Facetten van het Boeddhisme


naar Index

5.2.2.  Majjhima nikaya  - indeling in vaggas en suttas


       

 

pyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Majjhima Nikāya

Indeling in vaggas en suttas

Inleiding

Na het eerste concilie werd aan de pupillen van de eerwaarde Sariputta - die zelf al vóór de Boeddha overleden was - gevraagd om zorg te dragen voor de Majjhima Nikāya.

De collectie van de Majjhima Nikāya bevat 152 leerreden van gemiddelde lengte. Ze is verdeeld in 15 secties (vaggas) die gerangschikt zijn volgens onderwerp.[1] Elke sectie is verdeeld in 10 suttas, behalve de Vibhanga-vagga die 12 leerreden bevat.

Volgens Horner zijn de 152 suttas van Majjhima Nikaya verdeeld in drie secties (pannāsa) van elk 50 toespraken. Alleen de laatste sectie bestaat dan uit 52 toespraken. Misschien moet het Bhaddekaratta sutta (no. 131) als één sutta worden beschouwd, en de Ānanda-, Mahākaccāna- en Lomasakangiya-bhaddekaratta suttas samen als één sutta in plaats van drie.[2]

De meeste voetnoten zijn ontleend aan de vertalingen van Kay Zumwinkel.

De verdeling in vaggas


I. Mūlapariyāya-vagga: M.1-10 (M.I.1-10)

II. Sīhanāda-vagga: M.11-20 (M.II.1-10)

III. Tatiya-vagga: M.21-30 (M.III.1-10)

        IV. Mahāyamaka-vagga: M.31-40 (M.IV.1-10)

        V. Cūlayamaka-vagga: M.41-50 (M.V.1-10)

        VI. Gahapati-vagga: M.51-60 (M.VI.1-10)

        VII. Bhikkhu-vagga: M.61-70 (M.VII.1-10)

        VIII. Paribbājaka-vagga: M.71-80 (M.VIII.1-10)

        IX. Rāja-vagga: M.81-90 (M.IX.1-10)

        X. Brāhmana-vagga: M.91-100 (M.X.1-10)

        XI. Devadaha-vagga: M.101-110 (M.XI.1-10)

        XII. Anupada-vagga: M.111-120 (M.XII.1-10)

        XIII. Suññata-vagga: M.121-130 (M.XIII.1-10)

        XIV. Vibhanga-vagga: M.131-142 (M.XIV.1-12)

        XV. Salāyatana-vagga: M.143-152 (M.XV.1-10)

De verdeling in suttas


I. Mūlapariyāya-vagga: M.1-10 (M.I.1-10)

M.1. (M.I.1) Mūlapariyāya sutta

M.1. (M.1.1) De wortel van alle dingen (dukkha; anattā)

M.2. (M.I.2) Sabbāsava sutta

M.2. (M.I.2) Sabbāsava sutta - Het opgeven van de neigingen, het verdwijnen van alle waan door juiste oplettendheid

M.3. (M. I.3.) Dhammadāyāda sutta

M.3. (M. I.3.) Erfgenamen van de leer en het beoefenen van eenzaamheid

M.4. (M.I.4) Bhayabherava sutta

M.4. (M.I.4) Vrees en angst

M.5. (M.I.5) Anangana sutta

M.5. (M.I.5) Schuldig–onschuldig

M.6. (M.I.6) Ākankheyya sutta

M.6. (M.I.6) Wees op de hoede voor de geringste fout

M.7. (M.I.7) Vattha sutta (Vatthūpama sutta)

