Facetten van het Boeddhisme



naar Index

5.2.5.1. Khuddakapatha

Inleiding       1. Saranattaya - De drievoudige toevlucht     2. Dasasikkhāpada - De tien regels van deugdzaamheid     3. Dvattimsākāra - De 32 delen van het lichaam     4. Sāmanera pañha - Vragen te beantwoorden door een novice     5. Maha Mangala Sutta     6. Ratana Sutta     7. Tirokudda Sutta - Buiten de muren     8. Nidhikanda Sutta - De verborgen schat     9. Metta Sutta     Geraadpleegde bronnen



Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.



Khuddhakapāta

Inleiding

              Het Khuddhakapāta is de tekst van kleinere passages. Het is het kortste boek van de Pali Tipitaka. Het is een compilatie van negen korte teksten. Deze teksten zijn bijna allemaal in versvorm. Door de Dīghabhānakas en de Majjhimabhānakas werd betwijfeld of dit boek wel in de Canon opgenomen moest worden. Zij sloten het daarom uit van hun lijst van canonieke teksten. Het werk is samengesteld uit delen van eerdere werken. Waarschijnlijk is het samengesteld in Sri Lanka. Als canoniek boek verschijnt het alleen in de commentaren. Zeven van deze teksten worden ook thans nog in de Boeddhistische cultus gebruikt en wel tijdens de Paritta-ceremonie. De teksten 1-4 zijn samengesteld in de vorm van formules. In de teksten 5-9 zien Seidenstücker en Winternitz oude gezangen van exorcisme. De teksten 5 en 6 worden als zeer gunstig beschouwd. Deze collectie is een soort handboek voor novicen.[1] Het bevat:

1. Saranattaya: Het drie keer herhalen van de toevluchtname tot de Boeddha, zijn leer (Dhamma) en de Orde van de heiligen (Ariyasangha).

2. Dasasikkhāpada: De tien regels van deugdzaamheid voor novicen (sāmaneras).

3. Dvattimsākāra: Meditatie over de onzuiverheden van het lichaam.

4. Kumārapañha : Een katechismus met 10 vragen voor novicen.

5. Mangala Sutta: Een gedicht over de grootste zegeningen (mangala). Dit is ontleend aan het Suttanipāta.

6. Ratana Sutta: Een gedicht over de Drie Juwelen: Boeddha, Dhamma en Ariyasangha. Ook dit staat letterlijk in het Suttanipāta.

7. Tirokudda Sutta: Een gedicht bij het brengen van offergaven ten behoeve van de geesten van gestorven verwanten.

8. Nidhikanda Sutta: Een gedicht over het opslaan van ware rijkdom. Wereldlijke rijkdom is vergankelijk; de verdiensten die men verworven heeft in dit leven, gaan mee naar het volgende leven.

9. Metta Sutta: Een gedicht over liefdevolle vriendelijkheid. Deze tekst is een medium voor meditatie over universele welwillendheid.

 

Khp.1. Saranattaya - De drievoudige toevlucht[2]

buddham saranam gacchāmi

dhammam saranam gacchāmi

sangham saranam gacchāmi.

Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha;

ik neem mijn toevlucht tot Zijn leer;

ik neem mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.[3]

dutiyam'pi buddham saranam gacchāmi

dutiyam'pi dhammam saranam gacchāmi

dutiyam'pi sangham saranam gacchāmi.

Nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot Zijn leer;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

tatiyam'pi buddham saranam gacchāmi

tatiyam'pi dhammam saranam gacchāmi

tatiyam'pi sangham saranam gacchāmi.

Nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot Zijn leer;

nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

Khp.2. Dasasikkhāpada - De tien regels van deugdzaamheid

 

De tien regels van deugdzaamheid[4] zijn:

1.      Ik neem het vaste voornemen geen enkel levend wezen te doden en geen enkel levend wezen te kwellen.

2.      Ik neem het vaste voornemen niet te stelen en niet te nemen wat niet is gegeven.

3.      Ik neem het vaste voornemen af te zien van alle seksuele wilsacties in daad, woord en gedachte.

4.      Ik neem het vaste voornemen juiste taal te gebruiken.

5.      Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van alle bedwelmende drank en drugs door welke onachtzaamheid veroorzaakt wordt.

6.      Ik neem het vaste voornemen geen vast voedsel noch bepaalde drank te gebruiken op een onpassende tijd.

7.      Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van dansen, zingen, muziek en van het bezoeken van onpassende shows.

8.      Ik neem het vaste voornemen af te zien van het gebruik van guirlandes, parfums, crèmes, en van dingen die dienen tot het mooier maken van de persoon.

