Copyright © 2021 / 2564 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk. |
Kapilavatthu (Tilaurakot)
Lumbini ligt ongeveer 30 km van de grens vandaan. Iets meer dan 20 km daarvandaan ligt Kapilavatthu. Er is een korte weg, maar die was in 1987 onbegaanbaar omdat twee bruggen tijdens de regenperiode weggespoeld waren. Wij hebben daarom een omweg van ca 100 km via Butwal moeten maken.[1] Met de auto konden wij de rivier Banganga niet oversteken. Daarom moesten wij te voet door de rivier waden. Een wandeling van zo'n 25 minuten over landwegen en door schilderachtige dorpjes bracht ons op de plek waar eens de hoofdstad van de Sakyas is geweest.
door de rivier naar Kapilavatthu |
wandeling naar de ruïnes van Kapilavatthu |
De Boeddha was de zoon van de adellijke Suddhodana Gotama; deze werd tot Rāja, tot gouverneur van de oligarchische Sakya-republiek gekozen. Die republiek was onderworpen aan de Mahārāja (koning) van Kosala. De residentie van de Sakyas was Kapilavatthu. Ze is ontdekt door P.C. Mukherjie, en geïdentificeerd met Tilaurakot, aan de rivier Banganga. De naam van deze rivier was vroeger Bhagirathi. Tilaurakot ligt ca 4 km ten noorden van Taulihawa en ongeveer 25 km ten westen van Lumbini, in de zuidwestelijke vlakte van Nepal, ten zuiden van het voorgebergte van de Himālayas. De rivier Rohini stroomt er nog steeds en heeft nog dezelfde naam. Aan de overzijde van die rivier lag de stad Koliya, de hoofdstad van de Koliyas. Tussen beide steden was een enkele dam.
In prehistorische tijden was deze plaats gelegen aan de oever van een meer. Er stonden veel sala-bomen. Er woonde een heilige met naam Kapilamuni. Op die plek ontstond het Sakya-koninkrijk.
Koning Okkaka van Kosala behoorde tot het zonneras van het Ikshanku-geslacht. Volgens de legende trad hij na de dood van zijn eerste vrouw voor een tweede keer in het huwelijk. Uit het eerste huwelijk had hij negen kinderen: vier zonen en vijf dochters. De zonen heetten: Ulkamukha, Karandu, Hastinika en Sinisura; de namen van de dochters zijn: Priya, Supriya, Ananda, Vijita en Vijitasena.
De tweede vrouw van koning Okkaka baarde hem een zoon met naam Jayantu. Zij dwong de koning om zijn negen kinderen uit het eerste huwelijk te verbannen en de troon te geven aan haar eigen zoon. Okkaka liet zijn negen kinderen toen naar het bos brengen.
Van de hoofdstad Saketa gingen de kinderen in de richting van de Himālayas. Zij kwamen bij de kluis van de heilige Kapilamuni aan, en vonden er onderdak. De wijze vroeg hun een stad te stichten. Omdat de grond door de wijze Kapilamuni was gegeven, werd de residentie Kapilavatthu genaamd.
Na verloop van tijd bereikten de prinsen en prinsessen de huwbare leeftijd. Omdat zij van een endogame stam waren, hadden de prinsen seksuele omgang met hun jongere zusters. De oudste prinses Priya werd tot koningin-moeder benoemd en prins Ulkamukha werd de eerste koning.
Priya ontmoette later Rama, de koning van Varanasi. Zij huwden en stichtten de stad Devadaha aan de oostelijke grens van Kapilavatthu. Zij brachten het geslacht voort van de Koliyas. – Tot zover de legende.
Koningin Mahā Māyā, de moeder van Siddhattha, stierf op de zevende dag na de geboorte van haar kind. Zij werd in de Tusita-hemel wedergeboren. Pajāpatī Gotamī, een zus van zijn moeder, zorgde toen voor de baby en voedde hem op als ware hij haar eigen zoon.
Toen Siddhattha Gotama opgroeide, kreeg hij samen met de kinderen van adellijke families les in burgerlijke en krijgskunsten. Tot aan de volwassenheid werd hij er opgevoed temidden van een overvloed aan materiële weelde. In menige tak van wetenschap werd hij bedreven. En ook beoefende hij vaak serieuze contemplatie.
Siddhattha huwde volgens de gewoonte van die tijd op jeugdige leeftijd – hij was 16 jaar – en wel met zijn nicht Yasodharā. Zij was de dochter van koning Suppabuddha en koningin Pamita van de stam van de Koliyas. Yasodharā was even oud als Siddattha en was zeer mooi en charmant. Het ontbrak beiden aan niets en zij leefden in luxe en plezier.
Af en toe verliet Siddhattha het paleis en maakte met zijn koetsier tochten naar de parken. Op die tochten ontmoette hij achtereenvolgend een oude man, een zieke en een lijkstoet. En bij elke ontmoeting dacht hij: “Geboorte moet toch iets beroerds zijn, omdat immers na geboorte ellende verschijnt.” (nl. ouderdom, ziekte en dood).