M.7. (M.I.7) De gelijkenis van de doek

M.8. (M.I.8) Sallekha sutta

M.8. (M.I.8)  opheffing van verkeerde inzichten - Uitwissing

M.9. (M.I.9) Sammāditthi sutta

M.9. (M.I.9) Juist inzicht

M.10. (M.I.10) Satipatthāna sutta

II. Sīhanāda-vagga: M.11-20 (M.II.1-10)

M.11. (M.II.1) Cūlasīhanāda sutta

M.11. (M.II.1) vier soorten van asceten

M.12. (M.II.2) Mahāsīhanāda sutta

M.12. (M.II.2)  De kippenvel-leerrede; bovennatuurlijke krachten

M.13. (M.II.3) Mahādukkhakkhandha sutta

M.13. (M.II.3) over onvoldaanheid, lijden

M.14. (M.II.4) Cūladukkhakkhandha sutta

M.14. (M.II.4) Korte toespraak over onvoldaanheid, lijden

M.15. (M.II.5) Anumāna sutta

M.15. (M.II.5) over de waarde van zelfonderzoek

M.16. (M.II.6) Cetokhila sutta

M.16. (M.II.6) Over de vijf geestelijke boeien

M.17. (M.II.7) Vanapattha sutta

M.17. (M.II.7) De voor- en nadelen van het leven in het bos

M.18. (M.II.8) Madhupindika sutta

M.18. (M.II.8) Het einde van hechten

M.19. (M.II.9) Dvedhāvitakka sutta

M.19. (M.II.9) Hoe slechte gedachten overwonnen kunnen worden

M.20. (M.II.10) Vitakkasanthāna sutta

M.20. (M.II.10) Vijf methoden om onheilzame gedachten te verdrijven

III. Tatiya-vagga: M.21-30 (M.III.1-10)

M.21. (M.III.1) Kakacūpama sutta - de koppige monnik; de gelijkenis van de zaag; verdraagzaamheid

M.22. (M.III.2) Alagaddūpama sutta - Gelijkenis van de slang; gelijkenis van het vlot; anatta

M.23. (M.III.3) Vammīka sutta

M.23. (M.III.3) De gelijkenis van de smeulende mierenheuvel

M.24. (M.III.4) Rathavinīta sutta - de zeven halteplaatsen op de weg naar nibbana

M.25. (M.III.5) Nivāpa sutta - het voer

M.26. (M.III.6) Āriyapariyesana sutta (Pāsarāsi sutta) - het edele streven

Uit het zicht van het kwaad (gedeelte uit M.26)

M.27. (M.III.7) Cūlahatthipadopama sutta - De korte gelijkenis van de olifantenvoetafdruk

M.28. (M.III.8) Mahāhatthipadopama sutta. De lange leerrede van het olifantenvoetspoor

M.29. (M.III.9) Mahāsāropama sutta

M.30. (M.III.10) Cūlasāropama sutta

IV. Mahāyamaka-vagga (M.31-40) (M.IV. 1-10)

M.31 (MN.IV.1) Cūlagosinga sutta. Monniken die in eendracht en harmonie leven, worden geprezen.

M.32 (MN.IV.2) Mahāgosinga sutta. Door de aanwezigheid van een monnik met het vaste voornemen niet eerder op te staan totdat hij de uiteindelijke bevrijding van het kwade had verwerkelijkt, neemt een bos in grootheid toe.  

M.33 (MN.IV.3) Mahāgopālaka sutta. Factoren tot groei in de leer.

M.34 (MN.IV.4) Cūlagopālaka sutta. Gelijkenis van de onbekwame koeherder die zijn kudde vee op een verkeerde plaats de rivier laat oversteken en ze zo tot de dood leidt. Verder de gelijkenis van de bekwame koeherder die zijn kudde vee op een goede plaats de rivier laat oversteken. Zij komen allemaal veilig aan de andere oever. Op gelijke wijze gaat het met de volgelingen van de Boeddha. Wie naar de Boeddha luistert en in hem vertrouwen stelt, dat zal hem of haar lang tot heil en geluk strekken. Besproken worden de niveaus van heiligheid.

M.35 (MN.IV.5) Cūlasaccaka sutta. Klein gesprek tussen de Boeddha en de trotse Jain Niganthaputta Saccaka over de aard van de vijf khandhas. De Boeddha toonde aan dat alles vergankelijk is en dat er geen zelf is.

M.36 (MN.IV.6) Mahāsaccaka sutta. Verblinde en niet-verblinde levenswijze.