9.      Ik neem het vaste voornemen geen hoge en luxueuze zitplaats en geen hoog en comfortabel bed te gebruiken.

10.    Ik neem het vaste voornemen geen goud en zilver (d.w.z. geld) aan te nemen.

Khp.3. Dvattimsākāra - De 32 delen van het lichaam

        Dit lichaam bestaat uit: hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, beenderen, merg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, buikvlies, maag, uitwerpselen, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, bloedwater, speeksel, neusslijm, gewrichtsvloeistof, urine en de hersenen.[5]

Khp.4. Sāmanera pañha - Vragen te beantwoorden door een novice[6]

Wat is één? - Alle wezens bestaan op grond van voedsel.[7]

Wat is twee? - Naam en vorm.[8]

Wat is drie? - Drie soorten van gevoel.[9]

Wat is vier? - De vier Edele Waarheden.

Wat is vijf? - De vijf groeperingen van hechten.[10]

Wat is zes? - De interne zesvoudige basis.[11]

Wat is zeven? - De zeven factoren van Verlichting.[12]

Wat is acht? - Het edele achtvoudige Pad.

Wat is negen? - De negen sferen van bestaan.[13]

Wat is tien? - Degene die begiftigd is met tien attributen heet een Arahant.[14]

Khp.5. Maha Mangala Sutta - De leerrede over de grootste zegeningen

Zie Sn. II.4, 258-269

Khp.6. Ratana Sutta

Een gedicht over de Drie Juwelen: Boeddha, Dhamma en Ariyasangha.  Ook dit staat letterlijk in het Suttanipāta, zie: Sn II.1 (verzen 222-238)

Khp.7. Tirokudda Sutta - Buiten de muren

Een gedicht bij het brengen van offergaven ten behoeve van de geesten van gestorven verwanten.[15]

1. Buiten de muren staan zij, in nissen en op kruisingen van wegen.[16] Bij de deurposten staan zij als zij hun oude tehuis weer opzoeken.

2. Wanneer een maaltijd met uitbundig voedsel en drank wordt opgediend, denkt ten gevolge van zijn werk niemand aan hen.

3. Maar degenen die sympathie en mededogen voelen voor hun gestorven verwanten, geven op passende tijden gaven van zuiver en heerlijk voedsel en drinken met de gedachte: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn verwanten gelukkig zijn.”[17]

4. En de geesten van de verwanten in de peta-sfeer komen er[18] samen en nemen aandachtig en met dank het vele eten en drinken aan, [met de woorden]:

5. “Mogen onze verwanten lang leven, onze verwanten van wie wij deze gave(n) hebben gekregen. Wij zijn geëerd [met een offergave] en de gevers blijven niet zonder beloning."

6. Want daar [bij de petas] is geen akkerbouw, geen veeteelt, daar is geen handel.[19]  De hongerige geesten daar wier tijd hier voorbij is, leven van wat hier[20] aan hen is gegeven.

7. Zoals water op een heuvel regent en omlaag stroomt naar het dal, juist zo is datgene wat hier gegeven is, van voordeel voor de gestorvenen.

8. Zoals rivieren vol water de oceaan vullen, juist zo is datgene wat hier gegeven is, de gestorvenen tot voordeel.

9. "Hij gaf mij geschenken, hij deed iets goeds voor mij, hij was mijn verwant, mijn vriend, mijn kameraad." Terwijl men zo denkt en zich herinnert aan wat vroeger gedaan is, moge men dan aan de gestorven geesten een gave brengen.

10. Want geen huilen, geen leed of ander geweeklaag van verwanten is van voordeel voor de gestorvene.

11. Maar als die gave met een goede basis is gegeven aan de Sangha, dan werkt het lange tijd voor hun voordeel en zij hebben onmiddellijk resultaat ervan.

12. Op die manier is de juiste plicht t.o.v. familieleden aangetoond, is een uitstekende gave aan de gestorvenen gegeven en is aan de monniken kracht geschonken. De verdienste die jullie hebben verworven, is niet gering.

Khp.8. Nidhikanda Sutta - De verborgen schat[21]

Een gedicht over het opslaan van ware rijkdom. Wereldlijke rijkdom is vergankelijk; de verdiensten die men verworven heeft in dit leven, gaan mee naar het volgende leven.

De verborgen schat

        Iemand verbergt een schat in een zeer diepe kuil met de gedachte: "Als in de toekomst nood komt, zal hij mij van nut zijn. Als ik door de koning aangeklaagd word of door een dief ben bestolen, of tot aflossing van een schuld, of in dure tijden en tegenslagen."

        Dat zijn de redenen waarom men iets wat in de wereld een schat genoemd wordt, verbergt.

