toe.
[142] S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[143] M.9
[144] S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[145] M.9
[146] M.107; M.125.
[147] S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[148] M.9
[149] S.12.37; vgl. S.12.15.
[150] S.14.30
[151] Zie M.1.
[152] S.14.31-32
[153] S.14.33
[154] S.14.36
[155] S.14.39; vgl. M.1
[156] S.12.1; S.12.34; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[157] M.9
[158] M.9
[159] S.22.53
[160] zie S.21.2; S.28.1-9.
[161] M.49
[162] Zie hierover: Ud.1.10, Bahia en 9.10. Nibbana > Ideale eenzaamheid.
[163] M.18
[164] S.12.44
[165] S.12.1.; S.12.34; S.12.51; Ud. 1.2 en Ud.1.3
[166] M.9; S.12.33
[167] S.12.33
[168] M.9
[169] M.9
[170] S.56.17-18
[171] A.X.76, vgl. S.14.13
[172] M.18
[173] S.12.33
[174] S.45.1
[175] Blijkbaar wordt bedoeld dat het citta constant in beweging is en steeds verandert, dat gedachten ontstaan en weer vergaan, door oorzaken.
[176] S.12.61
[177] S.12.27
[178] De begrippen gelukzaligheid, gemoedsrust, welgevallen, drukken de gevoelens van geluk uit die in verloop van het vorderen op de weg steeds groter worden.
[179] S.12.23
[180] S.12.19
[182] zie hierover eventueel 9.9. Wedergeboorte
[183] S.12.53
[184] Die bevrijding is blijvend. En men moet niet vergeten dat de leer van de Boeddha een geneesmiddel is om ons van dukkha, lijden, te bevrijden. Als we genezen zijn, hebben we dat geneesmiddel niet meer nodig.
====
De opmerkingen in de voetnoten zijn voor het merendeel ontleend aan de vertalingen van de genoemde Pali teksten.