M.37 (MN.IV.7) Cūlatanhāsankhaya sutta. De manier waarop iemand door de vernietiging van begeerte bevrijd is.

M.38 (MN.IV.8) Mahātanhāsankhaya sutta. De Boeddha legt uit dat geen enkele factor verhuist van het ene naar het andere lichaam. Het bewustzijn ontstaat door oorzaken, kan zonder oorzaken niet ontstaan.

M.39 (MN.IV.9) Mahā Assapura sutta. Grote toespraak te Assapura over de plichten van een asceet.

M.40 (MN.IV.10) Cūla Assapura sutta. Kleine toespraak te Assapura over de plichten van een asceet.



V. Cūlayamaka-vagga: M.41-50 (M.V.1-10)

       

M.41 (MN.V.1) Sāleyyaka sutta. Redenen waarom sommigen naar de hemel gaan en anderen naar de hel.

M.42 (MN.V.2) Verañja(ka) sutta. Dezelfde toespraak, nu tot de brahmanen van Verañja.

M.43 (MN.V.3) Mahāvedalla sutta. Toespraak van de eerwaarde Sāriputta tot Makākotthita. De volgende vragen worden er behandeld: Wie is wijs en wie niet? Wat zijn de juiste betekenissen van de termen vedanā (gevoel), saññā (waarneming) en viññāna (bewustzijn)? Ontstaan ze samen of afzonderlijk? Wat is juist inzicht? Wat is leven na de dood? Wat is een jhāna (meditatieve verdieping)? Wat is het bereiken van een ophouden van het proces van bewustzijn? En wat is de bevrijding van de geest?

M.44 (MN.V.4) Cūlavedalla sutta. Korte reeks van vragen en antwoorden over persoonlijkheid.

M.45 (MN.V.5) Cūladhammasamādāna sutta. Korte toespraak over het hebben van een aangenaam of onaangenaam leven in de toekomst.

M.46 (MN.V.6) Mahādhammasamādāna sutta. Vier soorten hoe men een leven kan leiden; lange toespraak over het tot rijping komen van een aangenaam of onaangenaam leven in de toekomst.

M.47 (MN.V.7) Vimañsaka sutta. Over de juiste methode van onderzoek.

M.48 (MN.V.8) Kosambiya sutta. Twist onder de monniken te Kosambi. De Boeddha preekte toen over nadelen van twisten en de voordelen van vrede en vriendschap onder elkaar. Men moet metta beoefenen in daden, woorden en gedachten jegens de medemonniken.

M.49 (MN.V.9) Brahmanimantanika sutta. Een hemelse wereld is niet eeuwig. Het bewustzijn dat niets zijn eigen noemt, is oneindig en helder stralend. Dat niet-indicatieve bewustzijn determineert niets als basis voor de illusie van een "ik". Het is doorzichtig, onvindbaar.

M.50 (MN.V.10) Māratajjaniya sutta. Mara stoort de eerwaarde Mahā Moggallāna. De vier Brahma-viharas, liefdevolle vriendelijkheid, medeleven, medevreugde en gelijkmoedigheid.

VI. Gahapati-vagga: M.51-60 (M.VI.1-10)

M.51. (M.VI.1) Kandaraka sutta. Vier soorten mensen: degenen die zichzelf kwellen, degenen die andere kwellen, degenen die zichzelf en anderen kwellen, en degenen die niet kwellen en een heilig leven leiden.

M.52. (M.VI.2) Atthakanāgara sutta. Elf deuren die naar Nibbāna leiden.

M.53. (M.VI.3) Sekha sutta. Over de opleiding van de discipel

M.54. (M.VI.4) Potaliya sutta. De ware betekenis van het opgeven van de wereld.

M.55. (M.VI.5) Jīvaka sutta. Over het eten van vlees.

M.56. (M.VI.6) Upāli sutta. De bekering van de Jain Upāli; de wil of de mentale daad (kamma) is het belangrijkste.

M.57. (M.VI.7) Kukkuravatika sutta. Gesprek met twee asceten over vier soorten daden en vier soorten resultaten ervan.