Op zijn laatste tocht naar de parken ontmoette hij een asceet. En na deze ontmoeting vatte ook Siddhattha het voornemen op om een leven tot heil te leiden. Hij was toen 29 jaar. Hij verliet zijn gezin en ging op zoek naar de onvergelijkbare innerlijke vrede. Volgens de Theravāda-traditie was het op de dag van volle maan in juli (Asalhā).
Na meerdere omzwervingen bereikte hij de Verlichting, vond de onvergelijkbare innerlijke vrede in Bodh-Gayā. En hij werd de Boeddha van dit tijdperk. Hij bezocht zijn vaderstad Kapilavatthu in het eerste, vijfde en vijftiende jaar na zijn Verlichting.
Drie jaar voor het overlijden van de Boeddha werd Kapilavatthu aangevallen en in brand gestoken door Vidūdabha van Kosala. Hij was de zoon van koning Pasenadi en koesterde een wrok jegens de Sakyas, omdat zijn moeder geen echte prinses was maar de dochter van een slavin. Want toen zijn vader, koning Pasenadi van Kosala, in de stam van de Sakyas wilde introuwen, zond hij gezanten naar Kapilavatthu met de opdracht de hand van een van de Sakya-prinsessen te vragen. De Sakya-prinsen wilden koning Pasenadi niet boos maken en antwoordden dat zij het verzoek inwilligden. Maar in plaats van een Sakya-prinses stuurden zij Vāsabha Khattiya, een mooi meisje geboren uit concubinaat van koning Mahānāma en een slavin. Koning Pasenadi trouwde haar en zij werd een van zijn hoofdvrouwen. De zoon uit deze verbintenis werd Vidudabha genoemd. Toen deze 16 jaar oud was, werd hij naar Kapilavatthu gestuurd om er koning Mahānāma en de Sakya-prinsen te bezoeken. Hij werd er met enige gastvrijheid ontvangen, maar alle Sakya-prinsen die jonger waren dan Vidudabha, waren naar een veraf gelegen dorp gestuurd zodat zij hem geen eer hoefden te betuigen. Na enkele dagen in Kapilavatthu gebleven te zijn, ging Vidudabha met zijn gevolg naar huis. Niet lang na hun vertrek waste een dienstmeisje met melk de plaats waar Vidudabha had gezeten. Tijdens deze bezigheid zei zij: “Dit is de plek waar die zoon van een slavin gezeten heeft.” Een vrouw uit het gevolg van Vidudabha die in Kapilavatthu woonde, hoorde deze woorden. Zij zond een boodschap naar Vidudabha dat zijn moeder de dochter van een slavin was.
Toen Vidudabha dit vernam, werd hij dol van woede en hij riep dat hij ooit de hele stam van de Sakyas zou uitroeien.
Na de dood van zijn vader ging hij met een leger naar Kapilavatthu. Drie keer vroeg de Boeddha hem de stad te ontzien. Maar bij de vierde keer viel Vidudabha aan, nam Kapilavatthu in en metselde een deel van de inwoners neer. Daarna werd de stad in brand gestoken. Het was omstreeks 546 voor Christus. De stad werd nooit meer herbouwd. Sporen van verbrande stenen uit de 6e eeuw v.C. zijn er nog te zien.
Op de terugtocht sloeg Vidudabha met zijn leger een kamp op in de zandige bedding van de rivier Aciravati. Die nacht was er hevige regenval in de hoger gelegen delen van het land. Door de grote massa water dat met enorme kracht naar beneden stroomde, werd Vidudabha met zijn hele leger weggespoeld; zij allen verdronken.
Toen de Boeddha deze tragische gebeurtenissen vernam, legde hij aan de monniken uit dat zijn verwanten, de Sakya-prinsen, in een van hun vroegere levens vergif in de rivier hadden gegooid om de vissen te doden. Als resultaat van die gemeenschappelijke daad hadden zij massaal moeten sterven.
En verder sprak hij het vers:
“De man die bloemen van zinnelijk genot verzamelt,
wiens geest verstrikt is,
hij wordt door de dood weggedragen
zoals een grote overstroming een slapend dorp wegsleurt.” (Dhp. vers 47)
ruïnes van Kapilavatthu
Ten tijde van de Chinese pelgrim Fa-Hien die India en Nepal in het begin van de vijfde eeuw na Chr. bezocht, waren er alleen ruïnes in Kapilavatthu. Thans zijn er nog slechts enkele overblijfselen van de stad. Ook zijn er twee stoepas die opgericht zijn ter ere van koning Suddhodana en koningin Mahā Maya. De laatste stoepa is voor een groot deel afgebroken omdat de stenen door de omwonende bevolking gebruikt werden. Deze twee stoepas heten de tweeling-stoepas. Een derde stoepa is niet ver ervandaan opgericht voor het paard Kanthaka. Vanwege roestig prikkeldraad en dicht struikgewas hebben we die stoepa niet bezocht.
stoepa voor koning Suddhodana
rest van stoepa voor koningin Maha Maya
Op de terugtocht naar de rivier liep het pad midden door een dorpsschooltje.
dorpsschooltje
Via Butwal gingen wij weer terug. Wij reden door grote sala-bossen. Bij de geboorte van de Boeddha moet Lumbini er ongeveer zo hebben uitgezien.
salabos naast autoweg Butwal Butwal
naar 4.6. Kushinagar (Kusinara)
...