        Terzelfder tijd echter is de hele schat die in de diepe kuil verborgen ligt, deze man van geen enkel nut.

        Ofwel verdwijnt de schat van zijn plaats of de gedachten van de man worden verontrust.[22] Of slangengeesten (nāgā) verwijderen hem, of demonen (yakkhas) nemen hem weg.

        Of zijn vijanden en erfgenamen nemen de schat mee wanneer hij het niet ziet. Wanneer de morele verdienste uitgeput is, verdwijnt dit alles.

        Maar er is een goed verborgen schat die vrouwen en mannen bezitten op grond van hun weldadigheid, zelfdiscipline en beheersing.

        In de heilige schrijn (cetiyamhi), of in de Orde, in het individu, in de vreemdeling, in moeder en vader of in de oudste broer is deze onneembare schat, een trouwe begeleider, goed verborgen.

        Wie de vergankelijke dingen heeft opgegeven, neemt hem [bij de dood] met zich mee. Een schat die niet met anderen gedeeld wordt, die dieven niet kunnen stelen.

        Moge de standvastige goede werken doen; dit is de schat die hem begeleidt.

        Deze schat geeft aan goden en mensen alles wat zij verlangen; alles wat zij wensen wordt erdoor verkregen.

        Bekoorlijkheid, een klankvolle stem, schoonheid en een mooie gedaante, macht en glans; alles wordt erdoor verkregen.

        De heerschappij over een land, koninklijke waarde, het aangename geluk van wereldheerschappij en ook godenheerschappij bij de hemelse wezens; alles wordt erdoor verkregen.

        Menselijk geluk, iedere vreugde in de godenwereld en het volledige bezit van Nibbana: alles wordt erdoor verkregen.

        Weten, bevrijding, zelfbedwang, nadat men, wijze levend, goede vrienden voor zich heeft gewonnen, wordt alles erdoor verkregen.

        De analytische kennis (patisambhidā), de bevrijdingen (vimokkhā), alle deugden van een heilige discipel, de Verlichting voor zichzelf en het niveau van een Boeddha: alles wordt erdoor verkregen.

        Zo groot is die schat, namelijk het bezit van morele verdienste, van grote magische kracht. Daarom prijzen de standhaftigen, de kundigen, de toestand van morele verdienstelijkheid.

Khp.9. Metta Sutta

Een gedicht over liefdevolle vriendelijkheid. Deze tekst is een medium voor meditatie over universele welwillendheid en staat ook in het Sutta Nipata. Zie: Sn.I.8. (verzen 143-152)


Geraadpleegde bronnen

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Khuddakapātha-Dhammapada-Udāna-Itivuttaka-Suttanipāta [Khuddakanikāya Vol. I]. [s.l.] 1959

Malalasekera, G.P.: Dictionary of Pāli Proper Names. London: PTS, 1974. (Vol. I).

Ñânamoli, Bhikkhu (tr.): The Minor Readings (Khuddakapâtha). The first book of the Minor Collection (Khuddakanikâya) & The illustrator of ultimate meaning (Paramatthajothikâ) Part I : Commentary on the Minor Readings by Bhadantâcariya Bhuddhagosa. Oxford : PTS, 1997. (1st ed. 1960).

Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden: Harrassowitz, 1983. (A History of Indian Literature, Vol. 7, Fasc. 2).

Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta), Vol. II. Oxford 1992.

 

Nyanaponika (Übers.): Sutta-Nipāta: Früh-buddhistische Lehr-Dichtungen aus dem Pali-Kanon. Mit Auszügen aus den alten Kommentaren. Konstanz 1977.

Seidenstücker, Karl: Khuddaka-Patha. Kurze Texte. Eine kanonische Schrift des Pali-Buddhismus. Aus dem Pali übersetzt und erläutert von Karl Seidenstücker. München-Neubiberg: Oskar Schloss, [1910].

Soni, R.L (transl.): Life's Highest Blessings. The Maha Mangala Sutta. Kandy 1978. The Wheel No. 254/256.

Thomas, Edward J.: The Life of Buddha as Legend and History. (repr.) New Delhi: Munshiram Manoharlal Publ., 1992. (Reprint of 3rd red. (revised), publ. 1949, London).

Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy: BPS, 1975. The Wheel No. 217/220, With a Bibliography.