M.58. (M.VI.8) Abhayarājakumāra sutta. Zes manieren waarop woorden geuit kunnen worden.

M.59. (M.VI.9) Bahuvedaniya sutta. Uitleg van de verschillende soorten van gevoel.

M.60. (M.VI.10) Āpannaka sutta. De onbetwistbare leer.

VII. Bhikkhu-vagga (M.61-70) (M.VII. 1-10)

       

M.61 (MN.VII.1) Ambalatthika-Rāhulovāda sutta. Leerrede tot de zevenjarige Rahula; liegen, het bewust zeggen van de onwaarheid, is niet goed.

M.62 (MN.VII.2) Mahā Rāhulovāda sutta. De Boeddha onderwees er Rahula die toen 18 jaar was. "Vorm is niet zelf; en evenmin gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn." De eerwaarde Sariputta gaf verder de raad om oplettendheid te ontwikkelen bij het in- en uitademen.

M.63 (MN.VII.3) Cūla Mālunkya sutta. Gelijkenis van de giftige pijl; de praktijk van het heilige leven hangt niet af van vragen. Dood, ziekte etc. blijven bestaan. De Boeddha onderwijst alleen dukkha, de oorzaak ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan.

M.64 (MN.VII.4) Mahā Mālunkya sutta. De vijf lagere boeien. 

M.65 (MN.VII.5) Bhaddālī sutta. Voordelen van niet meer te eten na 12 uur ΄s middags; over regels van discipline.

M.66 (MN.VII.6) Latukikopama sutta. Gelijkenis van de kwartel. Leerrede m.b.t. het navolgen van regels en voorschriften. Vier soorten personen.

M.67 (MN.VII.7) Cātumā sutta. Over de gevaren in een leven als monnik

M.68 (MN.VII.8) Nalakapāna sutta. Zolang de vervoering en gelukzaligheid van de jhanas nog niet bereikt zijn, zolang dringt hebzucht in de geest binnen; maar wanneer de vervoering en gelukzaligheid van de jhanas verkregen zijn, dringen hebzucht en de andere smetten van de geest niet binnen.

M.69 (MN.VII.9) Gulissāni sutta. Leerrede over 18 dhammas die een in het bos levende monnik moet navolgen.

M.70 (MN.VII.10) Kītāgiri sutta. Over de voordelen van eten vóór 12:00 uur en het nadeel van eten in de avond; de zevenvoudige indeling van de edele volgelingen.

VIII. Paribbājaka-vagga: M.71-80 (M.VIII.1-10)

M.71 (MN.VIII.1) Tevijja-Vacchagotta sutta. De Boeddha is niet alwetend, maar heeft wel het drievoudige weten (tevijja).

M.72 (MN.VIII.2) Aggi-Vacchagotta sutta. Het gevaar van theorieën opstellen over de wereld en over atta, een zelf. De gelijkenis van een uitgedoofd vuur en de bestemming van een volmaakte heilige.

M.73 (MN.VIII.3) Mahā Vacchagotta sutta. Over het heilzame en het onheilzame.

M.74 (MN.VIII.4) Dīghanakha sutta. Ten gevolge van een meningsverschil kan er ruzie ontstaan, en daaruit ontstaat frustratie. Daarom moet men eigen visies overwinnen. Het lichaam is samengesteld uit de vier grote elementen, het is ontstaan, is vergankelijk, is aan verval onderhevig.

M.75 (MN.VIII.5) Māgandiya sutta. Over zintuiglijk genot; het geluk van volmaakte heiligheid is veel hoger.

M.76 (MN.VIII.6) Sandaka sutta. De eerwaarde Ānanda onderwijst de dolende asceet Sandaka en diens volgelingen en weerlegt hun verkeerde meningen.

M.77 (MN.VIII.7) Mahāsakuludāyi sutta. Deugden op grond waarvan de Boeddha wordt geëerd.

M.78 (MN.VIII.8) Samanamandikā sutta. Heilzame en onheilzame gewoonten.

M.79 (MN.VIII.9) Cūlasakuludāyi sutta. De praktijk van de leer.

M.80 (MN.VIII.10) Vekhanassa sutta. Geluk ontsproten uit geestelijke niveaus is hoger dan geluk verkregen door zintuiglijke genietingen.

IX. Rāja-vagga: M.81-90 (M.IX.1-10)

M.81 (MN.IX.1) Ghatīkāra sutta. Over het vorige leven van de Verhevene ten tijde van de Boeddha Kassapa als Jotipāla.

M.82 (MN.IX.2) Ratthapāla sutta. Het verhaal over Ratthapāla, wiens ouders tevergeefs probeerden hem ervan af te houden in de Sangha in te treden.

M.83 (MN.IX.3) Makhādeva sutta. Het verhaal van het vroegere leven van de Boeddha als koning Maghādeva.

M.84 (MN.IX.4) Madhura sutta. Over de ware brahmaan en de ware betekenis van kaste.

M.85 (MN.IX.5) Bodhirājakumāra sutta. Het verhaal van de Boeddha over zijn opgeven van de wereld en zijn Verlichting.

M.86 (MN.IX.6) Angulimāla sutta. Bekering van de moordenaar Angulimala (Ahimsaka), diens intrede in de Orde en bereiking van volmaakte heiligheid.

M.87 (MN.IX.7) Piyajātika sutta. Innig geliefde personen brengen verdriet. 

M.88 (MN.IX.8) Bāhitikā sutta. Onheilzame daden, woorden en gedachten zijn afkeurenswaardig. Heilzame daden, woorden en gedachten zijn prijzenswaardig.

M.89 (MN.IX.9) Dhammacetiya sutta. Koning Pasenadi van Kosala eert de Boeddha.

M.90 (MN.IX.10) Kannakatthala sutta. Over alwetendheid, over goden, het kaste-systeem met de vier klassen van personen en hun bestemming na de dood, en over de wereld van de Brahmas.

X. Brāhmana-vagga (M.91-100) (M.X. 1-10)

M.91. (M.X.1) Brahmāyu sutta. De 32 karakteristieke kenmerken van een groot man; bekering van de oude brahmaan Brahmāya.

M.92. (M.X.2) Sela sutta. De 32 kentekenen van een Groot Man; bekering van de brahmaan Sela en zijn leerlingen.

M.93. (M.X.3) Assalāyana sutta. Over het kastensysteem; bekering van de jonge brahmaan Assalāyana.

M.94. (M.X.4) Ghotamukha sutta. De praktijk van het heilige leven; vier soorten personen; bekering van de brahmaan Ghotamukha.

M.95. (M.X.5) Cankī sutta. De gelijkenis van een rij blinde mannen van wie de een op de voorganger vertrouwde zonder zelf te zien.

M.96. (M.X.6) Esukāri sutta. Over de vier klassen; de ware brahmaan.

M.97. (M.X.7) Dhānañjāni sutta. De plichten voor een gezin zijn geen excuses om verkeerd te handelen.

M.98. (M.X.8) Vāsettha sutta. Over de aard van de ware brahmaan.

M.99. (M.X.9) Subha sutta. Niet alleen gezinshoofden kunnen verdienstelijke daden op de juiste manier uitvoeren, maar ook monniken en nonnen.

M.100. (M.X.10) Sangārava sutta. Verkeerde meningen en de weerlegging ervan.

XI. Devadaha-vagga: M.101-110 (M.XI.1-10) 

M.101. (M.XI.1) Devadaha sutta. Niganthas hadden verkeerde meningen over wilsacties (kamma); weerlegging ervan door de Boeddha.

M.102. (M.XI.2) Pañcattaya sutta. Verschillende visies over verleden en toekomst; de weg naar bevrijding (nibbāna) hangt af van geen enkele theorie ervan.

M.103. (M.XI.3) Kinti sutta. De leer van de Boeddha is er voor het verkrijgen van hogere kennis die leidt naar het einde van dukkha.

M.104. (M.XI.4) Sāmagāma sutta. Onvolmaakte en volmaakte leraren.