Winternitz, Maurice: A history of Indian Literature. Vol. II : Buddhist Literature and Jaina Literature. A new authoritative English translation by V. Srinivasa Sarma. (revised ed.). Delhi (etc.): Motilal Banarsidass, 1983. Orig. titel: Winternitz, Moritz: Geschichte der indischen Literatur. Band II. (1913)


[1] Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Kandy 1975. The Wheel No. 217/220, p. 30; Winternitz, Maurice: A history of Indian Literature. Vol. II : Buddhist Literature and Jaina Literature. A new authoritative English translation by V. Srinivasa Sarma. (revised ed.). Delhi 1983, p. 76-78; Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Khuddakapātha-Dhammapada-Udāna-Itivuttaka-Suttanipāta [Khuddakanikāya Vol. I]. [s.l.] 1959, p. x; Thomas, Edward J.: The Life of Buddha as Legend and History. (repr.) New Delhi 1992 (reprint) p. 272; Malalasekera, G.P.: Dictionary of Pāli Proper Names. London 1974. (Vol. I), p. 722; Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden 1983, p. 57-58; Ñānamoli, Bhikkhu (tr.): The Minor Readings (Khuddhakapātha), The first book of the minor collection (Khuddhakanikāya). Oxford 1997, p. v.

[2]  Deze tekst bevindt zich in Vin.I.22; zie ook: M.I.24.

[3]  Met het woord Sangha wordt in het algemeen bedoeld de gemeenschap van de monniken. Hier wordt met Sangha bedoeld de gemeenschap van de heiligen, de Ariyasangha, de gemeenschap van degenen die het 1e, 2e, 3e of 4e niveau van heiligheid hebben bereikt. Tot hen kunnen ook leken behoren.

[4] sikkhapada betekent letterlijk: pad van oefening. De tien regels van oefening zijn voor novicen (sāmaneras). {Seidenstücker, Karl (Übers): Khuddaka-Patha. Kurze Texte. Eine kanonische Schrift des Pali-Buddhismus. München-Neubiberg [1910] p. 8}

[5] zie ook M.119 en A.X.60, het Girimananda sutta. 

[6] Deze vragen werden door de Boeddha gesteld aan een novice, die ze allemaal heel goed beantwoordde. Hij was namelijk toen al een Arahant. Deze vragen zijn ook bekend als: Kumāra pañha. - kumara is samanera (novice). {Seidenstücker 1910, p. 10}

[7] Er zijn vier soorten voedsel: (1) gewoon materieel voedsel; (2) contact van de zintuigen met zinsobjecten; (3) bewustzijn; en (4) geestelijk willen.

[8] Naam en vorm of geest en materie.

[9] Gevoel kan prettig, neutraal of onprettig zijn.

[10] Deze vijf groeperingen zijn: lichamelijkheid, gevoelens, gewaarwording, geestelijke formaties, en bewustzijn.

[11] Zij bestaan uit de vijf fysieke zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam) plus de geest.

[12] De zeven factoren van Verlichting (satta bojjhanga), de geestelijke factoren die naar het Doodloze voeren, zijn: oplettendheid; het onderzoeken van de verschijnselen;  energie; enthousiasme, geestvervoering, extase; kalmte; concentratie; gelijkmoedigheid. (A.I.35)

[13] De negen sferen van bestaan zijn: de wereld van de hellen, de wereld van de dieren, de wereld van de ongelukkige geesten (petas), de wereld van de demonen, de menselijke wereld, de werelden van de goden (devas), de werelden van de Brahmas, de Zuivere Verblijven, en de onstoffelijke sfeer.

[14] De tien attributen van een Arahant zijn: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie, juiste kennis (sammañāna), en juiste bevrijding (samma vimutti).

[15] Dit gedicht is alleen hier en nergens anders in de Pali Canon. De naam ervan is gekozen naar de beginwoorden van dit sutta: tiro kuddesu titthanti. {Seidenstücker 1910 p. 20 noot 51}

[16] sandhisinghātakesu. sandhi kan betekenen ‘verbinding van straten of huizen’; het woord kan ook betekenen ‘grot, holte, spleet.’

[17] De Petas profiteren niet van directe gaven. Het is erg belangrijk dat de gever de verdienste van de gave aan de peta overdraagt. Zo kan de geest verlost worden van de peta-zuiveringsplaats door de devotie van verwanten of vrienden en de begeleidende overdracht van verdienste. Een peta kan door een overvloed van verdiensten van goede daden die aan hem of haar aangeboden zijn, in een hemel wedergeboren worden.

[18] ‘er’, namelijk daar, waar de maaltijd voor hen is opgediend. {Seidenstücker 1910 p. 21 noot 53a}

[19] zoals hier bij ons in de menselijke wereld.

[20] ito, d.w.z. vanuit deze wereld. {Seidenstücker 1910 p. 21 noot 56}

[21] Deze tekst is nergens anders in de Pali canon te vinden. {Seidenstücker 1910 p. 23 noot 63}

[22] Nyanamoli 1997 vertaalde:  ‘of hij vergeet de kentekenen’

.