M.105. (M.XI.5) Sunakkhatta sutta. De gelijkenis van het uittrekken van de pijl van begeerte.

M.106. (M.XI.6) Ānañjasappāya sutta. De gevaren van zinnelijke genietingen.

M.107. (M.XI.7) Ganaka-Moggallāna sutta. Geleidelijke oefening in het temmen van de geest.

M.108. (M.XI.8) Gopaka-Moggallāna sutta. De Sangha kan in harmonie en eendracht blijven bestaan omdat zij hun toevlucht hebben genomen tot de leer, omdat de leer hun leidraad is; elke 14 dagen wordt de Pātimokkha gereciteerd, de samenvatting van disciplinaire regels.

M.109. (M.XI.9) Mahā Punnama sutta. Persoonlijkheid; de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht.

M.110. (M.XI.10) Cūla Punnama sutta. De onrechtschapen mens en de rechtschapen mens.

XII. Anupada-vagga: M.111-120 (M.XII.1-10)

M.111. (M.XII.1) Anupada sutta. Lofprijzing van de eerwaarde Sariputta door de Boeddha; het intreden in de meditatieve toestanden, de een nade andere. 

M.112. (M.XII.2) Chabbisodhana sutta. Hoe iemand te testen die beweert de volmaakte heiligheid bereikt te hebben.

M.113. (M.XII.3) Sappurisa sutta. Over het karakter van een rechtschapen monnik en dat van een onrechtschapen monnik.

M.114. (M. XII.4) Sevitabba sutta. Over wat wel en wat niet gedaan moet worden.

M.115. (M.XII.5) Bahudhātuka sutta. Raad van de Boeddha aan de monniken om wijze mensen te zijn, om onderzoekenden te zijn; meester in de elementen; meester in de basis van de zintuigen; meester in oorzakelijk ontstaan; meester in wat mogelijk en wat onmogelijk is.

M.116. (M.XII.6) Isigili sutta. De toespraak op de Isigili-heuvel; de namen van Paccekaboeddhas.

M. 117. (M.XII.7) Mahacattarisa sutta. Over juiste concentratie en de ondersteunende factoren ervan.

M.118. (M.XII.8) Anāpānasati sutta.  Ānāpānassati, ontwikkeling van oplettendheid bij de ademhaling.

M.119. (M.XII.9) Kāyagatāsati sutta. Meditatie over het lichaam.

M.120. (M.XII.10) Sankhāruppatti sutta. Over wedergeboorte.

XIII. Suññata-vagga (M.121-130) (M.XIII. 1-10)

M.121 (MN.XIII.1) Cūlasuññata sutta. De bevrijding van leegheid is de bevrijding door inzicht dat alles leeg is van een zelf.

M.122 (MN.XIII.2) Mahāsuññata sutta. Meditatie over leegheid.

M.123 (MN.XIII.3) Accharlyabbhutadhamma sutta. Verslag over de wonderbaarlijke gebeurtenissen voor en tijdens de geboorte van de Bodhisatta en de 20 wonderbaarlijke eigenschappen van de Boeddha.

M.124 (MN.XIII.4) Bakkula sutta. De wonderbaarlijke eigenschappen van een arahant.

M.125 (MN.XIII.5) Dantabhūmi sutta. De verschillen van een arahant en een gewoon niet onderwezen persoon; de gelijkenis van de tamme en de wilde olifant; hoe men de geest temt.

M.126 (MN.XIII.6) Bhūmija sutta. Heiligheid kan alleen worden bereikt door de navolging van het edele achtvoudige pad;verkeerde manieren van praktijk leveren geen resultaat op.

M.127 (MN.XIII.7) Anuruddha sutta. Soorten van bevrijding.

M.128 (MN.XIII.8) Upakkilesa sutta. Troebelingen van de geest.

M.129 (MN.XIII.9) Bālapandita sutta. De dwaas en de wijze; werelden van bestaan; hel; het dierenrijk; gelijkenis van blinde zeeschildpad; hemel; een universeel heerser.

M.130 (MN.XIII.10) Devadūta sutta. Het lot van degenen die de boodschappers van de dood negeren; slechte daden hebben slechte gevolgen; details over de hellen, de sferen van ellende.

XIV. Vibhanga-vagga: M.131-142 (M.XIV.1-12)

M.131 (MN.XIV.1) Bhaddekaratta sutta. De ideale liefhebber van eenzaamheid.

M.132 (MN.XIV.2) Ānandabhaddekaratta sutta. Ānanda's uitleg van M.131.

M.133 (MN.XIV.3) Mahākaccānabhaddekratta sutta. Mahākaccāna’s uitleg van M.131.

M.134 (MN.XIV.4) Lomasakangiyabhaddekaratta sutta. De Boeddha legt M.131 uit aan Lomasakangiya.

M.135 (MN.XIV.5) Cūlakammavibhanga Sutta. Korte uitleg over kamma, wilsacties.

M.136 (MN.XIV.6) Mahākammavibhanga sutta. Grote uiteenzetting over kamma, wilsacties.

M.137 (MN.XIV.7) Salāyatanavibhanga sutta. Uitleg van de zesvoudige basis.

M.138 (MN.XIV.8) Uddesavibhanga sutta. Onderzoek van de leer.

M.139 (MN.XIV.9) Aranavibhanga sutta. Uiteenzetting van vrijheid van conflicten.

M.140 (MN.XIV.10) Dhātuvibhanga sutta. De uiteenzetting van de elementen.

M.141 (MN.XIV.11) Saccavibhanga sutta. De analyse van de leer.

M.142 (MN.XIV.12) Dakkhināvibhanga sutta. Soorten van donaties.

XV. Salāyatana-vagga: M.143-152 (M.XV.1-10)

M.143 (MN.XV.1) Anāthapindikovāda sutta. Leerrede van de eerwaarde Sāriputta tot Anāthapindika op diens sterfbed.

M.144 (MN.XV.2) Channovāda sutta. Zelfdoding en volmaakte heiligheid van de Thera Channa.

M.145 (MN.XV.3) Punnovāda sutta. Raad van de Boeddha aan de eerwaarde Punna voordat deze naar het land van een wild, onbeschaafd volk vertrok.

M.146 (MN.XV.4) Nandakovāda sutta. Raad van Nandaka aan 500 bhikkhunis over vergankelijkheid, het frustrerende ervan, en over niet-zelf.

M.147 (MN.XV.5) Cūlarāhulovāda sutta. Kleine aansporing tot Rahula over de vergankelijke aard van de 12 zintuiglijke bases; Rāhula bereikte arahantschap.

M.148 (MN.XV.6) Chachakka sutta. De zesvoudige zesheid; zes inwendige gebieden; zes uitwendige gebieden; zes bewustbare rijken; zes aanraakbare rijken; zes voelbare rijken; zes dorstbare rijken; niet-zelf; persoonlijkheid.

M.149 (MN.XV.7) Mahāsalāyatanika sutta. De grote zesvoudige basis.

M.150 (MN.XV.8) Nagaravindeyya sutta. Leerrede tot de mensen van Nagaravinda.

M.151 (MN.XV.9) Pindapātapārisuddhi sutta. De zuivering van aalmoezen.

M.152 (MN.XV.10) Indriyabhāvanā sutta. Over het in bedwang hebben van de zintuigen.


Omdat grote bestanden online niet goed hanteerbaar zijn, heb ik de 15 vaggas verdeeld in vijf groepen van elk drie vaggas.

5.2.2. (1-3) Maj.Nik. I-III (M.1-30) 

5.2.2. (4-6) Maj.Nik. IV-VI (M.31-60)

5.2.2. (7-9) Maj.Nik. VII-IX (M.61-90)

5.2.2. (10-12) Maj.Nik. X-XII (M.91-120)

5.2.2. (13-15) Maj.Nik. XIII-XV (M.121-152)



[1] Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy 1975. The Wheel No. 217/220, p. 8.

[2] Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Oxford 2000, p. ix en p.